ECLI:NL:GHAMS:2025:536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
200.342.797/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing bewind over goederen van betrokkene

In deze zaak gaat het om de opheffing van het bewind dat sinds 5 februari 2018 over de goederen van betrokkene is ingesteld. Betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van haar verzoek om het bewind op te heffen door de kantonrechter, stelt dat zij in staat is haar financiën zelf te beheren. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het bewind noodzakelijk bleef, wat betrokkene betwist. Tijdens de zitting op 17 januari 2025 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij een netwerk heeft opgebouwd in Nederland en dat haar kinderen haar kunnen helpen met de Nederlandse taal. De bewindvoerders daarentegen hebben betoogd dat betrokkene nog steeds ondersteuning nodig heeft en dat haar financiële situatie kwetsbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene onvoldoende heeft aangetoond dat zij zelfredzaam is en dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van betrokkene om het bewind op te heffen is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.797/01
zaaknummer rechtbank: 10667744 BM VERZ 23-2098 jb
beschikking van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M. Shaaban te Rotterdam,
en
[bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , h.o.d.n. Amana Dienstverlening, in hun hoedanigheid van bewindvoerders van betrokkene,
gevestigd te Amsterdam,
verweerders in hoger beroep,
hierna: de bewindvoerder(s).
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [dochter] (hierna: dochter [dochter] ),
- [zoon 1] (hierna: zoon [zoon 1] ), en
- [zoon 2] (hierna: zoon [zoon 2] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De goederen van betrokkene staan sinds 5 februari 2018 onder bewind. De zaak gaat over de vraag of het bewind nu moet worden opgeheven.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) heeft bij beschikking van 21 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van betrokkene om het bewind dat over haar goederen is ingesteld op te heffen, afgewezen. Betrokkene is het daar niet mee eens en vindt dat zij haar financiën zelf kan beheren. De bewindvoerders zijn het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 20 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De bewindvoerders hebben op 4 september 2024 een schriftelijke reactie op het beroepschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van betrokkene van 30 juli 2024, met bijlagen en
- een bericht van de zijde van betrokkene van 13 januari 2025, met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 17 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat en door M. Majdoubi, een tolk in de Arabische taal, en
- Amana Dienstverlening, vertegenwoordigd door [bewindvoerder 2] .

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1980 te [plaats B] , Syrië. Zij is de moeder van dochter [dochter] en zonen [zoon 1] en [zoon 2] . Daarnaast heeft zij nog een minderjarige zoon genaamd [minderjarige zoon] en een minderjarige dochter [minderjarige dochter] .
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter van 5 februari 2018 zijn de goederen van betrokkene wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand vanaf 6 februari 2018 onder bewind gesteld, met benoeming van [bewindvoerder 1] h.o.d.n. Amana Dienstverlening tot bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van de kantonrechter van 15 april 2021 zijn [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] als vennoten van Amana Dienstverlening tot bewindvoerder van betrokkene benoemd onder gelijke condities als bij de instelling van het bewind is bepaald.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van betrokkene om opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
Betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind alsnog op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:449, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.2
Betrokkene stelt dat de noodzaak om het bewind te laten voortduren niet meer bestaat en dat haar situatie verbeterd is. Zij is in staat om zelf haar financiën te beheren. Zij heeft in Nederland een groot netwerk opgebouwd en heeft twee studerende kinderen die de Nederlandse taal goed beheersen en in staat zijn haar te helpen bij de vertaling van brieven. Daarnaast ontvangt betrokkene hulp van Simetri, ter ondersteuning van haarzelf en haar jongste zoon. Er is nooit sprake geweest van geestelijke of lichamelijke gronden voor het instellen van bewind en betrokkene is ook niet gediagnosticeerd met een cognitieve beperking. Het feit dat betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende beheerste, is geen grondslag voor (het instellen van) bewind. Betrokkene betwist de door de bewindvoerder (in eerste aanleg) aangehaalde voorbeelden waaruit zou blijken dat betrokkene niet in staat zou zijn haar financiële belangen correct te behartigen. De bewindvoerder heeft voorts geen enkele poging ondernomen om betrokkene een zelfredzaamheidstraject aan te bieden. Gelet op het gewijzigde beleid van kantonrechters dat bij een op eigen verzoek ingesteld beschermingsbewind in beginsel gevolg wordt gegeven aan een opheffingsverzoek, had het bewind opgeheven dienen te worden.
5.3
De bewindvoerder meent dat betrokkene beschermingsbewind en een bewindvoerder nodig heeft. Er is een zelfredzaamheidstraject voor betrokkene ingezet en de betrokken ambulante hulpverlening heeft doelen vastgesteld. Betrokkene ontvangt maandelijks € 650,- voor haarzelf en haar twee minderjarige kinderen met wie zij in gezinsverband leeft, maar komt met dit bedrag niet uit. Zij heeft een budget plan, maar heeft geen financieel inzicht. Zo heeft zij, hoewel een hond niet binnen haar budget past, de dierenartskosten van de (volgens betrokkene) hond van haar dochter opgegeven bij de bewindvoerder. Ook heeft haar dochter onlangs een andere auto voor betrokkene gekocht, maar de bewindvoerder kan de daaraan verbonden kosten, te weten de hogere verzekeringspremie, niet betalen. Daarnaast overschat betrokkene haar eigen kunnen. Het is een opgave voor haar om haar (eigen) afspraken bij te houden en de bewindvoerder heeft meermaals een rekening moeten betalen voor een niet nagekomen tandartsafspraak. Bovendien ontvangt betrokkene hulp in het huishouden vanwege haar lichamelijke gesteldheid. De bewindvoerder vraagt nog steeds alle voorzieningen aan, omdat betrokkene niet in staat is om dat zelf te doen. Verder is de verstandhouding tussen de bewindvoerder en betrokkene goed en betrokkene weet de bewindvoerder te vinden wanneer dat nodig is.
De beoordeling
5.4
Het hof is het eens met de beslissing van de kantonrechter om het bewind niet op te heffen. Betrokkene heeft naar het oordeel van het hof in hoger beroep onvoldoende aangetoond dat zij zelf in staat is (al dan niet met hulp) haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het volgende is daartoe van belang.
5.5
Hoewel de problematische schulden van betrokkene inmiddels zijn opgelost is voor het hof vast komen te staan dat betrokkene een complex budget heeft. Uit het budgetplan van betrokkene is gebleken dat zij maandelijks ongeveer € 40,- overhoudt, hetgeen naar het oordeel van het hof met zich brengt dat haar financiën kwetsbaar zijn. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat betrokkene, als eerste stap in het kader van een zelfredzaamheidstraject, in plaats van wekelijks leefgeld, maandelijks leefgeld krijgt. Zij krijgt van de bewindvoerder het maximale en bovengemiddelde bedrag dat zij kan uitgeven gelet op haar inkomen op bijstandsniveau. Betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij van het leefgeld dat zij ontvangt ongeveer € 200,- per maand spaart. Desondanks is gebleken dat zij, sinds zij maandelijks leefgeld krijgt, de bewindvoerder regelmatig om extra geld vraagt. Omdat het gedrag van betrokkene op dat punt niet is veranderd, is de bewindvoerder van mening dat nog geen volgende stap gezet kan worden in het zelfredzaamheidstraject. Verder heeft de bewindvoerder een aantal voorbeelden gegeven waaruit volgens hem blijkt dat betrokkene (nog) niet zelfredzaam is, waaronder het zelf kunnen aanvragen van voorzieningen bij de gemeente, het doen van aangifte etc. Hier heeft betrokkene nog hulp bij nodig.
Al met al is het hof van oordeel dat er een beeld is ontstaan van betrokkene waaruit blijkt dat zij op dit moment moeite heeft met inzicht in haar financiën. Daarnaast is uit een brief van de ambulant hulpverlener van Vivendi zorg gebleken dat betrokkene al langere tijd ambulante ondersteuning vanuit de WMO krijgt. Deze ondersteuning betreft het vergroten van de zelfredzaamheid en het ondersteunen bij afspraken en praktische zaken (zoals de post en de administratie). De ambulant hulpverlener heeft in de brief te kennen gegeven dat de hulpverleningsdoelen niet zijn behaald en dat het van belang is dat de financiën van betrokkene beheerd blijven.
5.6
Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 5.5 is overwogen, heeft betrokkene het zelfredzaamheidstraject nog niet succesvol doorlopen. Uit haar toelichting ter zitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof onvoldoende naar voren gekomen dat zij die zelfredzaamheid inmiddels heeft bereikt of op een andere wijze dan door middel van het bewind kan bereiken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat haar inwonende kinderen naar school gaan en haar kunnen helpen bij haar administratie (waaronder bij het doen van aangifte en het aanvragen van toeslagen). Volgens betrokkene zou [minderjarige dochter] , haar dochter van 13 jaar, haar kunnen helpen. Het hof acht dit echter, gelet op de leeftijd van [minderjarige dochter] , niet realistisch en ook onwenselijk. Bovendien is evenmin duidelijk geworden hoe de andere kinderen van betrokkene haar zouden kunnen helpen bij het beheren van haar financiën. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het bewind nog bestaat. Het hof zal het verzoek van betrokkene dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 4 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.