ECLI:NL:GHAMS:2025:539

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
200.344.704/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en vakantieregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de hoofdverblijfplaats en vakantieregeling van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2018. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2024, waarin de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is vastgesteld en geen vakantieregeling is bepaald. De vader verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats naar hem en om een vakantieregeling. De moeder, verweerster in hoger beroep, is het eens met de beschikking van de rechtbank en verzoekt om afwijzing van de verzoeken van de vader.

De procedure in hoger beroep startte op 12 augustus 2024, met een mondelinge behandeling op 29 januari 2025. Het hof heeft de argumenten van beide ouders gehoord, evenals het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader stelt dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats noodzakelijk is als signaal naar de moeder en om de communicatie te verbeteren. De moeder is van mening dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is en dat wijziging onrust zal veroorzaken.

Het hof oordeelt dat er onvoldoende grond is voor wijziging van de hoofdverblijfplaats, maar ziet wel aanleiding om een duidelijke vakantieregeling vast te stellen. De regeling is bedoeld om de overdrachtsmomenten te beperken en de zorg gelijkmatig te verdelen tussen beide ouders. Het hof heeft de vakantieregeling vastgesteld voor de voorjaars-, meivakantie, zomervakantie, herfstvakantie en kerstvakantie, waarbij de belangen van [minderjarige] voorop staan. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.704/01
zaaknummer rechtbank: C1/3/725112 / FA RK 22-6999 (HH/WvL)
beschikking van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A. El Aqde te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2018 te [plaats B] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de hoofdverblijfplaats en de vakantieregeling voor [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 17 mei 2024, hersteld bij beschikking van 30 mei 2024, (hierna: de bestreden beschikking) een zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader. De rechtbank zag geen aanleiding om op verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen of een vakantieregeling te bepalen.
De vader is het hier niet mee eens en verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. Ook verzoekt hij een vakantieregeling. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 12 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 2 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 14 januari 2025 met bijlagen (te weten akte met producties 40 t/m 45),
- een bericht van de zijde van de moeder van 20 januari 2025 met bijlagen (te weten producties 1 tot en met 17 en een toelichting, waarbij een brief van de grootmoeder vaderszijde is gevoegd),
- een bericht van de zijde van de vader van 22 januari 2025 en
- een bericht van de zijde van de vader van 22 januari 2025 met bijlage (te weten productie 13a, proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 15 april 2024).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber.
2.5
Mr. Leijendekker heeft bij brief van 22 januari 2025 en ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de stukken die op 20 januari 2025 van de zijde van de moeder zijn ingezonden.
Het hof heeft hierop als volgt beslist. De producties 1 tot en met 17 zijn te laat ingediend en worden daarom buiten beschouwing gelaten. Het stuk dat is aangeduid als toelichting op de producties is door de vrouw zelf opgesteld. Dit stuk wordt als partij-uitlating of extra ronde eveneens buiten beschouwing gelaten.
Het hof heeft beslist dat op de brief van de grootmoeder vaderszijde wel acht wordt geslagen, omdat deze brief kort en eenvoudig te doorgronden is en de vader in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die brief en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Dit gedingstuk kon, gelet op de datum waarop de advocaat van de moeder dit heeft ontvangen, niet eerder dan 20 januari 2025 in het geding worden gebracht.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] .
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Zij oefenen sinds 25 mei 2018 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 24 februari 2021 heeft de rechtbank, nadat zij op het inleidend verzoek van de man van 31 december 2018 bij beschikkingen van 3 april 20219, 18 oktober 2019, 10 februari 2020 en 8 juli 2020 een eindbeslissing had aangehouden in afwachting van de resultaten van omgangsbegeleiding en hulpverlening, een zorgregeling bepaald. Volgens deze regeling verblijft [minderjarige] met ingang van 5 mei 2021 de ene week van woensdag tot vrijdag bij de vader (waarbij de vader [minderjarige] woensdag van de voorschool haalt en vrijdag naar de voorschool brengt) en de andere week van vrijdag tot maandag (waarbij de vader [minderjarige] vrijdag van de voorschool haalt en maandag naar de voorschool brengt).
3.3
Van 25 mei 2021 tot 25 februari 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld geweest van Jeugdbescherming Regio [plaats A] .
3.4
Bij (tussen)beschikking van 7 april 2023 is de beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject bij Altra.
3.5
Bij de (in zoverre niet bestreden) beschikking van 17 mei 2024, hersteld bij beschikking van 30 mei 2024, is de bij beschikking van 24 februari 2021 bepaalde zorgregeling gewijzigd in die zin dat de vader [minderjarige] in de even weken op woensdag na school ophaalt en haar op vrijdag weer naar school brengt, waarbij in vakantieperioden of perioden dat er geen school is de wissel steeds om 12 uur plaatsvindt (tenzij partijen al dan niet vanwege hulp door derden anders afspreken) en in de oneven weken de vader [minderjarige] op donderdag na school ophaalt en haar op maandag weer naar school brengt, waarbij in vakantieperioden of perioden dat er geen school is de wissel steeds om 12 uur plaatsvindt (tenzij partijen al dan niet vanwege hulp door derden anders afspreken).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep van belang, de verzoeken van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en tot het vaststellen van een vakantieregeling afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen en, na wijziging van zijn verzoek overeenkomstig scenario 3 in productie 42 bij de akte van 14 januari 2025, naar het hof begrijpt, de volgende vakantieregeling te bepalen:
- voorjaarsvakantie: in 2025 (en in de opvolgende oneven jaren) verblijft [minderjarige] bij de moeder, in 2026 (en in de opvolgende even jaren) bij de vader;
- meivakantie: in de eerste helft van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, in de tweede helft van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de andere ouder;
- zomervakantie: in de eerste helft van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, in de tweede helft van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de andere ouder;
- herfstvakantie: in 2025 (en in de opvolgende oneven jaren) verblijft [minderjarige] bij de vader, in 2026 (en in de opvolgende even jaren) bij de moeder;
- kerstvakantie: in 2025 (en in de opvolgende oneven jaren) verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, in 2026 (en in de opvolgende even jaren) verblijft [minderjarige] de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader.
Desgevraagd heeft de advocaat van de vader ter zitting in hoger beroep verklaard dat zijn verzoek naast de wijziging van het hoofdverblijf uitsluitend betrekking heeft op de regeling van de vakanties conform productie 42. Het hof hoeft daarom niet te beslissen op de in het hoger beroepschrift verzochte regeling.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de proceskosten in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, en
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem moet worden bepaald als signaal naar de moeder toe dat haar houding ten opzichte van de vader niet wordt getolereerd. Zij gedraagt zich volgens de vader onbehoorlijk in zijn richting en belast [minderjarige] met de problematiek die speelt tussen de ouders.
Daarnaast is de vader van mening dat er door het hof een duidelijke vakantieregeling dient te worden vastgesteld met zo min mogelijk overdrachtsmomenten voor [minderjarige] . De communicatie tussen de ouders is zo slecht, dat het niet lukt om in onderling overleg afspraken over de vakanties te maken.
5.3
De moeder is het eens met de bestreden beschikking. Wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is niet in haar belang. Daarnaast is het niet aan het hof, maar aan de ouders om onderling en eventueel met hulpverlening tot een vakantieregeling te komen. Er is nu relatieve rust en de vrouw is bang dat bepaling van een vakantieregeling weer meer onrust zal opleveren.
5.4
De raad adviseert ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is volgens de raad niet in het belang van [minderjarige] om haar hoofdverblijfplaats nu te wijzigen.
Ten aanzien van de vakantieregeling heeft de raad aangegeven dat voorstelbaar is dat als houvast voor de ouders een regeling wordt vastgesteld. De raad heeft vooral benadrukt dat [minderjarige] last heeft van de spanningen tussen de ouders en dat het van groot belang is dat de ouders werken aan verbetering van hun verstandhouding zodat [minderjarige] zich vrij kan voelen in het contact met beide ouders.
De beoordeling door het hof
Hoofdverblijfplaats
5.5
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is het hof van oordeel dat er onvoldoende grond is voor wijziging daarvan. Uitgangspunt is dat het hoofdverblijf van een kind de plaats is waar het kind feitelijk het meest verblijft, volgens welk uitgangspunt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder is bepaald. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, maar in de afweging speelt het belang van het kind een belangrijke rol. Ook in de situatie dat beide ouders een vrijwel gelijk aandeel in de zorg voor het kind hebben, zal een wijziging van het hoofdverblijf alleen in de rede liggen als dit het belang van het kind dient. Het hof ziet in hetgeen de vader heeft betoogd onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen aannemen dat een wijziging van haar hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] zou zijn. De moeizame communicatie tussen partijen en de onrust rond de overdrachtsmomenten vormt in het licht van het belang van [minderjarige] een onvoldoende onderbouwing voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de ene ouder naar de ander. Dat wijziging van het hoofdverblijf zou dienen als signaal richting de moeder voor door de vader als onwelgevallig ervaren gedrag is ook geen voldoende grondslag. Het hof zal het verzoek van de vader afwijzen.
Vakantieregeling
5.6
Het hof zal op verzoek van de vader een vakantieregeling bepalen. Het hof is met de raad van oordeel dat het gelet op de slechte communicatie tussen de ouders en de spanningen die er zijn en waar [minderjarige] last van heeft, in [minderjarige] belang is om een duidelijke vakantieregeling te bepalen met zo min mogelijk overdrachtsmomenten. De huidige situatie waarin geen vakantieregeling is bepaald en de reguliere zorgregeling tijdens de schoolvakantie doorloopt, brengt vele overdrachtsmomenten met zich mee. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat beide ouders dat nu juist willen beperken. Het hof acht een evenredige verdeling van de zorg tussen de ouders in de vakanties in het belang van [minderjarige] .
Ter zitting is besproken dat de doorverwijzing van de ouders door Veilig Thuis naar Jeugdbescherming tot doel heeft om de veiligheid te vergroten door het stellen van veiligheidsvoorwaarden, het in kaart brengen van risicofactoren en het werken aan herstel van mogelijk opgelopen schade. Het hof gaat ervan uit dat de door de moeder ter zitting genoemde signalen bij [minderjarige] , die ook worden weergegeven in de verklaring van de grootmoeder vaderszijde, daarin zullen worden betrokken door de nog aan te stellen gezinsmanager of hulpverleners. Positief is dat beide ouders hebben toegezegd aan het traject mee te werken.
5.7
Het hof stelt de volgende vakantieregeling vast:
- voorjaarsvakantie: gelet op [minderjarige] jonge leeftijd zal het hof bepalen dat de zorg tijdens deze vakantie wordt gedeeld door de ouders. Dat betekent dat [minderjarige] eerst verblijft bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is tot woensdag 12.00 uur, en daarna tot maandag naar school bij de andere ouder verblijft;
- meivakantie: in de eerste week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, in de tweede week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de andere ouder. Het wisselmoment is op zaterdag om 17.00 uur;
- zomervakantie 2025: [minderjarige] verblijft vier weken bij de moeder en twee weken bij de vader, waarbij [minderjarige] in de eerste weken van de vakantie verblijft bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is;
- vanaf zomervakantie 2026: [minderjarige] verblijft de eerste twee weken bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, vervolgens twee weken bij de andere ouder, vervolgens weer een week bij de ene ouder en tot slot nog een week bij de andere ouder;
- herfstvakantie: gelet op [minderjarige] jonge leeftijd zal het hof bepalen dat de zorg tijdens deze vakantie wordt gedeeld door de ouders. Dat betekent dat [minderjarige] eerst verblijft bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is tot woensdag 12.00 uur, en daarna tot maandag naar school bij de andere ouder verblijft;
- kerstvakantie: in de eerste week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, in de tweede week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de andere ouder. Het wisselmoment is op zaterdag om 17.00 uur.
Proceskosten
5.8
De moeder heeft verzocht om de vader te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
Het hof zal, gezien de aard van de zaak, de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de vakantieregeling en, opnieuw rechtdoende:
stelt de volgende vakantieregeling vast:
- voorjaarsvakantie: in de eerste helft van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, tot woensdag 12.00 uur, en vervolgens verblijft ze tot maandag naar school bij de andere ouder;
- meivakantie: in de eerste week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, in de tweede week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de andere ouder. Het wisselmoment is op zaterdag om 17.00 uur;
- zomervakantie 2025: [minderjarige] verblijft vier weken bij de moeder en twee weken bij de vader, waarbij [minderjarige] in de eerste weken van de vakantie verblijft bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is;
- vanaf zomervakantie 2026: [minderjarige] verblijft de eerste twee weken bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, vervolgens twee weken bij de andere ouder, vervolgens weer een week bij de ene ouder en tot slot nog een week bij de andere ouder;
- herfstvakantie: in de eerste helft van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, tot woensdag 12.00 uur, en vervolgens verblijft ze tot maandag naar school bij de andere ouder;
- kerstvakantie: in de eerste week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de ouder waar ze de vrijdag voorafgaand aan de vakantie volgens de reguliere zorgregeling is, in de tweede week van de vakantie verblijft [minderjarige] bij de andere ouder. Het wisselmoment is op zaterdag om 17.00 uur.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, H.A. van den Berg en
P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 4 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.