ECLI:NL:GHAMS:2025:602
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen vader en minderjarige afgewezen, bekrachtiging van de bestreden beschikking
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, dat op 24 mei 2024 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een omgangsregeling en dat de vader maandelijks een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige moest betalen. De vader ging in hoger beroep, maar de moeder was het eens met de beslissing van de rechtbank.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof de situatie van de vader en de minderjarige beoordeeld. De vader voerde aan dat hij sinds de eerdere uitspraak aan zichzelf had gewerkt en hulp had gezocht, maar het hof concludeerde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was. De vader had weliswaar enkele afspraken met een psycholoog, maar er was geen bewijs dat hij daadwerkelijk aan zijn emotieregulatie had gewerkt. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat er geen ruimte was voor contactherstel tussen de vader en de minderjarige.
Het hof oordeelde dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling moest worden afgewezen. De vader had niet aangetoond dat hij in staat was om op een constructieve manier met de minderjarige om te gaan. Bovendien was de minderjarige inmiddels zestien jaar oud, en het hof achtte het niet wenselijk om contact af te dwingen. De vader moest eerst zelfinzicht krijgen voordat er mogelijkheden tot contactherstel konden zijn. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de vader af.