ECLI:NL:GHAMS:2025:577

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
200.343.468/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 25 april 2024 de ondertoezichtstelling verlengd tot 24 mei 2025. De moeder van [minderjarige] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. De gecertificeerde instelling (GI) is het wel eens met de beslissing van de kinderrechter. De moeder stelt dat de gronden voor verlenging niet zijn voldaan en dat zij en [minderjarige] hulp nodig hebben, maar niet in een gedwongen kader. De GI daarentegen is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof heeft de zaak behandeld en de belangen van de minderjarige en de moeder afgewogen. Het hof concludeert dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] en dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. De moeder heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de GI, maar het hof oordeelt dat de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.468/01
zaaknummer rechtbank: C/13/747714 / JE RK 24-146
beschikking van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] ;
- [de vader] , hierna: de vader.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 25 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 24 mei 2025.
De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat niet voldaan wordt aan de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 12 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De GI heeft op 20 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 augustus 2024 met bijlagen (productie 4 en 9);
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 oktober 2024 met bijlagen (productie 16-18);
- een bericht van de zijde van de moeder van 28 oktober 2024 met bijlagen (productie19-21);
- een bericht van de zijde van de moeder van 10 januari 2025 met bijlage (Eindverslag Hulpverleningsplan Kort en Krachtig);
- een bericht van de zijde van de moeder van 10 januari 2025 met bijlage (opmerkingen moeder).
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige] gesproken. Van dit gesprek is ter zitting kort en zakelijk verslag gedaan.
2.5.
De zitting zou plaatsvinden op 30 oktober 2024. De behandeling van de zaak is toen aangehouden omdat de advocaat van de moeder ziek was.
2.6.
De zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 22 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
2.7.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter zitting in hoger beroep.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2016 te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 24 november 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige] voor de duur van zes maanden onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is hierna telkens verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking tot 24 mei 2025.
3.3.
Bij beschikking van dit hof van 5 maart 2024 is de beschikking van 22 september 2023, waarin de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd heeft tot 24 mei 2024, bekrachtigd.
3.4.
[minderjarige] woonde tot 8 december 2022 gedeeltelijk bij de vader en gedeeltelijk bij de moeder. Per 8 december 2022 is [minderjarige] met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader gaan wonen. Deze machtiging is begin februari 2023 niet verlengd. [minderjarige] woont sinds februari 2023 weer bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, overeenkomstig het verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 24 mei 2025.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, dan wel te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd voor een periode van zes maanden, dan wel een beslissing te nemen als het hof in goede justitie meent te moeten bepalen.
4.3.
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1.
Uit artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige kan verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft.
Standpunt moeder
5.2.
De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Volgens de moeder heeft de kinderrechter ten onrechte geoordeeld dat is voldaan aan de criteria van artikel 1: 255 BW en dat de inzet van de GI nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. De moeder erkent dat zij en [minderjarige] hulp en ondersteuning nodig hebben maar is van mening dat [minderjarige] niet langer ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast is de ondertoezichtstelling niet nodig omdat zij de benodigde hulpverlening accepteert. Zij heeft het afgelopen jaar laten zien dat zij hulp wenst te ontvangen en dat zij meewerkt aan de hulpverlening. Met behulp van Stichting Home Empowerment (hierna: SHE) heeft zij hulpverlening van Reset & MindChange ingeschakeld (in de vorm van thuishulp voor de moeder en [minderjarige] en stabilisering en traumaverwerking voor [minderjarige] ) en zij heeft daaraan ook meegewerkt. De hulpverlening binnen het gedwongen kader komt telkens te laat van de grond en de moeder en [minderjarige] zijn hier de dupe van.
Een ondertoezichtstelling is een inbreuk op het ‘family life’ en dient een uiterst en tijdelijk middel te zijn. Op dit moment zijn andere middelen geschikt om [minderjarige] en de moeder te helpen. Een ondertoezichtstelling is dus niet in hun belang. De huisarts heeft geconcludeerd dat de moeder verschillende fysieke klachten heeft door stress. De huidige GI is niet de geschikte hulporganisatie voor de moeder en [minderjarige] . De GI heeft haar taken meermaals niet goed uitgevoerd en het vertrouwen van de moeder in de GI is daardoor geschaad.
De moeder heeft hier ter zitting in hoger beroep het volgende aan toegevoegd. Zij staat achter de in het eindverslag van Kort en Krachtig geadviseerde hulp, te weten de IGT-K therapie voor de moeder en [minderjarige] en de speltherapie voor [minderjarige] . Zij heeft benadrukt dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in de GI en dat de ondertoezichtstelling en de samenwerking met de GI veel stress bij haar veroorzaken. Het kan, gelet op alles wat er is gebeurd, ook niet meer van haar gevraagd worden om met de GI samen te werken. De moeder wil graag hulpverlening, maar dan alleen in een vrijwillig kader, via het Ouder Kind Team (OKT).
Standpunt GI
5.3.
De GI is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] en om de doelen die in de bestreden beschikking zijn genoemd te behalen. [minderjarige] heeft al lang geen contact gehad met zijn vader; dit ziet de GI als een ontwikkelingsbedreiging. De moeder zegt wel dat ze het belangrijk vindt dat [minderjarige] contact heeft met zijn vader, maar zij handelt daar niet naar. De vader mag van de moeder bijvoorbeeld niet weten waar [minderjarige] op school zit. De vader is hiermee in het belang van [minderjarige] akkoord gegaan. De jeugdbeschermers houden de vader op de hoogte, maar zonder de ondertoezichtstelling zou de vader geen enkele informatie krijgen. De moeder omringt zich door mensen die niet kritisch zijn ten opzichte van haar en dat bemoeilijkt de hulpverlening. De moeder werkt beperkt en alleen op haar voorwaarden mee aan de hulpverlening. Ondanks veel moeite van de GI is het nog niet gelukt om een kind-alleen gesprek te hebben met [minderjarige] . Er is sprake van onvoldoende emotionele aansluiting van de moeder bij [minderjarige] en er is onvoldoende zicht op de thuissituatie. Gelet op het onvoorspelbare gedrag van de moeder en haar beperkte medewerking aan de hulpverlening, biedt het vrijwillige kader onvoldoende waarborgen om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen.
Ter zitting heeft (een medewerker van) de GI verklaard dat de GI zich ook kan vinden in het advies van Kort en Krachtig. Er is nog geen start gemaakt met de therapie. De GI heeft contact opgenomen met een paar instanties, maar deze instanties hebben geadviseerd – anders dan in het advies van Kort en Krachtig staat- de moeder en [minderjarige] niet gelijktijdig te behandelen, gelet op de loyaliteitsproblematiek. Verder is de GI van mening dat het contact tussen [minderjarige] en zijn vader hersteld moet worden. De GI wil kijken of er mogelijkheden zijn om het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader naar voren te halen en zelf te begeleiden. Inmiddels heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de GI en de moeder, op het kantoor van de advocaat van de moeder. Dit is volgens de GI een goed gesprek geweest waarbij verschillende onderwerpen zijn besproken.
Advies van de raad
5.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard geen eenduidig advies aan het hof te kunnen geven met betrekking tot de bestreden beschikking, gelet op de complexe situatie. De raad heeft daarbij wel het volgende opgemerkt. Er zou al langere tijd hulp voor [minderjarige] ingezet worden, maar feitelijk is er niets van de grond gekomen. De stagnatie heeft te maken met de verhoudingen tussen de moeder en de GI en dat is zorgelijk. Er ligt nu een advies van Kort en Krachtig en het is in het belang van [minderjarige] dat zo snel mogelijk de eerste stappen gezet worden. Voor [minderjarige] is continuïteit, voorspelbaarheid en emotionele veiligheid van belang. Het is in zijn belang dat de hulpverlening gaat beginnen en wordt gecontinueerd. Of er bij het Ouder Kind Team voldoende mogelijkheden zijn voor de geadviseerde hulpverlening is voor de raad niet helemaal duidelijk en een punt van aandacht. De vraag is of het vrijwillige kader voldoende mogelijkheden biedt voor een langdurige samenwerking. Bovendien zou het weer extra tijd kosten als wordt overgegaan naar een vrijwillig kader. De raad heeft benadrukt dat het, mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] , waarbij voorspelbaarheid en continuïteit belangrijk zijn, van belang is dat een hulpverleningstraject dat wordt gestart ook wordt afgemaakt. De raad twijfelt er niet aan dat de moeder het beste wil voor [minderjarige] , maar omdat haar visie niet altijd overeen komt met die van de hulpverlening, kan dat leiden tot stagnatie van het traject. Die houding van de moeder is een risico binnen een vrijwillig kader, aldus de raad.
Beoordeling
5.5.
Het hof overweegt als volgt. [minderjarige] heeft op jonge leeftijd al veel meegemaakt. Hij woonde tot december 2022 gedeeltelijk bij zijn vader en gedeeltelijk bij zijn moeder. Begin december 2022 is [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst bij de vader. Sinds februari 2023 is [minderjarige] weer bij de moeder gaan wonen. [minderjarige] heeft sindsdien geen contact meer met de vader. Duidelijk is dat deze gebeurtenissen zowel voor de moeder als voor [minderjarige] heel ingrijpend zijn geweest. Zij hebben beiden hulp nodig om dit te verwerken. Ook de verstoorde relatie tussen de ouders en het ontbreken van ieder contact tussen [minderjarige] en zijn vader maken dat [minderjarige] zich nog steeds in een moeilijke situatie bevindt. Uit het rapport van Levvel en het eindverslag van Kort en Krachtig komen verschillende kwaliteiten van [minderjarige] naar voren, zoals zijn zorgzaamheid, zijn (vrolijke) gedrag op school en zijn mogelijkheden om sociale contacten aan te gaan. Maar er worden ook zorgen geconstateerd met betrekking tot zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. In het rapport van Levvel staat dat in het onderzoek wordt gezien dat [minderjarige] een angstige indruk maakt, dat hij last heeft van somberheidsklachten en vermijdt om te spreken over zijn vader. Hij lijkt moeite te hebben om over negatieve emoties te praten. In het eindverslag van Kort en Krachtig staat beschreven dat er bij [minderjarige] sprake lijkt te zijn van een emotionele blokkade. Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
Kort en Krachtig adviseert in het eindverslag (onder meer) eerst IGT-K therapie voor trauma en hechting (voor de moeder en [minderjarige] gezamenlijk) en vervolgens speltherapie voor [minderjarige] . De IGT-K therapie is gericht op het gezamenlijk verwerken van de mogelijke trauma's van zowel moeder als [minderjarige] en het herstellen van de veilige hechting tussen hen. Dit creëert een veilige basis voor [minderjarige] om emoties te uiten en zelfvertrouwen op te bouwen, wat essentieel is voor zijn herstel. Pas nadat deze basis is gelegd kan speltherapie effectief zijn, aldus het verslag. De speltherapie biedt [minderjarige] een laagdrempelige manier om emoties en mogelijke trauma’s te verwerken, met name gerelateerd aan de thuissituatie en eventuele spanningen rondom ouderschap en omgang.
Gebleken is dat zowel de moeder als de GI zich kunnen vinden in dit (deel van het) advies van Kort en Krachtig. De vraag is of een gedwongen kader noodzakelijk is voor (de aanvaarding van) de hulpverlening. Duidelijk is dat het voor de moeder heel moeilijk is om samen te werken met de GI. De gebeurtenissen in het verleden, in het bijzonder de tijdelijke uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, hebben ervoor gezorgd dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in de GI. Het hof acht het positief dat - ondanks deze moeilijke verhouding – onlangs een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de GI en de moeder op het kantoor van de advocaat van de moeder en dat ook al een nieuw evaluatiegesprek is gepland. De moeder en haar advocaat verdienen een compliment voor het zetten van deze stap.
Het hof is -met de raad- van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de hulpverlening, zoals geadviseerd door Kort en Krachtig, zo spoedig mogelijk wordt gestart en dat het traject ook wordt gecontinueerd en afgerond. Een beëindiging van de ondertoezichtstelling zou naar verwachting tot vertraging van het opstarten van deze hulp leiden. Daarbij komt dat de moeder wisselend kan zijn in het aanvaarden van hulpverlening. Als zij het niet eens is met de hulpverlening bestaat de kans dat zij op enig moment niet meer mee wil werken en dat [minderjarige] als gevolg daarvan het traject niet af kan maken. Gelet hierop biedt hulpverlening in het vrijwillig kader naar het oordeel van het hof op dit moment onvoldoende waarborgen.
Zowel de GI als de moeder zullen zich in moeten zetten om de hulpverlening van de grond te krijgen. Daarbij is van belang dat de geadviseerde stappen worden gevolgd. Het hof benadrukt in dit verband dat Kort en Krachtig uitdrukkelijk adviseert pas na evaluatie van de speltherapie te kijken of [minderjarige] klaar is voor contact met de vader. [minderjarige] moet eerst voldoende stabiliteit en veerkracht hebben opgebouwd. De door de GI ter zitting in hoger beroep genoemde mogelijkheid om te kijken of de omgang met de vader naar voren gehaald kan worden en door de GI begeleid kan worden, is niet in overeenstemming met dit deskundige advies en naar het oordeel van het hof thans niet in het belang van [minderjarige] . Bovendien zal deze afwijking van het advies naar verwachting ook een negatieve impact hebben op de samenwerking tussen de GI en de moeder. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de GI de door Kort en Krachtig geadviseerde stappen zal volgen. Daarnaast is door Kort en Krachtig geadviseerd te starten met gezamenlijke (IGT-K) therapie voor [minderjarige] en de moeder. Kort en Krachtig heeft bij dit advies alle omstandigheden in aanmerking genomen, ook de omstandigheid dat [minderjarige] al een tijd geen contact heeft met zijn vader. Dat een loyaliteitsconflict van [minderjarige] in de weg zou staan aan deze therapie, zoals door de GI ter zitting in hoger beroep is aangegeven, blijkt hier niet uit. Het hof gaat er dan ook van uit dat de GI ook op dit punt het advies van Kort en Krachtig tot uitgangspunt zal nemen.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan. Het hof ziet, mede gelet op de stappen die nog gezet moeten worden en de resterende tijd van de ondertoezichtstelling, geen aanleiding de ondertoezichtstelling in duur te beperken, zoals subsidiair door de moeder is verzocht.
Het hof zal het door de moeder verzochte dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Het hof merkt daarbij nog wel op dat als de hulpverlening van start is gegaan, deze goed verloopt en de moeder haar volledige medewerking verleent, door de GI onderzocht moet worden of een volgende verlenging van de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is.
5.6.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. C.J. Buitendijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 4 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann.