ECLI:NL:GHAMS:2025:538

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
200.343.879/01 en 200.343.879/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en dwangsom in familiezaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld. De moeder is het niet eens met de opgelegde dwangsom die aan de zorgregeling is verbonden en verzoekt om een andere zorgregeling zonder dwangsommen. De vader is het eens met de beschikking van de rechtbank en verzoekt om het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank had eerder bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen en een zorgregeling is vastgesteld waarbij de moeder een dwangsom verbeurt als zij in gebreke blijft. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat de zorgregeling te snel gaat voor [minderjarige] en dat zij meer tijd nodig heeft om aan de omgang met de vader te wennen. Het hof heeft de zaak behandeld en de belangen van [minderjarige] vooropgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de zorgregeling deels moet worden gewijzigd, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en de moeder [minderjarige] na afloop van de omgang weer ophaalt. De dwangsom is in stand gehouden, omdat de moeder de zorgregeling niet heeft nageleefd. Het hof heeft de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd en het verzoek van de moeder tot schorsing van de beschikking afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.343.879/01 en 200.343.879/02
zaaknummer rechtbank: C/15/342741/FA RK 23-3764
beschikking van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A], gemeente [gemeente 1],
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident tot schorsing,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,
en
[de vader],
wonende te [plaats B], gemeente [gemeente 2],
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident tot schorsing,
hierna: de vader,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige], hierna: [minderjarige] of [minderjarige].
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorgregeling voor [minderjarige] en de opgelegde dwangsom.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 26 april 2024 (onder meer) een (opbouw van de) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld en bepaald dat de moeder per keer dat zij in gebreke blijft de (opbouw van de) zorgregeling na te komen aan de vader een dwangsom verbeurt (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het daar niet mee eens en wil dat er een andere zorgregeling wordt bepaald en dat ze niet gehouden is om een dwangsom te betalen in geval van niet nakomen van de zorgregeling. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.343.879/01). Het beroepschrift bevat ook een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking (zaaknummer 200.343.879/02)
2.2
De vader heeft op 23 augustus 2024 een verweerschrift in hoger beroep ingediend tevens houdende een verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 december 2024 met bijlage,
2.4
De zitting in de hoofdzaak en in het incident heeft op 11 december 2024 gelijktijdig plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V. Regout.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige], geboren [in] 2018 te [plaats C].
3.2
In het proces-verbaal van de zitting, gehouden op 7 oktober 2019 is opgenomen dat partijen
ter beëindiging van het geschil het volgende zijn overeengekomen:
" Partijen hebben de volgende tijdelijke zorgregeling afgesproken. Deze regeling geldt totdat partijen anders overeenkomen of de bodemrechter anders heeft beslist. Met ingang van heden hebben de vader en [minderjarige] op woensdagmiddagen van 16.00 tot 19.00 uur contact, in aanwezigheid van de moeder op een neutrale plek.
De moeder wendt zich deze week (uiterlijk 14 oktober 2019) tot de gemeente Uitgeest/Veilig Thuis om te informeren naar en zich vervolgens samen met de vader aan te melden voor een hulpverleningstraject zoals Ouderschap Blijft (of een vergelijkbaar programma) om te werken aan het herstel van de onderlinge communicatie, het vormgeven van gezamenlijk ouderschap over [minderjarige] en het opstellen van een zorgregeling."
3.3
In het eindverslag van Ouderschap Blijft van 20 juli 2022 is het volgende vermeld:
"Het is ouders tijdens het Ouderschap Blijft traject van Parlan onvoldoende gelukt om hun doelen te behalen. Doordat moeder heeft uitgesproken geen vertrouwen te hebben in de hulpverlening van Parlan is de hulpverlening gestopt. Het advies vanuit de bemiddelaars is om verdere hulpverlening in de vorm van een individueel traject aan te gaan. De gezamenlijke gesprekken hebben er niet het gewenste resultaat geleverd. Het advies is (toewerken naar) onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en vader en werken aan het stoppen van de strijd over het contact met [minderjarige].”
3.4
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 26 april 2024 is bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] worden belast. Verder heeft de rechtbank een regeling ten aanzien van de feestdagen vastgesteld.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang:
- de (opbouw van de) zorgregeling als volgt vastgesteld:
[minderjarige] verblijft bij de vader:
  • in de aankomende drie weken op zaterdag of zondag gedurende vier uur;
  • in de drie weken die daarop volgen op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • de drie weken daarna iedere zaterdag van 10.00 uur tot zondag 13.00 uur;
  • vervolgens conform de reguliere zorgregeling in de oneven weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur,
met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 6.9 van die beschikking is overwogen (onder meer dat bij de (opbouw van de) zorgregeling de moeder [minderjarige] naar de vader zal brengen en de vader haar na afloop weer terugbrengt naar de moeder en dat beide ouders zullen zorgdragen voor een ‘warme’ overdracht bij de deur);
  • bepaald dat de moeder per keer dat zij in gebreke blijft voornoemde (opbouw van de) zorgregeling na te komen aan de vader een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 75,-, met een maximum van € 1.500,-;
  • bepaald dat [minderjarige] gedurende de helft van de bouwvakvakantie bij de vader verblijft en het overige deel van de vakanties in onderling overleg tussen de ouders wordt verdeeld;
  • de volgende feestdagenregeling vastgesteld. [minderjarige] verblijft:
  • op Vaderdag bij de vader van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • op Moederdag bij de moeder van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • op de verjaardag van [minderjarige] bij de ouder waar zij volgens de reguliere zorgregeling dan wel vakantieregeling verblijft;
  • op de verjaardag van de vader of de moeder vanaf 10.00 uur tot 17.00 uur bij de jarige ouder, indien [minderjarige] niet op die dag al volgens de reguliere zorgregeling dan wel de vakantieregeling bij die ouder verblijft;
  • overige feestdagen worden bij helfte in onderling overleg tussen de ouders verdeeld;
- bepaald dat een (video)belregeling zal gelden waarbij de vader en [minderjarige] (tenminste) eenmaal per week middels (video)bellen contact hebben met elkaar, met inachtneming van hetgeen hierover onder rechtsoverweging 6.16 van die beschikking is overwogen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad in zoverre:
in de hoofdzaak:
  • onvoorwaardelijk te bepalen dat een zorgregeling wordt vastgesteld, die inhoudt dat de vader en [minderjarige] tweemaal per maand omgang met elkaar hebben, in eerste instantie eenmaal op een zaterdag en eenmaal op een zondag. Deze omgang wordt uitgebreid naar een weekeinde zodra [minderjarige] zelf aangeeft bij haar vader te willen slapen. Tijdens niet-vakantie weken facetimen [minderjarige] en haar vader op dinsdag en donderdag met elkaar. Tijdens de vakanties facetimen de vader en [minderjarige] minstens eenmaal per week met elkaar. De vakanties worden in onderling overleg verdeeld;
  • voorwaardelijk, in het geval het hof de bestreden beschikking vernietigt voor zover het ziet op de veroordeling van de moeder aan de vader dwangsommen te betalen, te bepalen dat het totale bedrag inclusief nakosten dat zij aan dwangsommen aan de vader heeft betaald onverschuldigd is betaald en de vader te veroordelen tot betaling van de onverschuldigd betaalde dwangsommen inclusief wettelijke rente tot aan de dag der algehele betaling;
in het incident:te bepalen dat de in de bestreden beschikking gewijzigde zorgregeling met de daaraan verbonden dwangsommen, vakantie-, feestdagen- en videobelregeling wordt geschorst totdat in de onderhavige procedure bij eindbeschikking op de geschillen tussen partijen zal zijn beslist.
4.3
De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad:
in de hoofdzaak:
- het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
in het incident:
het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
Voorts verzoekt de vader de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, eveneens uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

In de hoofdzaak (zaaknummer 200.343.879/01)
Het wettelijk kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil over de zorgregeling kan de rechter, gelet op artikel 1:253a, tweede lid, aanhef en sub a, van het BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er aanleiding is om een reguliere zorgregeling en een opbouwregeling vast te leggen. Sinds januari 2024 heeft geen omgang tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. De opbouwregeling die door de rechtbank is vastgesteld ging voor [minderjarige] te snel. Er moet rekening worden gehouden met de grenzen die [minderjarige] zelf stelt ten aanzien van de omgang met de vader. [minderjarige] heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de moeder (even) aanwezig is bij de omgangsmomenten, zodat zij kan wennen. De ouders zijn op 14 juni 2024, in afwijking van de bestreden beschikking, overeengekomen dat de opbouw van de zorgregeling zal worden bepaald door het tempo waarbij [minderjarige] zich prettig voelt. Na dit gesprek hebben partijen, in het bijzijn van onder meer de nieuwe partner van de vader, verdere afspraken over de zorgregeling gemaakt, die afwijkt van de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling. De zorgregeling verliep aanvankelijk goed, maar na onenigheid tussen de ouders, heeft de moeder niet langer toestemming gekregen om in de woning van de vader te komen wanneer zij [minderjarige] daar afzet. De moeder vindt het belangrijk dat zij samen met [minderjarige] in de woning van de vader komt en daar even blijft totdat [minderjarige] zich op haar gemak voelt, ook omdat [minderjarige] aangeeft dit te willen. Als de moeder de door de ouders afgesproken zorgregeling wil aanpassen, houdt de vader haar voor dat deze afspraken niet meer gelden en dat zij zich moet houden aan de bestreden beschikking, omdat zij in geval van niet-nakoming dwangsommen verbeurt, terwijl de vader de afgesproken zorgregeling kan wijzigen zonder dat dit gevolgen voor hem heeft. De moeder wil de tussen partijen afgesproken zorgregeling daarom in een beschikking vastleggen, zonder dat aan de niet-nakoming daarvan dwangsommen worden verbonden.
5.3
De vader voert verweer. De ouders hebben in afwijking van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling onderling afspraken gemaakt. In het kader van deze afspraken kwam de moeder, samen met [minderjarige], in de woning van de vader om [minderjarige] in staat te stellen aan de zorgregeling te wennen en de opbouw van de zorgregeling voor haar zo soepel mogelijk te laten verlopen. De overeengekomen zorgregeling verliep aanvankelijk goed, totdat de moeder via haar advocaat een e-mail verstuurde met verwijten en onwaarheden over de vader. Sindsdien is de uitvoering van de zorgregeling niet meer gerealiseerd. De vader vindt het niet langer wenselijk dat de moeder bij hem binnenkomt tijdens zijn omgangsmomenten met [minderjarige]. De vader heeft geen bezwaar tegen een korte aanloop in de zorgregeling voordat deze volledig wordt uitgevoerd, maar vindt dat uitvoering van de zorgregeling moeizaam verloopt omdat de moeder dit onnodig verhindert. Bovendien is in de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet opgenomen dat de moeder samen met [minderjarige] bij de vader binnen moet komen.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting het hof geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling te bekrachtigen. De omgang tussen de vader en [minderjarige] is beperkt. [minderjarige] heeft het recht om haar vader te leren kennen, en het is belangrijk dat zij hierbij de nodige (emotionele) ondersteuning van de moeder krijgt. De raad ziet geen meerwaarde in de aanwezigheid van de moeder tijdens de omgang tussen de vader en [minderjarige] bij de vader thuis. Het is ook niet wenselijk om de aanwezigheid van de moeder tijdens de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] af te dwingen, gelet op de verstoorde relatie tussen de ouders. Om de omgang tussen de vader en [minderjarige] op te bouwen, moet het huidige patroon doorbroken worden. Het zou in het belang van [minderjarige] kunnen zijn dat de haal- en brengregeling wordt gewijzigd in die zin dat de vader haar voorafgaand aan de omgang bij de moeder ophaalt en dat de moeder haar na afloop van de omgang bij de vader ophaalt, om spanning bij de overdracht van [minderjarige] te voorkomen.
Beoordeling door het hof
zorgregeling
5.5
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zowel de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling als de door de ouders onderling overeengekomen afspraken over de zorgregeling niet dan wel niet geheel zijn nagekomen. De moeder stelt dat [minderjarige] graag contact met de vader wil hebben, maar dat zij het spannend vindt en moet wennen en dat het daarom beter is om, bij het afzetten van [minderjarige] bij de vader, samen (even) bij de vader binnen te komen totdat de moeder ziet dat [minderjarige] het goed heeft bij de vader. Volgens de moeder geeft [minderjarige] aan dit zelf ook te willen en heeft zij er moeite mee als de moeder niet meekomt. De moeder heeft aangegeven haar band met [minderjarige] niet te willen verstoren en zij wil [minderjarige] niet dwingen tot omgang met de vader. Volgens de moeder moet naar [minderjarige] geluisterd worden wat betreft de (opbouw van de) omgang. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling en ziet geen aanleiding tot wijziging van de zorgregeling zoals door de moeder is verzocht, waarbij de uitvoering van de zorgregeling (mede) afhankelijk is van de bereidwilligheid van [minderjarige]. Het hof is met de raad van oordeel dat, gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] (6 jaar oud) en het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] mogelijk verkeert, niet van haar verwacht kan worden dat zij zelfstandig bepaalt welke zorgregeling in haar belang is, noch hoe daaraan invulling wordt gegeven. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorgregeling ligt bij de ouders en niet bij het kind. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot zorgen over de uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Met de raad is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij onbelast contact heeft met de vader, eigen ervaringen met hem opdoet en deel uitmaakt van zijn gezinsleven. Daarbij wordt geen meerwaarde gezien in de aanwezigheid van de moeder bij de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige]. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij en de vader in de gelegenheid worden gesteld om een kwalitatief goede en betekenisvolle relatie op te bouwen. Van de moeder wordt dan ook verwacht dat zij hierin, ook voorafgaand aan de uitvoering van de zorgregeling, de nodige emotionele ondersteuning en geruststelling aan [minderjarige] biedt om dit mogelijk te maken. Aangezien er enige tijd geen contact is geweest tussen de vader en [minderjarige], zal het hof de zorgregeling in het belang van [minderjarige] (deels) wijzigen en een opbouw vaststellen, die aansluit op de door de rechtbank vastgestelde (opbouw van de) zorgregeling. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] wel wenselijk dat een haalregeling geldt, in plaats van een brengregeling.
5.6
Het hof overweegt dat de moeder geen grieven heeft gericht tegen de in de bestreden beschikking vastgestelde facetime- en vakantieregeling, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van deze verzoeken van de moeder niet toekomt. Het hof zal deze verzoeken dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.7
Het hof zal gelet op het voorgaande de door de rechtbank vastgestelde (opbouw van de) reguliere zorgregeling (deels) vernietigen en de aldus aangepaste reguliere (opbouw van de) zorgregeling, de vakantie- en feestdagenregeling en de facetimeregeling voor de overzichtelijkheid volledig in de beslissing opnemen.
dwangsom
5.8
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het opleggen van een dwangsom gerechtvaardigd is, gelet op de terughoudende houding van de moeder ten aanzien van de uitbreiding van de zorgregeling. Zij voert aan dat het opleggen van een dwangsom leidt tot ongelijkheid tussen de ouders en tot verslechtering van hun onderlinge verhouding en dat een dwangsom haar veel stress oplevert. Volgens de moeder is een dwangsom niet noodzakelijk.
De vader stelt daarentegen dat hij geen intentie heeft om misbruik te maken van de dwangsom en dat hij tot op heden geen aanspraak heeft gemaakt op de verbeurde dwangsom. Het in stand houden van de dwangsom is bedoeld om de moeder te motiveren de zorgregeling na te komen. Hij vreest dat de moeder de zorgregeling wederom niet zal nakomen als er geen dwangsom meer aan de zorgregeling verbonden is.
Het hof overweegt dat de vader geen aanspraak heeft gemaakt op verbeurte van de dwangsom, ondanks dat de moeder de vastgestelde (opbouw van de) zorgregeling gedurende een lange periode niet is nagekomen. Er is immers lange tijd geen contact geweest tussen de vader en [minderjarige]. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de moeder dat het opleggen van een dwangsom voor ongelijkheid tussen partijen zorgt. Aangezien de moeder de (opbouw van de) zorgregeling niet is nagekomen, acht het hof een financiële prikkel gerechtvaardigd om haar te bewegen de (opbouw van de) zorgregeling in het belang van [minderjarige] na te komen en deze te blijven naleven. Daarbij geldt dat, wanneer de moeder de regeling nakomt, zij geen financieel nadeel zal ondervinden. Het hof zal, gelet op al het voorgaande, de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde dwangsom bekrachtigen en beslissen als hierna vermeld.
In het incident (zaaknummer 200.343.879/02)
5.9
Gelet op de in de hoofdzaak gegeven eindbeslissing heeft de moeder geen belang meer bij een beslissing op haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Haar verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten in principaal en incidenteel beroep
5.1
De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties. Het hof overweegt dat gelet op de aard van de procedure onvoldoende aanleiding bestaat om de moeder hiertoe te veroordelen. Deze kosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de (opbouw van de) reguliere zorgregeling (7.2.) in zoverre, en opnieuw rechtdoende:
stelt de (opbouw van de) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
[minderjarige] verblijft bij de vader:
  • in de aankomende drie weken op zaterdag of zondag gedurende twee uur,
  • in de drie weken die daarop volgen op zaterdag of zondag gedurende vier uur, waarbij vanaf dat moment een haalregeling geldt,
  • in de drie weken die daarop volgen op zaterdag of zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur;
  • de drie weken daarna iedere zaterdag van 10:00 uur tot zondag 13:00 uur;
  • vervolgens conform de reguliere zorgregeling in de oneven weken van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur;
waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder, en de moeder [minderjarige] na afloop van de omgang ophaalt bij de vader;
bepaalt dat de moeder per keer dat zij in gebreke blijft voornoemde (opbouw van de) zorgregeling na te komen aan de vader een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 75,-, met een maximum van € 1.500,-;
bepaalt dat [minderjarige] gedurende de helft van de bouwvakvakantie bij de vader verblijft en het overige deel van de vakanties in onderling overleg tussen de ouders wordt verdeeld;
stelt de volgende feestdagenregeling vast:
[minderjarige] verblijft:
  • op Vaderdag bij de vader van 's morgens 10:00 uur tot 's middags 17:00 uur;
  • op Moederdag bij de moeder van 's morgens 10:00 uur tot 's middags 17:00 uur;
  • op de verjaardag van [minderjarige] bij de ouder waar zij volgens de reguliere zorgregeling dan wel vakantieregeling verblijft;
  • op de verjaardag van de vader of de moeder vanaf 10:00 uur tot 17:00 uur bij de jarige ouder, indien [minderjarige] niet op die dag al volgens de reguliere zorgregeling dan wel de vakantieregeling bij die ouder verblijft;
  • overige feestdagen worden bij helfte in onderling overleg tussen de ouders verdeeld;
bepaalt dat een (video)belregeling zal gelden waarbij de vader en [minderjarige] (tenminste) eenmaal per week middels (video)bellen contact hebben met elkaar, waartoe zowel de vader als [minderjarige] het initiatief kunnen nemen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
In het incident (zaaknummer 200.343.879/02)
wijst het schorsingsverzoek af;
In de hoofdzaak en in het incident:
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.T. Hoogland en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. R.B. de Cuba als griffier en is op 4 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.