ECLI:NL:GHAMS:2025:627

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
23-002005-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding en bewezenverklaring van bedreiging en harddrugsbezit in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in zaak B onder 1.

De tenlastelegging in zaak A onder 2, die betrekking had op het bezit van een speelgoed vuurwapen, werd door het hof als nietig verklaard. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en geconcretiseerd was, waardoor de verdachte niet adequaat geïnformeerd was over de beschuldigingen.

Wat betreft de bewezenverklaring heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op 5 juni 2021 een onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met de woorden "Ik schiet je neer" en op 2 november 2021 opzettelijk ongeveer 3,3 gram heroïne en 2 tabletten MDMA aanwezig heeft gehad. Ondanks de ernst van de feiten heeft het hof besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de verslechterde gezondheid van de verdachte en het lange tijdsverloop sinds de feiten. Het hof heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002005-22
datum uitspraak: 11 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-146261-21 (hierna: zaak A) en 13-006356-22 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2025
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van zaak B onder 1.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – dat:
Zaak A:
1.
hij, op of omstreeks 5 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die onbekend gebleven persoon dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij, op of omstreeks 5 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een speelgoed vuurwapen zijnde een voorwerp dat grote gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten een UZI pistool;
Zaak B:
2.
hij op of omstreeks 2 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 3,3 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne en/of
- ongeveer 2 tabletten MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA en/of een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover nog aan de orde zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Nietigheid van de inleidende dagvaarding

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
In artikel 261 Sv zijn de eisen waaraan de tenlastelegging moet voldoen opgenomen, namelijk vermelding van feit, tijd, plaats en wettelijke voorschriften. Hieraan ligt ten grondslag dat de beschrijving van het gebeuren in de tenlastelegging voldoende specifiek moet zijn. De tenlastelegging dient de verdachte immers te informeren over het voorval waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Ook voor de rechter is de tenlastelegging leidend. Het strafrechtelijk verwijt dat de verdachte ten laste wordt gelegd moet derhalve voldoende worden verfeitelijkt in de tenlastelegging opdat iedereen weet waar tijdens het proces de aandacht zich op moet richten.
Het hof is van oordeel dat het in zaak A onder 2 tenlastegelegde onvoldoende feitelijk en geconcretiseerd is. In de tekst van de tenlastelegging is alleen een beschrijving van een speelgoed vuurwapen weergegeven, terwijl de aan de verdachte verweten gedraging – in de vorm van een of meer werkwoorden – als essentieel bestanddeel ontbreekt. Het hof is van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het in zaak A onder 2 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard.

Bewijsoverweging zaak A feit 1

De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder 1 tenlastegelegde bedreiging, omdat geen sprake is geweest van een situatie waarin de redelijke vrees bij het slachtoffer kon ontstaan dat tegen hem een misdrijf zou worden gepleegd. Immers heeft het slachtoffer na het voorval bij de bloemenkraam voor de woning van de verdachte, zijn bloemen betaald en is hij weggelopen. Hij heeft zelf geen aangifte gedaan. Uit niets blijkt dat het slachtoffer onder de indruk was.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees
kon ontstaandat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken.
De getuigen [getuigen] hebben beiden verklaard dat de verdachte, nadat hij door het slachtoffer was aangesproken op zijn gedrag, tegen het slachtoffer zei: “ik schiet je neer”. Het slachtoffer stond vlak naast de getuigen en moet de woorden dus ook hebben gehoord.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de bewoordingen, die naar hun aard bedreigend zijn, onder zodanige omstandigheden zijn geuit, dat bij de aangever ook in objectieve zin de redelijke vrees kon ontstaan dat deze bedreiging zou worden waargemaakt. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 5 juni 2021 te Amsterdam een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die onbekend gebleven persoon dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet je neer";
Zaak B:
2.
hij op 2 november 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 3,3 gram heroïne,
- ongeveer 2 tabletten MDMA.
Hetgeen in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Geen straf of maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep bij zijn overwegingen over een eventueel op te leggen straf gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van het slachtoffer door hem de woorden “ik schiet je neer” toe te voegen. Met dit gedrag heeft de verdachte een intimiderende situatie geschapen en daarbij niet alleen het slachtoffer, maar ook omstanders angst aangejaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van bedreiging nog lang last kunnen hebben van angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs, zijnde heroïne en MDMA. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid. De verspreiding van harddrugs brengt naast gezondheidsschade onrust in de samenleving met zich en leidt veelal – direct en indirect – tot diverse (andere) vormen van criminaliteit.
Vanuit het oogpunt van normbevestiging zou het in de rede hebben gelegen een straf aan de verdachte op te leggen. Toch kiest het hof hier in dit geval niet voor. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de medische situatie van de verdachte is verslechterd en niet zal verbeteren. De verdachte lijdt onder meer aan COPD, dreigend hartfalen door een beschadigde hartspier en de spierziekte polyneuropathie. Bovendien is sprake van middelenverslaving, hetgeen zijn gezondheid tevens benadeelt. Daarnaast heeft de verdachte nauwelijks inkomen en is hij vanwege het voorgaande ook niet in staat om te werken.
Daarbij heeft het hof ook gelet op het lange tijdsverloop sinds het feit is gepleegd. De verdachte heeft op 26 juli 2022 hoger beroep ingesteld en het hof zal arrest wijzen op 25 februari 2025, zonder dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met ongeveer zeven maanden, overschreden.
Gelet op het vorengaande, en tevens gelet op het in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde, is het hof van oordeel dat het opleggen van een straf aan de verdachte niet langer passend en geboden is.
Daarom zal de verdachte, zoals gevorderd en bepleit schuldig worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het in zaak A onder 2 tenlastegelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr P.J. van Eekeren en mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2025