ECLI:NL:GHAMS:2025:67

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.332.657/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van opnames van telefoongesprekken ex artikel 843a (oud) Rv en proceskostenveroordeling

In deze zaak vordert Invorderingsbedrijf B.V. (IVB) afgifte van opnames van telefoongesprekken die door Follow the Money B.V. (FTM) zijn gemaakt in het kader van journalistiek onderzoek. IVB stelt dat de artikelen van FTM onjuistheden bevatten en vordert op basis van artikel 843a (oud) Rv de volledige opnames. FTM verweert zich door te stellen dat zij de opnames niet meer in haar bezit heeft, wat IVB betwist. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van IVB afgewezen, wat IVB heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat IVB onvoldoende bewijs heeft geleverd dat FTM de opnames tot haar beschikking heeft. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van IVB af. Daarnaast heeft FTM in incidenteel hoger beroep gevorderd dat IVB wordt veroordeeld in de proceskosten, maar het hof oordeelt dat de vordering van IVB niet zodanig ongegrond is dat deze niet had mogen worden ingesteld. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij IVB in het principaal hoger beroep wordt veroordeeld in de kosten van FTM.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.332.657/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/733915/ KG ZA 23-421
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2025
in de zaak van

1.INVORDERINGSBEDRIJF B.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,
2.
INCASSOCENTER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen
FOLLOW THE MONEY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M.Ch. Kaaks te Amsterdam.
Appellanten zullen hierna gezamenlijk (in enkelvoud) IVB worden genoemd en geïntimeerde FTM.

1.De zaak in het kort

FTM heeft in artikelen op haar website aandacht besteed aan IVB. FTM heeft daarvoor gebruik gemaakt van een undercovermethode, waarbij zij onder meer fictieve personen heeft gecreëerd. Bij de artikelen zijn fragmenten geplaatst van telefoongesprekken die deze personen hebben gevoerd met medewerkers van IVB. IVB stelt dat de artikelen berusten op onjuistheden. Zij vordert op grond van artikel 843a (oud) Rv afgifte van de opnames van de volledige telefoongesprekken.
FTM verwijt IVB schending van artikel 21 RV en vordert veroordeling van IVB in de werkelijke proceskosten.

2.Het geding in hoger beroep

IVB is bij dagvaarding van 14 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 17 augustus 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen IVB als eiseressen en FTM als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte houdende overlegging aanvullende producties door FTM.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 7 november 2024 laten toelichten. IVB door mr. S.K. Tuithof voornoemd en mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda en FTM door mr. M.Ch. Kaaks voornoemd en mr. J.E. van Til, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
IVB heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen toe zal wijzen, met veroordeling van FTM in de proceskosten in beide instanties, met nakosten.
FTM heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met  uitvoerbaar bij voorraad  hoofdelijke veroordeling van IVB in de integrale werkelijke kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
FTM heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover haar vordering tot veroordeling van IVB in de integrale werkelijke proceskosten is afgewezen en  uitvoerbaar bij voorraad  tot het alsnog volledig hoofdelijk toewijzen daarvan, met nakosten.
IVB heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van FTM in de proceskosten in beide instanties, met nakosten.
IVB heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
IVB is een incassokantoor en incasseert vorderingen op debiteuren van haar opdrachtgevers.
3.2.
FTM is een platform voor onderzoeksjournalistiek.
3.3.
Op 12 juli 2019 heeft FTM op haar website het artikel ‘Undercover bij het incassobureau dat zijn eigen klanten uitknijpt’ inclusief een aantal geluidsfragmenten geplaatst over IVB. Het artikel is geschreven door de journalist [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Op 26 juli 2019 heeft FTM op haar website een podcast geplaatst over het artikel (hierna samen: het 2019 artikel).
3.4.
Het 2019 artikel gaat over de werkwijze van IVB en is daarover kritisch. Het artikel vermeldt onder meer:
“Het Invorderingsbedrijf zuigt zijn klanten een dure, gerechtelijke draaikolk in door niet het hele verhaal te vertellen, en berekent al die kosten door aan de klant.”
“Met andere woorden: het IVB laat eerst [naam 2] tegen zijn zin doorprocederen en dus meer kosten maken. Wint het IVB de zaak bij de rechter, dan moet de schuldenaar de proceskosten betalen, maar het IVB verhaalt die direct op de schuldeiser – terwijl [naam 2] die dus al heeft betaald. Doorprocederen was in [naam 2] geval dus uitsluitend in het belang van het IVB.”
“Achter de façade van beloftes van voortvarende ‘no-cure-no-pay-incasso’ gaat een verbazingwekkend verdienmodel schuil. Wie zich meldt bij het IVB met een kleine, onbetaalde factuur, eindigt vaak met een grotere schuld aan dit bureau.”
“In vijf dossiers tekent zich een patroon af: IVB stuurt aan op een dagvaarding, ook voor kleine vorderingen van een paar honderd euro, biedt volgens deze ex-klanten weinig transparantie over de te verwachten kosten en drijft de kosten rondom de gerechtelijke procedure stevig op. Dat gebeurt onder meer door klanten slecht op de hoogte te houden van de voortgang en ze processtukken zoals dagvaardingen en uitspraken te onthouden. Als klanten daarover bellen en mailen loopt de rekening verder op.”
“(…) een uitspraak waarin de rechtbank [naam 3] grotendeels in het gelijk stelt. Het IVB had van tevoren een ‘volledig beeld’ van de verwachte kosten moeten geven of [naam 3] moeten adviseren niet te dagvaarden, nu de kosten ‘voorzienbaar’ zouden oplopen tot ver boven het oorspronkelijke incassobedrag van 629 euro. Ook had het IVB haar moeten vertellen dat het maar de vraag is of de proceskosten op de debiteur verhaald kunnen worden. De rekening van 4300 euro noemt de rechter ‘exorbitant’. De eerder betaalde 1175 euro moet het IVB aan [naam 3] terugbetalen.”
3.5.
In het artikel staat dat FTM gebruik heeft gemaakt van de zogenoemde undercover-methode. In het artikel staat hierover het volgende:
“Follow the Money beschikt over vijf dossiers, waaruit deze werkwijze als patroon opduikt. We vermoeden dat deze dossiers illustratief zijn voor een veel groter aantal benadeelden. Omdat daarnaast niet met zekerheid vast te stellen is of de schuldenaren al dan niet post ontvangen, maakte Follow the Money voor het eerst gebruik van de undercover-methode. We creëerden zes fictieve personen: drie schuldeisers en drie schuldenaren, ieder met een woonadres en e-mailadres. De resultaten waren verbluffend.”
De geluidsfragmenten betreffen delen van telefoongesprekken die deze (zes) personen hebben gevoerd met medewerkers van IVB. De geluidsfragmenten zijn deels in de tekst van het 2019 artikel opgenomen en zijn ook (via een link) bij het artikel geplaatst.
3.6.
In januari en februari 2020 heeft IVB aan FTM verzocht, voor zover van belang, om de volledige en onbewerkte versies van de geluidsfragmenten die bij het artikel zijn geplaatst. FTM heeft dit geweigerd.
3.7.
IVB heeft naar aanleiding van het 2019 artikel een klacht ingediend bij de Raad voor de Journalistiek (hierna: RvdJ). Op 8 juni 2020 heeft de RvdJ geoordeeld dat [naam 1] en FTM journalistiek zorgvuldig hebben gehandeld. Verder heeft de RvdJ overwogen dat “niet is gebleken dat de fragmenten zodanig uit de context zijn gehaald dat sprake is van een ontoelaatbare manipulatie of dat een onjuiste weergave is gegeven van de handelswijze van [IVB]”.
3.8.
Programma BOOS heeft op 20 april 2023 een uitzending op YouTube geplaatst, waarin BOOS de werkwijze van IVB bespreekt. In die uitzending zijn ook geluidsfragmenten die FTM bij het 2019 artikel heeft geplaatst te horen.
3.9.
Op 20 april 2023 heeft FTM op haar website opnieuw een artikel van [naam 1] (‘Hardleerse incasso-cowboys incasseren vooral bij eigen klanten’) over IVB geplaatst (hierna: het 2023 artikel). Ook bij dit artikel is een geluidsfragment geplaatst. In dat fragment is een deel van een telefoongesprek tussen een medewerker van FTM en een medewerker van IVB te horen.
3.10.
Bij e-mail van 25 april 2023 heeft de advocaat van IVB aan FTM, voor zover van belang, verzocht om de volledige en onbewerkte versies van de geluidsfragmenten die bij het 2019 artikel zijn geplaatst. FTM heeft geweigerd de verzochte informatie te verstrekken met een beroep op journalistieke bronbescherming.
3.11.
Bij per e-mail verzonden brief van 22 mei 2023 heeft de advocaat van FTM de advocaat van IVB bericht dat de volledige geluidsfragmenten niet meer bestaan en dat FTM zich overigens ook verzet tegen afgifte van bronmateriaal met een beroep op journalistieke bronbescherming.

4.Eerste aanleg

4.1.
IVB heeft in eerste aanleg, na vermeerdering van eis voor zover toegestaan, samengevat gevorderd FTM te veroordelen:
I. afgifte en/of inzage te verstrekken van alle, althans ten minste zes, volledige en onverknipte geluidsfragmenten van de door FTM opgenomen telefoongesprekken met medewerkers van IVB in de periode van 7 juni 2019 tot en met 3 juli 2019 en in de periode van 4 juli 2019 tot en met 12 juli 2023, op straffe van een dwangsom;
II. afgifte en/of inzage te verstrekken van alle gepubliceerde versies van de door FTM aangehaalde geluidsfragmenten, op straffe van een dwangsom;
III. in de volledige proces- en nakosten, waarbij de advocaatkosten zijn begroot op € 7.500,00.
4.2.
FTM heeft verweer gevoerd en onder meer verzocht om IVB te veroordelen in de volledige proceskosten.
4.3.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van IVB afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van FTM begroot volgens het liquidatietarief.

5.Beoordeling

In het principaal hoger beroep
5.1.
IVB heeft in het principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd die erop neerkomen dat de voorzieningenrechter haar vorderingen ten onrechte heeft afgewezen. Ter zitting in hoger beroep heeft IVB haar vordering tot afgifte/inzage van alle gepubliceerde versies van de door FTM aangehaalde geluidsfragmenten (zie 4.1 onder II) ingetrokken zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
5.2.
Het hof overweegt dat IVB in eerste aanleg en ook in hoger beroep voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorzieningen. De omstandigheid dat de geluidsfragmenten waarop de vordering betrekking heeft ook zijn gebruikt bij het 2019 artikel, neemt dit spoedeisend belang niet weg. De geluidsfragmenten zijn opnieuw gebruikt in april 2023 bij de uitzending van het programma BOOS op YouTube, waarin de werkwijze van IVB wordt besproken. Daarnaast heeft de publicatie van het 2023 artikel op de website van FTM, eveneens in april 2023, ook hernieuwde aandacht gegenereerd voor de werkwijze van IVB. IVB had daarmee op dat moment spoedeisend belang bij de maatregelen die zij in dit kort geding vordert. Door dit kort geding vervolgens in mei 2023 aanhangig te maken, heeft zij hieraan voldoende voortvarend vervolg gegeven.
5.3.
IVB vordert in dit kort geding op grond van artikel 843a (oud) Rv, kort gezegd, afgifte van de volledige en onbewerkte opnames van de door FTM opgenomen telefoongesprekken met medewerkers van IVB. Deze bepaling is met ingang van 1 januari 2025 vervallen, maar blijft gelden in deze zaak omdat deze voor die datum bij dit hof aanhangig is gemaakt. Het eerste lid van artikel 843a (oud) Rv stelt de volgende vier cumulatieve vereisten:
  • de bescheiden moeten verband houden met een rechtsbetrekking waarbij degene die de vordering instelt partij is,
  • degene die de vordering instelt, moet een rechtmatig belang hebben bij de afgifte,
  • het moet gaan om ‘bepaalde bescheiden’, en
  • degene van wie afgifte wordt gevorderd moet de bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting hebben.
Volgens lid 4 van artikel 843a (oud) Rv bestaat er geen gehoudenheid om aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.4.
FTM voert onder meer het verweer dat niet voldaan is aan de eis dat zij de gevorderde opnames tot haar beschikking of onder haar berusting heeft. Zij heeft dit – mede met verwijzing naar verklaringen van [naam 1] tijdens de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep – als volgt toegelicht.
De gesprekken zijn opgenomen in de zomer van 2019 op de mobiele telefoon die [naam 1] toen in gebruik had. De fragmenten die FTM op haar website heeft gepubliceerd bevatten de kern van de gevoerde gesprekken. In de fragmenten zijn het begin en het einde van de gesprekken verwijderd maar verder is er niet in geknipt of geplakt. De telefoon met de opnames is ter beschikking gebleven tot na de uitspraak van de RvdJ in 2020. Toen FTM in 2023 opnieuw een verzoek kreeg van IVB om afgifte van de opnames heeft zij (uiteindelijk) navraag gedaan bij [naam 1] . Deze liet toen weten dat hij de desbetreffende telefoon niet meer tot zijn beschikking had en geen andere kopie te hebben van de opnames. FTM heeft zelf de volledige opnames niet in haar bezit.
5.5.
In dit licht acht het hof het voorshands aannemelijk dat FTM niet de beschikking heeft over de gevorderde opnames en daar ook niet op een andere wijze toegang toe kan krijgen. IVB heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit concrete aanwijzingen blijken dat FTM de opnames wel tot haar beschikking heeft dan wel weet waar die opnames zich bevinden. Voor een verder onderzoek hiernaar is in dit kort geding geen plaats. IVB voert nog aan dat FTM, mede uit oogpunt van zorgvuldigheid, de opnames had behoren te bewaren en dat de omstandigheid dat dit niet is gebeurd voor rekening en risico van FTM komt. Dit betoog kan IVB niet baten. Bij een vordering op grond van artikel 843a (oud) Rv gaat het er (mede) om of degene van wie afgifte wordt gevorderd de bescheiden daadwerkelijk tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Niet van belang is of hij de bescheiden tot zijn beschikking behoort te hebben.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat IVB’s vordering tot afgifte van de opnames niet toewijsbaar is. Voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. IVB heeft geen belang bij behandeling van de afzonderlijke grieven, aangezien dat niet kan leiden tot een andere uitkomst. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre bekrachtigen. IVB zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Voor het oordeel over de omvang van die kosten verwijst het hof naar de overwegingen in het incidenteel hoger beroep.
In het incidenteel hoger beroep
5.7.
FTM vordert in het incidenteel hoger beroep dat IVB alsnog wordt veroordeeld in de daadwerkelijk door FTM gemaakte proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Een dergelijke vordering kan alleen worden toegewezen in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van recht of onrechtmatige daad. Dit is pas aan de orde als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 15 september 2017, ECLI:HR:2017:2360).
5.8.
Het hof is van oordeel dat – ook gelet op de hierbij door het hof te betrachten terughoudendheid – de vordering van IVB niet zodanig ongegrond is dat het instellen daarvan achterwege had behoren te blijven. Dat, zoals hierna wordt overwogen, IVB niet heeft voldaan aan de verplichting om de van belang zijnde feiten volledig aan te voeren (artikel 21 Rv) maakt dit niet anders.
5.9.
Volgens FTM heeft IVB in de dagvaarding de feiten niet volledig en naar waarheid naar voren gebracht en daarmee artikel 21 Rv geschonden. FTM wijst erop dat de dagvaarding (i) niet vermeldt dat haar advocaat bij brief van 22 mei 2023 aan de advocaat van IVB heeft gemeld dat de volledige opnames niet meer bestaan (zie 3.11), (ii) geen melding maakt van het oordeel van de RvdJ en (iii) verwijst naar een vonnis van de rechtbank Limburg, dat selectief wordt geciteerd en waarvan geen vindplaats wordt vermeld.
5.10.
Het hof is van oordeel dat de mededeling van de advocaat van FTM dat zij niet langer beschikte over de opnames waarvan IVB afgifte vordert, van zodanig belang voor deze procedure is dat IVB dit had moeten vermelden in de dagvaarding. Door dat niet te doen heeft zij haar verplichtingen onder artikel 21 Rv niet nageleefd. De omstandigheid dat, zoals IVB nog heeft aangevoerd, deze mededeling de advocaat van IVB pas had bereikt nadat de conceptdagvaarding al was ingezonden voor datumbepaling van het kort geding, kan IVB niet baten. Het ingezonden stuk was een concept en IVB had dat stuk kunnen en ook moeten aanpassen nadat haar nieuwe feiten bekend waren geworden die zich voordeden tussen het moment van insturen en het laten betekenen van de dagvaarding. Het hof acht de omstandigheden (ii) en (iii) niet van zodanige aard dat zij een schending van artikel 21 Rv opleveren.
5.11.
Artikel 21 Rv bepaalt dat de rechter uit niet naleving van de verplichting van dat artikel de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. Zoals hiervoor al overwogen acht het hof de hiervoor vastgestelde schending niet zodanig ernstig dat dit moet leiden tot een veroordeling van IVB in de daadwerkelijke proceskosten van FTM. Het hof acht het wel geraden om de proceskostenveroordeling van IVB in het principaal hoger beroep te baseren op het hoogste tarief van het liquidatietarief, zijnde tarief VIII. Het hof acht het verder geraden om de proceskosten van het incidenteel hoger beroep te compenseren, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat de grief in het incidenteel hoger beroep faalt. Het hof zal het bestreden vonnis ook in zoverre bekrachtigen.
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
5.13.
Geen van de grieven treft doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. IVB zal in het principaal hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten en de proceskosten van het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd, een en ander zoals hiervoor vermeld. Het hof stelt de proceskosten van het principaal hoger beroep als volgt vast:
- griffierecht € 783
- salaris advocaat
€ 12.434(tarief VIII, 2 punten)
Totaal € 13.217

6.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt IVB in de kosten van het geding in principaal hoger beroep tot op heden aan de zijde van FTM vastgesteld op € 13.217 en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen, als IVB niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling van dit arrest voldoet en vervolgens betekening van dit arrest plaatsvindt, met € 92,- voor aanvullend nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot;
6.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten van het incidenteel hoger beroep draagt;
6.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, K.A.J. Bisschop en A.W.G. Artz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.