ECLI:NL:GHAMS:2025:489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
200.340.456/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige in het kader van ouderschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om het gezag over de minderjarige [minderjarige], die ten tijde van de procedure 12 jaar oud was, en de omgangsregeling tussen de minderjarige en de moeder. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere beschikking van 22 januari 2024 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de vader alleen het gezag over de minderjarige uitoefent. Tevens was de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de moeder en de minderjarige minimaal eens per week gedurende drie uur omgang met elkaar hadden, onder regie van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld op 22 april 2024. De vader heeft op 9 juli 2024 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 16 december 2024 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De moeder verzocht om het gezamenlijk gezag te herstellen en de omgangsregeling uit te breiden, terwijl de vader de beslissing van de rechtbank wilde bekrachtigen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vader alleen het gezag uitoefent, gezien de psychische problematiek van de moeder en de gebrekkige communicatie tussen de ouders. De omgangsregeling blijft voorlopig beperkt tot de bestaande regeling, totdat er een instantie is gevonden die de omgang kan begeleiden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de aanbeveling om zo snel mogelijk te werken aan een veilige omgang tussen de moeder en de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.340.456/01
zaaknummer rechtbank: C/13/737793/FA RK 23-5206
beschikking van de meervoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak van
[moeder] ,
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A. Azauiyat te Amsterdam ,
en
[vader] ,
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam .
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (ten tijde van de procedure bij het hof 12 jaar) en de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 22 januari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de vader voortaan alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent. De rechtbank heeft ook de omgangsregeling gewijzigd in die zin dat [minderjarige] en de moeder minimaal eens in de week gedurende drie uur omgang met elkaar hebben, waarbij onder regie van de GI toegewerkt zal worden naar een omgangsregeling die het meest in het belang van [minderjarige] te achten is.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling. Zij wil dat het inleidende verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat de vader alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent, alsnog wordt afgewezen. Ook wil de moeder dat de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] wordt uitgebreid. De vader is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 9 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 23 mei 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 3 december 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 december 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 6 december 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 10 december 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 12 december 2024 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 16 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Karami (waarnemend voor mr. A. Azauiyat);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door S. El Sayed, een tolk in de Egyptisch Arabische taal;
- een vertegenwoordiger van de GI (aanwezig via videobeeldverbinding);
- de raad, vertegenwoordigd door A. Tauber.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , [geboortedatum] te [plaats A] .
3.2
De ouders zijn op [datum] met elkaar getrouwd te [plaats B] . Bij beschikking van 25 januari 2017 van de rechtbank Amsterdam is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken.
3.3
Tot de bestreden beschikking oefenden de ouders het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uit.
3.4
Bij beschikking van 25 januari 2017 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder vastgesteld. Ook is een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat tussen de vader en [minderjarige] wekelijks omgang zal zijn van vrijdag 15.00 uur na school tot maandag 8.00 uur naar school waarbij de vader [minderjarige] ophaalt en de moeder [minderjarige] brengt, de ouders de vakanties in onderling overleg bij helfte zullen verdelen en dat [minderjarige] bij de vader verblijft van de dag voorafgaand aan het Offer- en Suikerfeest te 18.00 uur tot op de dag zelf van respectievelijk het Offer- of Suikerfeest te 15.00 uur.
3.5
Bij beschikking van 19 november 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 15 augustus 2024. Bij de beschikking van 19 november 2020 heeft de rechtbank ook een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf bij de vader verleend, welke uithuisplaatsing daarna is verlengd. Bij brief van 23 juni 2024 heeft de raad ingestemd met het voorgenomen besluit van de GI om de onder toezichtstelling niet meer te verlengen.
3.6
Bij beschikking van 15 februari 2022 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.7
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 22 januari 2024 heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld op grond waarvan de vader gehouden is de moeder, middels tussenkomst van de GI, eenmaal per week op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd en dat de vader voortaan alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent. De rechtbank heeft de omgangsregeling gewijzigd in die zin dat [minderjarige] en de moeder minimaal eens in de week gedurende drie uur omgang met elkaar hebben, waarbij onder regie van de GI toegewerkt zal worden naar een omgangsregeling die het meest in het belang van [minderjarige] te achten is.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank een beslissing heeft genomen over het gezag en de omgangsregeling en:
- het inleidende verzoek van de vader, om het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat de vader alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent, alsnog af te wijzen;
- het inleidende verzoek van de moeder ten aanzien van de omgangsregeling alsnog toe te wijzen, inhoudende dat de moeder omgang heeft met [minderjarige] :
primair:iedere vrijdag na school (12:00 uur) tot maandag naar school & tweemaal per week telefonisch contact;
subsidiair:iedere dag na school tot 19:00 uur & tweemaal per week telefonisch contact;
primair & subsidiair:de Islamitische feestdagen (Suiker- en Offerfeest) bij gelijke helften te verdelen & de verjaardag van [minderjarige] .
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk blijven uitoefenen.
Uit artikel 1:251a BW volgt dat de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uit artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De standpunten
5.3
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijke gezag heeft beëindigd. In het verleden heeft de moeder psychische problematiek ervaren, maar deze problematiek is het gevolg geweest van het feit dat [minderjarige] bij haar is weggenomen. Verder is er sprake van gebrekkige communicatie tussen de ouders, maar dit is niet te wijten aan de moeder. De moeder heeft de vader nooit dwarsgezeten in de uitoefening van het gezag. Volgens de moeder is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder een gelijkwaardige positie behoudt ten opzichte van de vader. Daar hoort gezag bij, zodat de moeder haar moederrol (beter) kan invullen en ook recht heeft op informatie over [minderjarige] . De moeder acht het in het belang van [minderjarige] dat zij betrokken blijft bij belangrijke beslissingen die [minderjarige] aangaan en dat partijen hier samen zeggenschap over hebben.
5.4
De vader voert aan dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden is genomen. Het is in het belang van [minderjarige] dat de vader ongestoord het gezag over [minderjarige] kan uitoefenen zonder dat hij hierin wordt tegengewerkt door de moeder. De psychische problematiek van de moeder maakt het lastig voor de vader om met de moeder te communiceren. Inmiddels is er sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders, waarbij de ouders niet of nauwelijks met elkaar communiceren. De moeder heeft meerdere malen geweigerd (tijdige) toestemming te verlenen voor aangelegenheden die de opvoeding en verzorging van [minderjarige] betreffen of zij heeft op het laatste moment haar verleende toestemming ingetrokken.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het van belang is dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder zo snel mogelijk opgestart wordt. Het is wenselijk om te starten met begeleide omgang, maar op termijn is het de bedoeling om een deel van de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden.
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De afgelopen periode is er sprake geweest van veel onrust en spanningen. Het is van belang dat er rust en duidelijkheid ontstaat voor [minderjarige] . De communicatie tussen de ouders is minimaal en er zijn zorgen over de moeder. Er zijn periodes dat het goed gaat met de moeder, maar ook periodes waarin het minder goed gaat met haar. Dat is ook de reden dat er een signaleringsplan is opgesteld. Op dit moment is het in het belang van [minderjarige] dat de vader het gezag alleen uitoefent zodat [minderjarige] de ondersteuning kan krijgen die hij nodig heeft. Hiermee is niet gezegd dat deze situatie blijvend is voor de komende jaren.
Ten aanzien van de omgang heeft de raad als volgt geadviseerd. Het is spijtig dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] is gestagneerd, terwijl het juist de bedoeling was om de omgangsregeling uit te breiden. Er dient eerst begeleide omgang plaats te vinden voordat kan worden toegewerkt naar onbegeleide omgang. Het is van belang dat de GI op korte termijn een overleg plant om de mogelijkheden voor begeleide omgang te onderzoeken. In dit kader zal onder meer, in samenwerking met Family Supporters , onderzocht moeten worden of begeleiding vanuit het netwerk van de ouders tot de mogelijkheden behoort. Het is immers nog onduidelijk op welke termijn [persoon] met begeleide omgang zal kunnen starten.
De beoordeling door het hof
5.7
Het hof zal eerst beoordelen of de beslissing van de rechtbank om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen op goede gronden berust. Daarna zal het hof beoordelen of de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
Gezag
5.8
Het hof vindt het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader alleen het gezag over hem uitoefent. Hiervoor heeft het hof de volgende redenen.
5.9
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening waarbij zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er al langere tijd zorgen zijn over de psychische kwetsbaarheid van de moeder. In het recente verleden heeft de moeder lange tijd geen inzicht willen geven in haar (eerdere) gedrag en welke hulpverlening hiervoor nodig is. De psychiater van BuurtzorgT , waar de moeder momenteel in behandeling is, heeft verklaard dat in het verleden een bipolaire stoornis is gediagnosticeerd bij de moeder. Deze stoornis is later verworpen door de psychiater en thans is vastgesteld dat bij de moeder sprake is van emotieregulatieproblematiek, waarvoor de moeder nog in behandeling is en waarvoor ondersteunende gesprekken plaatsvinden.
Momenteel is de moeder in behandeling bij BuurtzorgT en heeft zij zich aangemeld bij Multatuli Psychology [plaats C] , waarvoor zij op de wachtlijst staat. Hoewel het op dit moment beter gaat met de moeder, is er nog onvoldoende duidelijk over (het verloop van) de behandeling van de moeder en over de vraag of de moeder voldoende stabiel is om gezien de geconstateerde emotieregulatieproblematiek [minderjarige] een veilige opvoedomgeving te bieden. Om de veiligheid voor [minderjarige] bij de moeder zo goed mogelijk te waarborgen is het vooralsnog nodig dat er wordt gewerkt met een signaleringsplan om de mentale conditie van de moeder te kunnen monitoren. Van een stabiele mentale situatie is volgens het hof nog geen sprake. Naar het oordeel van het hof valt ook niet te verwachten dat binnen afzienbare termijn verandering in de situatie zal komen. Ook FamilySupporters , die jarenlang betrokken zijn geweest bij het gezin, heeft geconstateerd dat de moeder wisselende psychiatrische klachten heeft waarvoor zij niet in behandeling wilde. Deze wisselende houding van de moeder heeft er onder meer toe geleid dat het parallel ouderschapstraject niet opgestart kon worden.
5.1
Naast de zorgen over de psychische problematiek van de moeder is er sprake van een verslechterde verstandhouding tussen de ouders, waarbij de ouders niet tot nauwelijks met elkaar communiceren. De ouders geven uiteenlopende redenen waarom het de afgelopen periode niet is gelukt om (tijdige) gezagsbeslissingen te nemen over [minderjarige] . De vader stelt dat de psychische problematiek van de moeder het lastig maakt om met haar te communiceren. Zo geeft de vader aan dat bij de moeder sprake is van stemmingswisselingen. Periodes waarin overleg en communicatie met de moeder goed mogelijk is worden afgewisseld met periodes waarin de moeder haar toestemmingen voor het nemen van gezagsbeslissingen blijft weigeren. Deze stemmingswisselingen hebben er onder meer toe geleid dat de moeder lang geen toestemming heeft verleend voor de aanmelding van [minderjarige] bij de KOPP-groep, zoals geadviseerd door de psycholoog van het Ouder Kind Team (OKT). Ook voor vakanties van de vader met [minderjarige] heeft de moeder niet altijd haar toestemming verleend, aldus de vader. De moeder stelt daarentegen dat het niet kunnen nemen van gezagsbeslissingen niet aan haar te wijten is. De vader is de oorzaak van de gebrekkige communicatie tussen de ouders, aldus de moeder.
Het staat voor het hof vast dat keer op keer geen (tijdige) gezagsbeslissingen konden worden genomen over [minderjarige] . Het hof trekt hieruit de conclusie dat het voor de ouders (te) moeizaam is om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag en dat dit niet binnen afzienbare tijd zal veranderen. Het hof constateert dan ook dat de ouders onvoldoende in staat zijn om in gezamenlijk overleg te treden om gezagsbeslissingen te nemen over [minderjarige] .
5.11
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat voortduring van het gezamenlijk gezag niet in het belang is van [minderjarige] . De vader moet als hoofdopvoeder van [minderjarige] in staat zijn om zo nodig snel en zonder vertraging gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Hierdoor kan voor [minderjarige] de voor hem nodige rust ontstaan. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader het gezag over [minderjarige] alleen uitoefent. Het hof zal daarom de bestreden beschikking op het punt van het gezag bekrachtigen.
Omgang
5.12
De beëindiging van het gezag van de moeder neemt niet weg dat de moeder het recht op omgang met [minderjarige] behoudt. Op dit moment geldt de (minimale) omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, op grond waarvan [minderjarige] en de moeder minimaals eens in de week gedurende drie uur omgang met elkaar hebben, waarbij onder regie van de GI toegewerkt zal worden naar een omgangsregeling die het meest in het belang van [minderjarige] te achten is. De moeder wil dat de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] wordt uitgebreid.
5.13
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat een eventuele uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de moeder op een voor [minderjarige] veilige manier moet worden vormgegeven. Sinds de ondertoezichtstelling wordt door de GI ingezet op contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. FamilySupporters heeft benadrukt dat het voor zowel [minderjarige] als de moeder belangrijk is om toe te werken naar een uitbreiding van de omgangsregeling. De vader staat ook achter uitbreiding van de omgangsregeling, maar vindt het van belang dat de omgang voorlopig nog wordt begeleid zodat de omgang veilig verloopt voor [minderjarige] . De vader vertrouwt op de expertise bij de GI en FamilySupporters . Inmiddels is er ook een signaleringsplan opgesteld in samenwerking met BuurtzorgT . Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat de ambulant begeleider vanuit Zorg op Eigen Kracht in de gaten zal houden in welke kleurcode van mentale stemming de moeder zich bevindt.
5.14
Hoewel de bij [minderjarige] betrokken personen hetzelfde doel voor ogen hebben, te weten een herstel van de omgang met de moeder op een voor [minderjarige] veilige en onbevangen wijze, constateert het hof dat het tot op heden niet is gelukt om stappen te zetten richting (on)begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Vanwege financiële belemmeringen is de omgangsbegeleiding van Sudezorg gestopt en is het niet gelukt om vorm te geven aan de (minimale) omgangsregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank. De omgangsbegeleiding is overgedragen aan [persoon] , maar ook deze begeleiding is gestopt. Dit heeft tot gevolg gehad dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder sindsdien is gestagneerd. Het stagneren van de omgang heeft ertoe geleid dat [minderjarige] en de moeder elkaar al vier maanden niet hebben gezien, waarbij het ook niet is gelukt om met elkaar te videobellen. Het hof begrijpt de wens van de moeder om de omgangsregeling op korte termijn te hervatten en uit te breiden. Tegelijkertijd acht het hof het, net als de rechtbank, van belang dat de omgang op een veilige manier plaatsvindt. Dit maakt dat het noodzakelijk is dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder begeleid wordt. Het hof acht het op dit moment dan ook niet wenselijk om de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder uit te breiden, zoals verzocht door de moeder, omdat er nog geen instantie is gevonden die de omgang kan gaan begeleiden. Gezien het voorgaande zal het hof dit verzoek van de moeder en haar verzoek ter zake de omgang op de feestdagen dan ook afwijzen.
5.15
De komende periode acht het hof het van belang dat zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar een vorm van omgang tussen [minderjarige] en de moeder. Hoewel [persoon] de omgang niet langer begeleid, is zij nog wel betrokken bij de ouders. Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat [persoon] verwacht binnen enkele weken toe te kunnen werken naar begeleide omgang. Het hof geeft de ouders mee om hun medewerking te blijven verlenen aan dit traject. Omdat nog onduidelijk is op welke termijn [persoon] met de begeleide omgang kan starten, acht het hof het van belang dat eventuele andere mogelijkheden voor (on)begeleide omgang worden onderzocht. Net als de raad, geeft het hof de GI in het vrijwillig kader mee om te onderzoeken of begeleiding vanuit het netwerk van de ouders tot de mogelijkheden behoort.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. F. Kleefmann en mr. E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 25 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.