ECLI:NL:GHAMS:2025:587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.345.402/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens vervallen grondslag door aflossing van problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van betrokkene, die problematische schulden had. De kantonrechter had eerder, op 3 juni 2024, de goederen onder bewind gesteld en een professionele bewindvoerder benoemd. Betrokkene was het hier niet mee eens en verzocht om opheffing van het bewind. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor het bewind, namelijk problematische schulden, inmiddels niet meer bestaan. Betrokkene heeft een aanzienlijk deel van zijn schulden afgelost en is in staat om zijn financiën zelf te beheren. De bewindvoerder steunde het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind. Het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind is vervallen en heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd, waarbij het bewind per heden is opgeheven. De bewindvoerder moet binnen twee maanden de eindrekening en -verantwoording aan betrokkene overleggen en aan de rechtbank Amsterdam indienen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.402/01
zaaknummer rechtbank: 11047141 EB VERZ 24-4076
beschikking van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. L. Scheffer te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de Gezondheids – en Welzijnszorg (hierna: de bewindvoerder), en
- [dochter 1] , de dochter van betrokkene,
- [dochter 2] , de dochter van betrokkene,
- [zoon 1] , de zoon van betrokkene,
- [dochter 3] , de dochter van betrokkene (hierna te noemen: [dochter 3] );
- [zoon 2] , de zoon van betrokkene.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of een bewind moet worden opgeheven.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 3 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld en een professionele bewindvoerder benoemd. Betrokkene is het daar niet mee eens en wil dat het bewind met onmiddellijke ingang wordt opgeheven.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 28 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie op 25 november 2024.
2.3
Daarna heeft het hof ontvangen:
- een bericht van de zijde van betrokkene van 31 januari 2025, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van betrokkene van 3 februari 2025, met een bijlage;
- een emailbericht van [dochter 3] van 10 februari 2025, met een bijlage.
2.4
De zitting heeft op 13 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat,
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [bewindvoerder] .
Door de advocaat is ter zitting een emailbericht van [X] (hierna te noemen: [X] ), schuldhulpverlener, van 10 februari 2025 aan het hof overgelegd.

3.De feiten

Betrokkene is geboren [in] 1957 te [plaats B] (Suriname).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking, op verzoek van betrokkene, de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden en Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de Gezondheids – en Welzijnszorg (hierna te noemen: Stichting CAV) tot bewindvoerder benoemd.
4.2
Betrokkene verzoekt – zo begrijpt het hof - met vernietiging van de bestreden beschikking, primair dat zijn verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen en subsidiair dat de onderbewindstelling met onmiddellijke ingang wordt opgeheven.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
De gronden voor het bewind volgen uit artikel 1:431, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt: de kantonrechter kan een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Betrokkene stelt dat geen gronden voor onderbewindstelling (hebben) bestaan. Hij heeft de schulden die hij had en deels nog heeft, grotendeels afgelost. Betrokkene had nooit onder druk van het buurtteam de bewindvoering moeten aanvragen en wenst daar dus nu ook zo spoedig mogelijk weer van af te komen. Hij is in staat met de juiste door hem zelf aangetrokken vrijwillige hulp zijn financiën op orde te krijgen en een bewindvoerder is daarbij niet nodig, aldus betrokkene.
5.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij een bewind voor betrokkene niet noodzakelijk acht en achter het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind staat.
Beoordeling door het hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, is het volgende gebleken. Betrokkene heeft op 2 april 2024 een door hem op 22 maart 2024 ondertekend verzoek tot onderbewindstelling bij de rechtbank ingediend in verband met het hebben van problematische schulden. Ook de te benoemen bewindvoerder, Stichting CAV, heeft in het Plan van Aanpak bewind aangegeven dat sprake is van problematische schulden. Deze schulden bestonden uit een schuld bij het Zilveren Kruis en een schuld bij Vattenfall. De schuld bij het Zilveren Kruis is jaren geleden ontstaan toen betrokkene na een verbroken relatie er alleen voor kwam te staan met zijn kinderen en nog geen eigen inkomen had. Betrokkene ontving vanaf juni 2015 een uitkering uit de Participatiewet en sindsdien lost hij op voornoemde schulden maandelijks een bedrag van € 95,09 af. Volgens het schuldenoverzicht van 21 juli 2024 bedroeg de schuld op dat moment nog € 2.128,24. Daarnaast heeft hij sinds september 2023 nog een schuld bij Vattenfall ter hoogte van € 4.911,44,-, met een overschrijding van het voorschot op de energiekosten met een bedrag van € 4.214,11, onder meer naar aanleiding van een niet zichtbare lekkage dan wel een defect in de binnenhuisinstallatie. Volgens voornoemd schuldenoverzicht is de hoogte van deze schuld nog € 2.096,-.
Betrokkene heeft zich in maart 2024 tot het Buurtteam [plaats A] (hierna: het buurtteam) gewend voor schuldhulpverlening. Aan betrokkene werd vervolgens meegedeeld dat hij, om hiervoor in aanmerking te komen, bewindvoering zou moeten aanvragen. Dit heeft betrokkene gedaan. Vervolgens heeft hij zich wederom tot het buurtteam gewend om hem te helpen met het aanvragen van een noodfonds tandartskosten en van een noodfonds energie in verband met zijn schuld bij Vattenfall.
De tandartskosten heeft betrokkene vergoed gekregen en op 8 mei 2024 kreeg betrokkene een bedrag van € 2.815,08 uit het Tijdelijk Noodfonds Energie toegekend dat in mindering is gebracht op zijn schuld bij Vattenfall. [X] laat in een emailbericht van 14 augustus 2024 aan de advocaat van betrokkene weten dat hij heeft geconstateerd dat betrokkene zelfredzaam is en geen problematische schulden meer heeft. Alle vaste lasten worden op tijd betaald en voor openstaande vorderingen zijn er maandelijkse betaalafspraken gemaakt die betrokkene ook nakomt. In zijn emailbericht van 10 februari 2025 heeft [X] aan de advocaat van betrokkene laten weten dat hij op het moment dat hij het dossier van betrokkene in behandeling nam, geen reden voor een onderbewindstelling zag. Ook [dochter 3] heeft in een emailbericht van 10 februari 2025 aan het hof meegedeeld de bewindvoering onterecht te vinden.
Betrokkene heeft, naar aanleiding van zijn met behulp van het buurtteam gedane verzoek, een compensatiebedrag ter hoogte van € 1.000,- ontvangen van woningbouwvereniging Eigen Haard ten behoeve van de afbetaling van zijn schuld bij Vattenfall. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder naar voren gebracht dat de schuld bij het Zilveren Kruis thans nog € 1.800,- bedraagt en de schuld bij Vattenfall nog € 1.000,-. Tot slot heeft betrokkene [in] 2024 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en ontvangt hij sindsdien een AOW-uitkering, die hoger is dan de uitkering die hij ontving op grond van de Participatiewet.
5.5
Het hof is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat ten tijde van de instelling van het bewind de gronden hiervoor aanwezig waren maar dat deze thans niet meer bestaan. De schulden aan het Zilveren Kruis en Vattenfall worden thans niet meer als problematisch aangemerkt. Op deze schulden is door betrokkene al een aanzienlijk deel afgelost en de restschulden zijn, zoals meegedeeld door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep, aangemeld bij de kredietbank van de gemeente en daar komt betrokkene in aanmerking voor een minnelijk traject, zodat hij in dit kader zijn laatste schulden kan aflossen Het aflossingsbedrag is vastgesteld op € 113,62 per maand voor een periode van 13 maanden. Het wachten is nu nog op een akkoord van de schuldeisers, maar de verwachting van de bewindvoerder is dat dit akkoord er gaat komen. Voor het verloop van dit traject is het niet noodzakelijk dat er een bewind is. Van andere schulden van betrokkene is niet gebleken. Ook is ter zitting in hoger beroep naar voren gekomen dat betrokkene goed kan rondkomen van zijn AOW inkomen, digitaal vaardig is, overzicht over zijn financiën heeft en tijdig alle benodigde stukken aanlevert als hem daar door de bewindvoerder om gevraagd werd. Daarnaast is gebleken dat betrokkene hulp en begeleiding van het buurtteam weet te vinden als hij dat nodig heeft. Zodoende weet betrokkene het ontstaan van nieuwe schulden te voorkomen. De grondslag voor het bewind is inmiddels komen te vervallen waardoor de noodzaak voor het bewind niet langer meer bestaat. Het hof zal dan ook het bewind per heden opheffen en de beschikking waarvan beroep in zoverre vernietigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij na heden het bewind voortduurt over de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), geboren te [plaats B] (Suriname) [in] 1957, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van heden, het bewind over de goederen van [betrokkene] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam overlegt;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, sectie kanton, in verband met aantekening in het centraal curatele- en bewindregister;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 4 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann.