afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001166-21
datum uitspraak: 25 februari 2025
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-077722-20 en 99-001002-31 (v.i. inzake parketnummer 20-001457-15) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij Brink Solutions naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Halfweg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sealbag met daarin een geldbedrag van €30.000 (dertigduizend euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] B.V. en/ of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/ of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/ of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/ of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/ of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] en/ of [benadeelde 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met daarin een geldbedrag van €30.000 (dertigduizend euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] B.V. en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- verdachte en/of zijn mededader(s) met gezichtsbedekkende kleding het casino zijn binnengegaan en/of
- ( telkens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden op die [slachtoffer 1] , en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 3] en/ of
- daarbij (dreigend) heeft/hebben gezegd en/of geschreeuwd "ga liggen" en/of "op je knieën" en/of "op de grond" en/of "neem dit serieus. Dit is geen grap", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- die [benadeelde 4] (meermalen) bij zijn schouder heeft/hebben vastgepakt en/ of
- ( dreigend) tegen die [benadeelde 4] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd "open de kluis" en/of
"open de koffer", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de kwalificatie van het feit, de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen.
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de herkenning van de stem van de overvaller door getuige [benadeelde 4] als de stem van de verdachte onvoldoende betrouwbaar is en daarmee onbruikbaar is voor het bewijs, en dat uit de vondst van het DNA-materiaal van de verdachte op de glazen tussendeur van het casino niet afgeleid kan worden dat de verdachte één van de overvallers is geweest. Voor wat betreft de stemherkenning heeft de raadsman onder meer gewezen op de mogelijke invloed van angst en stress op de waarneming van getuige [benadeelde 4] ten tijde van de herkenning, op tijdsverloop tussen de eerdere waarneming van de stem en de overval, op het ontbreken van bevestiging van de stemherkenning in de verklaringen van andere getuigen en op het ontbreken van een meervoudige stemconfrontatie. Voor wat betreft het DNA-materiaal heeft de raadsman aangevoerd dat de vondst van het DNA-materiaal van de verdachte kan worden verklaard doordat de verdachte tijdens een bezoek aan het casino in januari 2020 bij het verlaten van het casino handmatig de gesloten glazen schuifdeuren heeft geprobeerd te openen door deze deuren met zijn handen open te priemen. Ook kan het DNA-materiaal van de verdachte hier volgens de raadsman terecht zijn gekomen doordat de overvaller aan de verdachte toebehorende handschoenen heeft gedragen. De verdachte heeft één of twee dagen voor de overval zijn handschoenen uitgeleend aan zijn buurjongen, over wie na de overval het gerucht de ronde deed dat deze bij de overval betrokken was.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat op 27 februari 2020 een overval heeft plaatsgevonden in het [benadeelde 3] . Kort nadat een geldloopster van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), getuige [slachtoffer 1] , het casino is binnengelopen om een geldtransport af te ronden, zijn twee gewapende personen in verhullende kleding het casino in gerend. Zij hebben de daar aanwezigen bedreigd. Eén van hen heeft getuige [slachtoffer 1] en een medewerker van het casino, getuige [benadeelde 4] , een telruimte (waar zich ook de kluis bevond) in gedwongen, waar zij onder dwang een sealbag met € 30.000,00 uit de geldkoffer hebben gehaald die getuige [slachtoffer 1] bij zich droeg en deze sealbag hebben afgestaan. De overvallers hebben vervolgens het casino met medeneming van die sealbag verlaten. Zij zijn door een derde persoon op een scooter opgehaald, en zijn met zijn drieën op deze scooter gevlucht.
Stemherkenning
Getuige [benadeelde 4] heeft onder meer verklaard de overvaller met wie hij zich in de telruimte bevond te hebben herkend aan zijn opvallend zware stem. Hij herkende de stem van de overvaller als die van een vaste klant in het casino, hem bekend onder de naam [naam] .
Het hof stelt voorop dat geen rechtsregel zich verzet tegen het gebruik van (de resultaten van) stemherkenningen voor het bewijs in strafzaken. Dat neemt niet weg dat bij het gebruik van stemherkenningen voor het bewijs bijzondere behoedzaamheid is geboden, dit onder meer gelet op de kanttekeningen en mogelijke valkuilen bij (de beoordeling van) de betrouwbaarheid van stemherkenningen waar in de wetenschap op wordt gewezen. In het kader van de waardering van een stemherkenning is daarom onder meer van belang de stemherkenning te beoordelen in het licht van het overige bewijs. Voorts kunnen de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de stemherkenning tot stand is gekomen van belang zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan.
Het hof betrekt in zijn beoordeling over de betrouwbaarheid van de stemherkenning door getuige [benadeelde 4] het volgende.
Getuige [benadeelde 4] heeft verklaard op een onbekend gebleven datum voor de overval een gesprek van ongeveer een uur tussen de betreffende vaste klant en een van zijn collega’s te hebben aangehoord in het casino, en nadien ook zelf gesprekken met deze klant te hebben gevoerd. Getuige [benadeelde 4] was daardoor bekend met (de eigenschappen van) de stem van deze klant. Tijdens de overval heeft de betreffende overvaller verschillende malen tegen getuige [benadeelde 4] gesproken en ook tegen hem geschreeuwd. Getuige [benadeelde 4] heeft daarbij de stem van de overvaller kunnen waarnemen. Die waarnemingen hebben onder meer plaatsgevonden in de open speelruimte van het casino en in de telruimte. In de telruimte was getuige [benadeelde 4] kort alleen samen met de overvaller, en was hij daarna samen met (enkel) de overvaller en getuige [slachtoffer 1] in deze ruimte. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen gedateerd 5 maart 2020 (p. 560 e.v.) en de daarbij opgenomen stills waarin de camerabeelden van de overval worden beschreven, verstrijken tussen het moment waarop de overvaller zijn vuurwapen voor het eerst op getuige [benadeelde 4] richt en het moment waarop de overvaller de telruimte (en kort daarna: het casino) verlaat ongeveer een minuut en twintig seconden. Blijkens de genoemde stills bevonden getuige [benadeelde 4] en de overvaller zich in de telruimte op korte afstand van elkaar. Getuige [benadeelde 4] was naar eigen zeggen tijdens de overval sterk gefocust op de stem van de overvaller. Opvallend was volgens de getuige de diepe, zware stem van de overvaller.
Uit het voorgaande volgt dat getuige [benadeelde 4] de stem van de vaste klant en de stem van de overvaller op meerdere momenten heeft waargenomen en dat hij daarbij de stem van de vaste klant in ieder geval eenmaal voor een periode van langere duur (van ongeveer een uur) heeft gehoord. Naar het oordeel van het hof is er geen aanleiding om aan te nemen dat getuige [benadeelde 4] de stem van de overvaller niet goed of duidelijk heeft kunnen horen. Het hof betrekt daarbij mede hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de omstandigheden waaronder deze waarneming is gedaan. Blijkens de verklaringen van getuige [benadeelde 4] heeft hij de stem van de overvaller niet slechts in algemene zin herkend, maar heeft hij deze herkend aan een opvallend kenmerk daarvan, te weten het diepe, zware karakter. Voorts heeft getuige [benadeelde 4] de stem vanaf het moment dat de overvaller hem aansprak direct herkend, en heeft hij dit kort na de overval (in zijn woorden: hooguit tien tot vijftien minuten daarna) met zijn collega’s gedeeld. Het hof is, gelet op het bovenstaande en met inachtneming van de in het kader van stemherkenningen te betrachten behoedzaamheid, van oordeel dat de herkenning van de stem van de overvaller door getuige [benadeelde 4] als zijnde de stem van een hem bekende casinobezoeker voldoende betrouwbaar is. Dat de herkenning niet is bevestigd door middel van een meervoudige stemconfrontatie, maakt dat niet anders. Het hof ziet dan ook geen reden de verklaringen van getuige [benadeelde 4] voor zover deze zien op de stemherkenning buiten beschouwing te laten.
Naar aanleiding van de herkenning van de stem van de overvaller door getuige [benadeelde 4] zijn – in samenwerking met de bedrijfsrecherche – camerabeelden van het casino van 14 februari 2020 onderzocht, een dag waarvan getuige [benadeelde 4] zich herinnerde dat de betreffende klant het casino had bezocht. In een naar aanleiding daarvan aan getuige [benadeelde 4] getoonde foto van de camerabeelden heeft hij de man op die foto geïdentificeerd als de vaste klant van het casino wiens stem hij tijdens de overval herkende. De politie heeft de man op deze foto herkend als zijnde de verdachte. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de persoon afgebeeld op deze foto kan zijn. Daarnaast heeft hij in zijn verhoor als verdachte op 26 mei 2020 ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij van anderen hoorde dat hij een “hele relaxte, lage basstem” heeft.
DNA-materiaal
Bij het betreden van het casino heeft één van de overvallers zich vergist in de opening van de glazen schuifdeuren die (na het passeren van de voordeur) toegang geven tot het casino. Hij is daarbij tegen een van de vaste glazen delen van deze deur aangelopen. Ook heeft deze overvaller de deur vastgepakt met een handschoen. Dit betreft de overvaller die vervolgens is doorgelopen naar de telruimte en door getuige [benadeelde 4] aan zijn stem is herkend. Ter hoogte van de plaats waar de overvaller tegen het glas is aangelopen, heeft de forensische opsporing een veegspoor aangetroffen. Dat spoor is bemonsterd, hetgeen tot een DNA-profiel heeft geleid. In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) van 7 april 2020 wordt geconcludeerd dat het aantreffen van dit DNA-materiaal meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is onder de hypothese dat het aangetroffen DNA-materiaal afkomstig is van de verdachte dan onder de hypothese dat het aangetroffen DNA-materiaal afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon.
De verdediging heeft twee alternatieve verklaringen voor het aantreffen van het DNA-materiaal aangedragen. Ten eerste zou het DNA-spoor veroorzaakt kunnen zijn doordat de verdachte zijn buurjongen, over wie het gerucht gaat dat hij de overval heeft gepleegd, één of twee dagen voor de overval zijn handschoenen zou hebben geleend. Uit angst voor represailles wenst de verdachte de naam van deze persoon niet te noemen. Het hof overweegt dat de verdachte pas in een zeer laat stadium – na afronding van het opsporingsonderzoek en nadat hij de gelegenheid heeft gehad kennis te nemen van het dossier – met deze verklaring is gekomen, terwijl hij voorts de naam van de buurjongen niet wil geven, waardoor nader onderzoek naar dit alternatief niet mogelijk is. Het hof gaat gelet op dit alles voorbij aan dit alternatieve scenario.
Ten tweede zou het DNA-spoor veroorzaakt kunnen zijn doordat dat de verdachte anderhalve maand voor de overval de schuifdeur handmatig van binnenuit heeft geprobeerd te openen. Nu het spoor zich – volgens de verdediging – op de buitenrand van de deur bevindt, ligt het niet voor de hand dat het spoor bij het schoonmaken van de toegangsdeur tussentijds zou zijn verwijderd. Deze alternatieve verklaring voor het spoor strookt naar het oordeel van het hof niet met de bevindingen van het forensisch onderzoek. De bemonstering waarin het DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen is namelijk gedaan aan de buitenzijde en (van buitenaf beschouwd) aan de linkerkant van de linker schuifdeur, hetgeen niet verklaard kan worden door een greep van binnenuit, waarbij dan veeleer sporen op de (van buitenaf beschouwd) rechterzijde van de linker buitendeur zou kunnen worden verwacht. Daarnaast volgt uit het dossier dat deze deuren dagelijks werden schoongemaakt. Mede gelet op de frequentie van schoonmaakwerkzaamheden en de in begin 2020 geldende hygiënemaatregelen in verband met de Coronapandemie, ziet het hof geen reden om aan te nemen dat de plek waarop het spoor is aangetroffen destijds niet (goed) zou worden schoongemaakt. De enkele stelling daaromtrent van de verdediging volstaat daartoe niet. De omstandigheid dat de betreffende deur dagelijks werd schoongemaakt past veeleer bij het scenario dat het veegspoor niet lang voor de bemonstering daarvan is ontstaan. Om deze redenen gaat het hof ook aan deze alternatieve verklaring voorbij.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de donor is van het aangetroffen DNA-materiaal, en dat de overdracht van dat DNA-materiaal tijdens de overval – op het moment dat de overvaller die later aan zijn stem is herkend de glazen schuifdeur heeft geprobeerd te passeren – heeft plaatsgevonden.
Voorbereidingen overval
Uit het vooronderzoek is gebleken dat de verdachte – blijkens onder meer zijn telecomgegevens en de gegevens van het Parrot-bluetoothsysteem van de Renault Clio met kenteken [kenteken] , de auto waarvan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard de gebruiker te zijn – in de periode december 2019 – februari 2020 zeer regelmatig in de buurt van het casino te [adres 2] is geweest, met name ’s avonds en ’s nachts. De verdachte heeft verklaard het casino in die periode geregeld te hebben bezocht. Aan getuige [getuige] is een foto van de verdachte getoond. Hij herkent de verdachte als een klant die het casino ‘eigenlijk dagelijks’ bezoekt. Getuige [benadeelde 4] heeft verklaard dat de vaste klant – die later is geïdentificeerd als zijnde de verdachte – het casino vrijwel exclusief in de avonduren bezocht. Uit het dossier is gebleken dat de verdachte in de betreffende periode op in ieder geval vijf dagen ook overdag in [adres 2] is geweest, te weten op 9 januari, 16 januari, 6 februari, 13 februari, 20 februari 2020. In de betreffende periode vond het geldtransport door [bedrijf 1] enkel op donderdagen plaats. Uit het dossier volgt dat de verdachte op de vijf dagen waarop hij in ieder geval overdag in Halfweg was, steeds op donderdagen aanwezig was en steeds in [adres 2] was op of rond momenten waarop het geldtransport plaatsvond.
Uit het dossier blijkt voorts dat de bij de overval gebruikte vluchtscooter op 27 februari 2020 om 00.54 uur ’s nachts door twee personen in de buurt van het casino is geplaatst. Uit het proces-verbaal van bevindingen gedateerd 10 april 2020 (p. 754 e.v.) volgt dat deze personen na het plaatsen van de vluchtscooter zijn weggelopen in de richting van de Zwanenburgerdijk, dat zij om 01.02 uur voor het laatst worden vastgelegd op een camera aan de [adres 3] en dat zij vervolgens niet meer lopend zijn gesignaleerd. Uit hetzelfde proces-verbaal blijkt dat het Parrot-bluetoothsysteem van de Renault Clio met kenteken [kenteken] op 26 februari 2020 om 22.25 uur in [adres 2] wordt geregistreerd, dat de verdachte op die dag niet in het casino is geweest en dat om 01.04 uur een personenauto komende uit de Lindenlaan wordt vastgelegd door een camera aan de [adres 4] . Die personenauto is blijkens het proces-verbaal voertuigherkenning gedateerd 30 maart 2020 (p. 780 e.v.) zeer vermoedelijk een Renault Clio. Blijkens dit proces-verbaal vertonen de op de camerabeelden vastgelegde personenauto en de Renault Clio met kenteken [kenteken] naast overeenkomsten in merk, type, uitvoering en kleur tevens overeenkomsten in specifieke kenmerken. Zo zijn beide voertuigen uitgerust met (in Nederland niet standaard bij Renault Clio’s geleverde) opvallende sportvelgen en een lichtgekleurde portiergreep (afwijkend van de donkerkleurige carrosserie), en ontbreekt op beide voortuigen een deel van de horizontale flankstrip achter het rechter voorportier. Uit het voorgaande concludeert het hof dat de op de camerabeelden vastgelegde personenauto de Renault Clio met kenteken [kenteken] is.
Conclusie
Het hof ziet in de stemherkenning door getuige [benadeelde 4] gecombineerd met de identificatie van de verdachte als zijnde de vaste casinobezoeker bekend als [naam] sterke aanwijzingen dat de verdachte de overvaller is die getuigen [benadeelde 4] en [slachtoffer 1] in de telruimte van het casino heeft gedwongen de geldkoffer te openen en het geld af te staan. Die gevolgtrekking wordt naar het oordeel van het hof bevestigd door het aantreffen van het DNA-materiaal zoals hiervoor beschreven. Tevens leidt het hof uit het hiervoor beschrevene af dat de verdachte op 9 januari, 16 januari, 6 februari, 13 februari en 20 februari 2020 in [adres 2] is geweest met het kennelijke doel het geldtransport bij het casino te observeren, dat hij daarmee voorverkenningen heeft verricht ten behoeve van de overval, en dat hij – als gebruiker van de Renault Clio met kenteken [kenteken] – betrokken is geweest bij het plaatsen van de vluchtscooter. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien brengen het hof tot de eindconclusie dat de verdachte als de overvaller die in de telruimte is geweest betrokken was bij de overval. Het hof komt, gelet op het voorgaande, tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om – indien het hof overweegt het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [benadeelde 4] gedateerd 28 februari 2020, het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 4] gedateerd 17 maart 2020 of het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 4] bij de raadsheer-commissaris gedateerd 4 januari 2024 voor het bewijs te gebruiken – het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en prof. A.P.A. Broeders te benoemen als deskundige en hem de stemherkenning door getuige [benadeelde 4] en de omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen te laten onderzoeken.
Het hof heeft er in het voorgaande blijk van gegeven zich rekenschap te hebben gegeven van de in zijn algemeenheid bij het gebruik van stemherkenningen te betrachten behoedzaamheid, en heeft gemotiveerd waarom het de stemherkenning door getuige [benadeelde 4] voldoende betrouwbaar acht. Het hof acht zich voldoende ingelicht over de binnen de wetenschap bij de betrouwbaarheid van stemherkenningen geplaatste kanttekeningen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep op deze punten verweer kunnen voeren. Mede nu de raadsman onvoldoende heeft onderbouwd welke elementen van de stemherkenning en omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen nopen tot nader onderzoek, is het hof de noodzaak van het verzochte onderzoek niet gebleken. Nu het hof ook ambtshalve de noodzaak voor dergelijk nader onderzoek niet ziet, zal het hof het verzoek afwijzen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2020 te Halfweg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sealbag met daarin een geldbedrag van € 30.000 (dertigduizend euro) toebehorende aan [bedrijf 1] B.V., welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [benadeelde 4] en [benadeelde 1] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] en [benadeelde 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met daarin een geldbedrag van €30.000 (dertigduizend euro) toebehorende aan [bedrijf 1] B.V.
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- verdachte en zijn mededaders met gezichtsbedekkende kleding het casino zijn binnengegaan en
- telkens een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht en/of gericht gehouden op [slachtoffer 1] , en [benadeelde 4] en [benadeelde 1] en [slachtoffer 3] en
- daarbij (dreigend) hebben gezegd en/of geschreeuwd "ga liggen" en "op je knieën" en "op de grond" en "neem dit serieus. Dit is geen grap", althans woorden van gelijke aard of strekking, en
- die [benadeelde 4] (meermalen) bij zijn schouder heeft vastgepakt en
- dreigend tegen die [benadeelde 4] en die [slachtoffer 1] heeft gezegd "open de kluis" en "open de koffer", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om, indien het hof komt tot oplegging van dezelfde of een lagere straf dan opgelegd door de rechtbank en indien het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toewijst, de overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de gedeeltelijke toewijzing van die vordering in plaats van in de op te leggen straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een als eendaadse samenloop te beschouwen diefstal met geweld en afpersing, bestaande uit een georganiseerde, gewapende overval op een geldloopster van het bedrijf [bedrijf 1] in het [benadeelde 3] . Daarbij zijn de geldloopster, medewerkers van het casino en casinobezoekers bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp. Hierbij is door de overvallers onder meer geroepen “ga liggen", "op je knieën", "op de grond" en "neem dit serieus, dit is geen grap". Ook heeft de verdachte een medewerker van het casino, getuige [benadeelde 4] , tijdens de overval aan zijn schouder de kluisruimte in- en uitgesleurd. Onder bedreiging door de verdachte is de geldkoffer geopend en is een sealbag met daarin een aanzienlijk geldbedrag van € 30.000,00 afgestaan. De verdachte is bij dit alles explosief te werk gegaan met het kennelijke doel de in het casino aanwezigen te overrompelen. Een dergelijke overval maakt naar zijn aard grote indruk en veroorzaakt gevoelens van angst die nog lange tijd kunnen voortduren, hetgeen onder meer heeft mogen blijken uit de in eerste aanleg in het kader van de vorderingen van de benadeelde partijen overgelegde verklaringen. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden op deze manier, ten koste van anderen, snel aan geld te komen. De verdachte heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven rekening te hebben gehouden met de belangen van de in het casino aanwezigen, en heeft ook nadien op geen enkele wijze rekenschap afgelegd van of verantwoording genomen voor zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een overval geldloper geldt bij ‘ander geweld’ een uitgangspunt van 4 jaar gevangenisstraf. Het hof acht de omvang van het buitgemaakte bedrag, de voorverkenningen die plaats hebben gevonden en het gebruik van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp strafvermeerderende factoren.
Daarnaast is er sprake van recidive. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2025 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van een gewapende overval. Deze overval vond plaats op 30 mei 2014. De verdachte is hiervoor op 19 februari 2018 veroordeeld door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, en is op 14 juni 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Nog geen 10 maanden later heeft de verdachte, op 27 februari 2020, opnieuw een gewapende overval gepleegd waarvoor hij bij onderhavig arrest wordt veroordeeld. De verdachte heeft daarmee kort na zijn invrijheidsstelling opnieuw een ernstig feit gepleegd voor geld. Het hof weegt deze omstandigheid in voor de verdachte fors nadelige zin mee in de straftoemeting.
Gelet op al het voorgaande dient een gevangenisstraf van aanzienlijke duur te worden opgelegd. Het hof komt tot een hogere strafoplegging dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat het in de eis onvoldoende tot uitdrukking vindt gebracht dat de verdachte zeer snel na het uitzitten van een lange gevangenisstraf voor een soortgelijk feit is gerecidiveerd.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden passend en geboden. Het hof stelt vast dat het in artikel 6, eerste lid, EVRM opgenomen recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht is geschonden. De verdachte heeft op 4 mei 2021 hoger beroep ingesteld en op 25 februari 2025 wordt eindarrest gewezen. Daar de behandeling van de zaak op 4 december 2024 is aangehouden in verband met ziekte van de raadsman, zal (nu verder tijdsverloop gelet op deze aanhouding voor rekening van de verdediging moet komen) voor de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn de hypothetische uitspraakdatum van
18 december 2024 worden aangehouden. Nu de verdachte sinds zijn aanhouding in verband met deze zaak gedetineerd is geweest tot en met 23 september 2023, betekent dit dat de redelijke termijn van zestien maanden is overschreden met ruim zevenentwintig maanden. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de straf tot gevolg moet hebben, in die zin dat het hof in plaats van voornoemde gevangenisstraf van zes jaren en zes maanden een gevangenisstraf van zes jaren oplegt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.980,68, betreffende € 17.980,68 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 7.000,00.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft de gevorderde vergoeding van materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof overweegt daartoe dat de betreffende schade voldoende is toegelicht en onderbouwd in het schriftelijk verzoek tot schadevergoeding, en dat de verdediging – door het hof niet onderbouwd te verzoeken de vordering niet-ontvankelijk te verklaren – de vordering op dit onderdeel niet inhoudelijk heeft betwist.
De materiële schade (in totaal € 17.980,68) is voldoende onderbouwd en er is sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen de schade en de het strafbare feit. Nu deze kosten het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen zal het verzoek om vergoeding van deze kosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel opgelopen, te weten een zwelling van zijn arm en PTSS. Ook heeft het bewezenverklaarde handelen – naast het hiervoor genoemd geestelijk letsel: overige – psychische gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Zo heeft hij last gehad van slaapproblemen en depressieve klachten. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 5.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
- de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, en heeft het bedrag van de vordering daarbij verlaagd tot een bedrag van € 1.500,00.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het bewezenverklaarde handelen heeft psychische gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Zo heeft hij zich zeer angstig en gefrustreerd gevoeld door de overval, en is hij – ook op zijn werk – oplettender en schrikachtiger geworden. Sinds het feit raakt hij sneller geïrriteerd en slaapt hij slechter. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op
€ 1.500,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
- de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.000,00, betreffende materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade voor toewijzing in aanmerking komen. Het hof overweegt daartoe dat de betreffende schade voldoende is toegelicht en onderbouwd in het schriftelijk verzoek tot schadevergoeding, en dat de verdediging de vordering op dit onderdeel inhoudelijk niet heeft betwist.
De materiële schade is voldoende onderbouwd en er is sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen de schade en de het strafbare feit. Nu deze kosten het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen zal het verzoek om vergoeding van deze kosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] B.V.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 61.786,59. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, en heeft het bedrag van de vordering daarbij verlaagd tot een bedrag van € 28.713,91.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft de gevorderde verzuimkosten betwist met de opmerking dat voor de verdediging onduidelijk is wat de hoogte van de gevorderde verzuimkosten is. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade voor toewijzing in aanmerking komen. Het hof overweegt daartoe dat de betreffende schade voldoende is toegelicht en onderbouwd in het schriftelijk verzoek tot schadevergoeding. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van verzuimkosten van medewerker [benadeelde 4] blijkt naar het oordeel van het hof uit de bijlagen bij het in hoger beroep door de benadeelde partij ingevulde wensenformulier gedateerd 24 september 2021 genoegzaam dat (na verlaging van de vordering) voor wat betreft dit onderdeel een bedrag van € 22.920,19 wordt gevorderd. Uit de door [benadeelde 4] als getuige tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring blijkt voorts dat sprake is van arbeidsongeschiktheid. Voorts is uit het verhandelde ter terechtzitting genoegzaam gebleken dat de vestiging van de benadeelde partij te [adres 2] is overvallen, en dat [benadeelde 4] daar – als medewerker van de benadeelde partij – slachtoffer van is geworden.
De materiële schade is voldoende onderbouwd en er is sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen de schade en de het strafbare feit. Nu deze kosten het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen zal het verzoek om vergoeding van deze kosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (zaaknummer v.i.: 99-001002-31)
De veroordeelde is bij het onder parketnummer 20-001457-15 gewezen arrest van het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch van 19 februari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zeven maanden met aftrek van het voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. De veroordeelde is krachtens een besluit van 14 juni 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder (onder meer) de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd liep van 14 juni 2019 tot en met 19 april 2025.
De officier van justitie heeft op 9 december 2020 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) ingediend bij de rechtbank Noord-Holland. Deze vordering strekt tot de herroeping, groot 922 dagen, van de v.i. in verband met de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de v.i. toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering – in verband met de bepleite vrijspraak – af te wijzen. Subsidiair heeft hij verzocht de vordering te matigen wegens de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte sinds zijn invrijheidsstelling.
Het hof overweegt dat de verdachte zich (na reeds op 28 augustus 2019 en vervolgens opnieuw op
25 november 2019 te zijn gewaarschuwd in verband met het niet naleven van de aan de v.i. verbonden voorwaarden) relatief snel na het ingaan van zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit als het feit waarvoor hij bij het genoemde arrest van het hof ’s-Hertogenbosch is veroordeeld, te weten het bewezenverklaarde feit. Het hof ziet geen aanleiding om van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te zien, dan wel de herroeping slechts gedeeltelijk toe te wijzen. Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit een volledige toewijzing van de vordering rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering geheel toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling eerder niet ten uitvoer is gelegd, te weten voor een periode van 922 dagen, alsnog moet worden ondergaan.