ECLI:NL:GHAMS:2025:590

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.341.466
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkscontract rechtsgeldigheid in het licht van Montenegrijnse wetgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2025 een beschikking gegeven in hoger beroep inzake de rechtsgeldigheid van een huwelijkscontract dat in 2004 in de Staatsunie van Servië en Montenegro is gesloten. De man en de vrouw, beide wonende in [plaats A], zijn in hoger beroep gegaan na een eerdere uitspraak van de Hoge Raad die de zaak had verwezen naar het hof. De vrouw heeft verzocht om verdere behandeling van de zaak, waarbij verschillende juridische documenten en adviezen zijn ingediend ter ondersteuning van hun standpunten over de rechtsgeldigheid van het huwelijkscontract. De man stelt dat het contract rechtsgeldig is op basis van de wetgeving die gold in 2004, terwijl de vrouw betoogt dat het contract niet geldig is omdat het huwelijkscontract als rechtsinstituut in Montenegro pas na 2016 werd erkend. Het hof heeft behoefte aan nadere informatie en is voornemens vragen te stellen aan het Internationaal Juridisch Instituut over de geldigheid van het huwelijkscontract volgens de destijds geldende regelgeving in Montenegro. De beslissing van het hof houdt in dat partijen zich schriftelijk moeten uitlaten over deze vraag, waarna het hof verdere beslissingen zal aanhouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof 200.341.466
(zaaknummer rechtbank Rotterdam C/10/558072 / FA RK 18-7105 en C/10603678 / FA RK 20-6842)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.E. van der Pols te Rotterdam,
en
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Akdemir te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing

1.1.
De Hoge Raad heeft op 24 november 2023 de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 21 september 2022 vernietigd en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van de Hoge Raad van 24 november 2023.
1.2
De vrouw heeft bij brief die is ingekomen ter griffie van het hof op 30 mei 2024 verzocht over te gaan tot verdere behandeling van de zaak.
1.2.
Ter griffie van het hof is binnengekomen:
  • een journaalbericht van mr. Akdemir van 2 december 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van der Pols van 5 december 2012 met producties;
  • een e-mail van mr. Akdemir van 6 december 2024 met producties;
  • een e-mail van mr. Van der Pols van 9 december 2024 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Akdemir van 9 december 2024 met productie;
  • een e-mail van mr. Akdemir van 12 december 2024 met als bijlage een brief van de vrouw.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en M. Balen, tolk in de Servische taal.

2.De motivering van de beslissing

procedure na cassatie en verwijzing
2.1.
In de behandeling na verwijzing is het volgende van belang.
2.2.
Partijen zijn [in] 2004 met elkaar gehuwd in [plaats B] , dat destijds was gelegen in de Staatsunie van Servië en Montenegro (nu: Montenegro).
2.3.
Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 bepaalt welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst.
2.4.
Ter gelegenheid van de huwelijksvoltrekking hebben partijen een huwelijkscontract gesloten. De beëdigde Nederlandse vertaling van dit huwelijkscontract luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘Art. 1
Deze overeenkomst regelt het huwelijksvermogensstelsel tussen de partijen en de overeenkomst zal gelden na de huwelijksvoltrekking tussen de partijen en in geval van echtscheiding.
Art. 2
Het vermogen dat de partijen vóór de huwelijksvoltrekking dan wel op de dag van de huwelijksvoltrekking hadden valt onder het afzonderlijke vermogen van iedere partij.
Onder het afzonderlijke vermogen uit lid l van dit artikel vallen eigendomsrechten op roerende én onroerende zaken, rechten uit verbintenissen, lidmaatschapsrechten in handelsondernemingen en alle andere vermogensrechten.
Onder het afzonderlijke vermogen vallen ook de inkomsten van het afzonderlijke vermogen uit lid 1 van dit artikel. (...)
Art. 4
In geval van echtscheiding tussen de partijen valt het vermogen uit art. 2 (...) van deze overeenkomst niet onder het stelsel van het gemeenschappelijk eigendom en kan het derhalve geen onderwerp van verdeling zijn.
(...). '
2.5.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of dit huwelijkscontract volgens de in 2004 in [plaats B] geldende wetgeving naar de vorm en naar de inhoud (formeel en materieel) rechtsgeldig is. Die vraag spitst zich in het debat van partijen toe op de vraag of die wetgeving de mogelijkheid van het maken van een huwelijkscontract kende.
2.6.
Partijen verschillen hierover van mening. De man stelt dat het destijds mogelijk was een huwelijkscontract te maken en dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijkscontract. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar:
  • een ongedateerde
  • een
  • een brief van het Ministerie van Justitie in Montenegro van 28 oktober 2024 (bijlage bij journaalbericht van 5 december 2024), waarin deze meedeelt dat het in 2004 opgestelde huwelijkscontract niet kon worden opgesteld in de vorm van een notariële akte;
  • een
2.7.
De vrouw stelt dat het in 2004 niet mogelijk was in Montenegro een huwelijkscontract te maken en dat het huwelijkscontract van partijen niet geldig is. Zij wijst daarbij op:
  • een
  • een
  • een
2.8.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig huwelijkscontract, heeft het hof behoefte aan nadere informatie. [Z] , Internationales Ehe und Kindschaftsrecht mit Staatsangehörigkeitsrecht, Montenegro, aantekening 6 (‘Eherecht’) verschaft uitsluitend informatie over de huidige wetgeving in Montenegro en niet over de wetgeving zoals die gold op het moment van de huwelijkssluiting in 2004. Namens de man is de volledige (onvertaalde) tekst van de Montenegrijnse Familiewet uit 1989 overgelegd (als productie 44HB bij journaalbericht van 13 mei 2022) en een gedeeltelijke vertaling van deze wet in het Engels (als productie 43HB bij ditzelfde journaalbericht). Volgens de man volgt uit artikel 301 van deze wet dat het mogelijk is om een huwelijkscontract te sluiten. De vrouw merkt hierover op dat belangrijke delen van deze wet onvertaald zijn gebleven in het door de man overgelegde stuk. Uit de kop boven artikel 297 volgt dat de bepalingen die daarop volgen van toepassing zijn op eigendomsverhoudingen van leden van familiegemeenschappen. Het artikel waarnaar de man verwijst is volgens de vrouw niet van toepassing op huwelijksgemeenschappen. De man stelt daar tegenover dat artikel 301 onder het algemene deel valt en ook op huwelijken en huwelijksgemeenschappen van toepassing is. Gelet op deze onduidelijkheid, het ontbreken van een vertaling van de volledige wettekst en het feit dat de
legal opinionsvan partijen een tegenstrijdig beeld geven over de vraag of het mogelijk was om in 2004 rechtsgeldig een huwelijkscontract te sluiten, is het hof voornemens nadere vragen aan het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) in Den Haag voor te leggen.
2.9.
Het hof Den Haag heeft in de beschikking van 21 september 2022 geoordeeld dat partijen in het huwelijkscontract geen ondubbelzinnige keuze hebben gemaakt voor het recht dat van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. Na verwijzing ligt deze vraag niet meer voor, zodat het hof hiervan uitgaat.
2.10.
Pas als blijkt dat het huwelijkscontract naar vorm of inhoud niet rechtsgeldig is, kan er aanleiding zijn nader in te gaan op de vragen of partijen een gemeenschappelijke nationaliteit hadden en of partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hadden.
2.11.
Het hof is voornemens de volgende vraag voor te leggen aan het IJI:
- Is het huwelijkscontract van partijen van15 april 2004 naar de vorm en de inhoud volgens de destijds geldende regelgeving in Montenegro rechtsgeldig?
Het hof zal het IJI ook vragen zijn antwoord toe te lichten.
2.12.
De kosten van de beantwoording van de vraag zal ten laste worden gebracht van ’s Rijks kas. Het hof merkt op dat op het IJI een geheimhoudingsplicht rust. Partijen krijgen de gelegenheid om binnen drie weken na vandaag schriftelijk opmerkingen te maken over de vraag. Daarna zal het hof een beschikking geven en de vraag aan het IJI stellen. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de opmerkingen van partijen.

3.De beslissing

Het hof
3.1.
verzoekt partijen zich uiterlijk
1 april 2025schriftelijk uit te laten over de vraag als hiervoor onder 2.11 omschreven, met afschrift daarvan aan de wederpartij;
3.2.
bepaalt dat partijen vragen en/of opmerkingen over de vraag aan het IJI kunnen richten aan mr. J.H. Lieber die daartoe als raadsheer-commissaris wordt aangewezen;
3.3.
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, K. Mans en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. F. Kleefmann in tegenwoordigheid van de griffier.