ECLI:NL:GHAMS:2025:513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.341.575/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over betalingsregeling en executoriaal beslag

In deze zaak gaat het om een klacht van een gerechtsdeurwaarder tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Klaagster, die veroordeeld was tot betaling van een geldbedrag, had een betalingsregeling voorgesteld aan de gerechtsdeurwaarder, maar deze werd afgewezen door de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Vervolgens legde de gerechtsdeurwaarder bankbeslag op de rekeningen van klaagster. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de tekst in het door de gerechtsdeurwaarder uitgebrachte 'verkorte exploot' de indruk wekte dat er altijd een betalingsregeling getroffen kon worden. Het hof oordeelde dat deze indruk niet werd gewekt en verklaarde de klacht ongegrond. De zaak is behandeld op 19 december 2024, waarbij de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van klaagster aanwezig waren. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de kamer voor zover deze klachtonderdeel b. gegrond verklaarde en de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegde. Het hof concludeerde dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder op alle onderdelen ongegrond was.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.341.575/01 GDW
nummers eerste aanleg : C/13/730282 / DW RK 23/62
C/13/740315 / DW RK 23/360 (verzet)
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 4 maart 2025
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 1] ,
appellant,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
gemachtigde : I. van Galen.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag. Klaagster heeft vervolgens een betalingsregeling voorgesteld aan de gerechtsdeurwaarder, maar door de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is deze regeling afgewezen. Daarna is door de gerechtsdeurwaarder bankbeslag gelegd ten laste van klaagster. Na een verzetprocedure bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders, gaat het in hoger beroep uitsluitend nog om de vraag of in het door de gerechtsdeurwaarder uitgebrachte “verkorte exploot” de indruk is gewekt dat hoe dan ook een betalingsregeling getroffen kon worden. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en acht de klacht ook in zoverre ongegrond.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 22 mei 2024 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 24 april 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd laatste nummer (ECLI:NL:TGDKG:2024:26).
2.2.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2024. De gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klaagster zelf is niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Bij vonnis van 21 december 2022 is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
3.2.
Bij exploot van 6 januari 2023 is het vonnis van 21 december 2022 aan klaagster betekend door een op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder werkzame toegevoegd gerechtsdeurwaarder, met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen aan de inhoud te voldoen.
3.3.
Bij e-mail van 11 januari 2023 heeft de gemachtigde van klaagster de kosten van de betekening betwist en een betalingsvoorstel van € 50,- per maand gedaan.
3.4.
Bij e-mail van 19 januari 2023 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder op de e-mail van 11 januari 2023 gereageerd en laten weten dat de opdrachtgever geen betalingsregeling wilde treffen.
3.5.
Op 24 februari 2023 is door een op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder werkzame toegevoegd gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank op de rekening van klaagster en haar echtgenoot.
3.6.
Op 27 februari 2023 heeft klaagster aan de balie van het gerechtsdeurwaarderskantoor contant een bedrag van € 700,- betaald. Het restant van de vordering is per bank betaald. Vervolgens is het bankbeslag opgeheven.

4.De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:
a. het vonnis meteen heeft betekend zonder klaagster eerst via een brief in de gelegenheid te stellen de vordering te voldoen, met als gevolg dat de rekening werd verhoogd;
een betalingsregeling van de hand heeft gewezen, hoewel duidelijk was gemaakt dat betaling in één keer niet tot de mogelijkheden behoort;
zonder aankondiging executoriaal derdenbeslag heeft gelegd op alle bankrekeningen van het gezin. Er is onder protest betaald, inclusief alle kosten die volkomen onduidelijk en onnodig waren.

5.Beoordeling

5.1.
De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 19 september 2023 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klaagster tijdig verzet ingesteld. De kamer heeft in de bestreden beslissing van 24 april 2024 het verzet van klaagster gegrond verklaard ten aanzien van klachtonderdeel b. en ongegrond verklaard ten aanzien van klachtonderdelen a. en c. Verder heeft de kamer de beslissing van de voorzitter vernietigd ten aanzien van klachtonderdeel b. en dit klachtonderdeel alsnog gegrond verklaard. Voor het gegronde deel van de klacht heeft de kamer aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing opgelegd. De gerechtsdeurwaarder is ten slotte in de kosten van de procedure veroordeeld.
Omvang hoger beroep
5.2.
Uit artikel 39 van de Gerechtsdeurwaarderswet volgt dat de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk ongegrond zijn, kan afwijzen. Tegen een dergelijke beslissing kan verzet worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, staat geen rechtsmiddel open. De kamer heeft in zijn beslissing van 24 april 2024 het verzet alleen gegrond verklaard ten aanzien van klachtonderdeel b. Dit betekent dat in hoger beroep alleen klachtonderdeel b. ter beoordeling aan het hof voorligt.
Machtiging klaagster
5.3.
In zijn beroepschrift heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de gemachtigde van klaagster niet bevoegd is om namens klaagster op te treden in deze procedure vanwege het ontbreken van een machtiging. Het hof constateert dat deze machtiging wel is ontvangen, zodat de gemachtigde van klaagster bevoegd is om namens klaagster op te treden in deze procedure.
Inhoudelijk
5.4.
De kamer heeft klachtonderdeel b. (alsnog) gegrond verklaard op grond van de overweging dat klaagster op het verkeerde been is gezet door de volgende tekst in het “verkorte exploot”:

Kunt u niet in één keer betalen?
Probeert u dan een betalingsregeling met ons af te spreken. U kunt via [naam ] Online een regeling met ons treffen. Voor het treffen van een regeling mag u ook het formulier op onze website invullen: (…)
Een betalingsregeling is weliswaar een gunst van de opdrachtgever en geen recht van de schuldenaar, maar de tekst in het exploot geeft volgens de kamer de indruk dat het altijd mogelijk is een regeling te treffen. De door de gerechtsdeurwaarder gebruikte tekst geeft in de visie van de kamer de werkelijkheid niet (geheel) juist weer. Volgens de kamer ligt het daarom op de weg van de gerechtsdeurwaarder om de tekst in het (verkorte) exploot aan te passen, waarbij duidelijk wordt dat er alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld instemming van de schuldeiser, een betalingsregeling mogelijk is.
5.5.
In zijn beroepschrift heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de kamer buiten de klacht is getreden, omdat klaagster in het geheel niet heeft geklaagd over dat deel van de tekst van het “verkorte exploot” en klaagster ook niet in de veronderstelling verkeerde dat er altijd een betalingsregeling getroffen kon worden. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster alleen geklaagd over het feit dat zij geen betalingsregeling kon treffen hoewel zij niet ineens kon betalen. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de tekst in het “verkorte exploot” een uitnodiging is tot het doen van een aanbod voor een betalingsvoorstel. Iedereen zou dit moeten snappen en dit blijkt volgens hem ook uit de praktijk, want hij gebruikt deze tekst al een aantal jaren en niemand vond tot dusverre deze tekst onduidelijk. Ten slotte heeft de gerechtsdeurwaarder gewezen op een e-mail van klaagster waaruit volgt dat klaagster ook wist dat er een akkoord diende te komen van de opdrachtgever en dat het exploot dus een uitnodiging inhield tot het doen van een voorstel voor een betalingsregeling.
5.6.
Het hof is het met de gerechtsdeurwaarder eens dat klachtonderdeel b. niet gaat over de tekst in het “verkorte exploot”, maar over het feit dat de gerechtsdeurwaarder geen betalingsregeling met klaagster wilde treffen. Naar het oordeel van het hof heeft de gerechtsdeurwaarder op de juiste manier gehandeld door het verzoek tot een betalingsregeling aan zijn opdrachtgever voor te leggen. Een schuldeiser mag een dergelijk verzoek weigeren, hetgeen in dit geval ook is gebeurd. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster hierover geïnformeerd. Dat de schuldeiser geen betalingsregeling wilde treffen, kan de gerechtsdeurwaarder niet verweten worden. Het hof is daarom, anders dan de kamer, van oordeel dat klachtonderdeel b. ongegrond is.
5.7.
Overigens is het hof, anders dan de kamer, maar met de gerechtsdeurwaarder, van oordeel dat de tekst in het “verkorte exploot” een uitnodiging bevat om een voorstel te doen (“probeert”) voor een betalingsregeling. De kamer heeft ten onrechte overwogen dat klaagster op het verkeerde been is gezet door deze tekst. Uit niets blijkt dat klaagster deze tekst in het “verkorte exploot” zo heeft begrepen dat
altijdeen betalingsregeling zou kunnen worden getroffen en dat is door klaagster, ook in hoger beroep, ook niet gesteld.
Conclusie
5.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder op alle onderdelen ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen voor zover het betreft de gegrondverklaring van klachtonderdeel b. alsmede de oplegging van de maatregel en de proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover klachtonderdeel b. gegrond is verklaard, aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd en hij in de proceskosten is veroordeeld,
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel b. ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 door de rolraadsheer.