ECLI:NL:GHAMS:2025:487

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
200.312.862/01 en 200.312.862/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding met betrekking tot alimentatie en vermogensverdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in juni 2022 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2022, waarin de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden was vastgesteld. De partijen zijn in 2010 gehuwd en hebben een minderjarige dochter. De rechtbank had de man veroordeeld tot betaling van € 75.000 aan de vrouw ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en had de aandelen van een trustfonds aan de dochter geschonken. De man heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van deze beschikking, onder andere omdat hij stelt dat zijn vermogen negatief is en dat de vrouw hem een bedrag van € 10.350 dient te betalen voor de waarde van een auto. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Het hof heeft de man ontvankelijk verklaard, maar heeft hem opgedragen om aanvullende stukken over zijn vermogenspositie te overleggen. De vrouw heeft voldoende bewijs geleverd van haar vermogenspositie. Het hof heeft de verzoeken van de man tot afgifte van inboedel en foto’s van de minderjarige afgewezen, omdat partijen eerder overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van de inboedel. De zaak is aangehouden voor het indienen van de gevraagde stukken door de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.312.862/01 en 200.312.862/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/696009/ FA RK 21-175
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Stammes te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 23 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 23 juni 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man heeft daarbij ook verzocht om de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen. Dit verzoek is bij het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.312.862/02.
2.2
De vrouw heeft op 1 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 25 november 2022;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 december 2022;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 30 december 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 29 december 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 25 januari 2023;
- een bericht van de zijde van de man van 27 januari 2023;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 28 januari 2023;
- een bericht van de zijde van de man van 16 januari 2024;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 19 februari 2024;
- een bericht van de zijde van de man van 19 februari 2024.
2.4
De zaak is op 4 december 2024 ter zitting behandeld door het hof. Op zie zitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2010 te [plaats C] . Voorafgaand aan hun huwelijk zijn partijen op 11 februari 2010 huwelijkse voorwaarden overeengekomen.
3.2
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2011 te [plaats D] (Verenigde Arabische Emiraten).
3.3
Partijen en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Bij beschikking van 20 januari 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de zaak aangehouden ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in afwachting van aangepaste verdelingsvoorstellen van partijen voorzien van een onderbouwing. Bij voornoemde beschikking is de echtscheiding uitgesproken en is beslist op de overige nevenvoorzieningen waaronder de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de zorgregeling, de kinderalimentatie en partneralimentatie. De echtscheiding is op 3 november 2022. ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.5
In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen – voor zover in dit hoger beroep van belang – overeengekomen:
INLEIDING
(…)
b. Voor de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk kiezen zij voor de toepassing van het Nederlands recht mede aangezien zij beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten.
2. Gemeenschap van inboedel met verblijvingsbeding
1. De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel. Zij hebben elke andere huwelijksgemeenschap uitgesloten. (…)
3. Draagplicht van de kosten van de huishouding
1. De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide echtgenoten worden betaald naar evenredigheid van hun inkomens. Voor zover die inkomsten ontoereikend zijn komen die kosten ten laste van de vermogens, naar evenredigheid van die vermogens. Een en ander geldt niet, voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Geen van de echtgenoten kan verrekening of teruggaaf verlangen van wat een van hen meer van de kosten van de huishouding dan de ander mocht hebben gedragen dan waartoe die ene op grond van het vorige lid verplicht was, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
6. Finale verrekening bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed
1. Bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan, met inachtneming van het volgende.
2. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. (…)
4. Voor de bepaling van omvang en samenstelling van het verrekenplichtig vermogen wordt als peildatum aangemerkt het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend.
6. (…)
In alle gevallen blijft buiten de verrekening:
- De auto op naam staande van [de man] , merk: Audi TT, met kenteken [kenteken 1] ;
- Een bedrag ter grootte van negentienduizend driehonderdachtentachtig euro en zesenzestig eurocent (€ 19.388,66), welk bedrag toebehoort aan genoemde [de vrouw] , welk bedrag aan haar is geschonken door haar ouders;
- Een bedrag ter grootte van twintig duizend euro (€ 20.000, -), welk bedrag toebehoort aan genoemde [de man] ;
- Dat wat door erfrecht of gift door de echtgenoten werd verkregen met de vruchten daarvan voor zover deze niet zijn afgescheiden of anderszins zijn belegd en wat voor een en ander in de plaats is gekomen, naar rato van de eigen investeringen.
- Alle vergoedingen vanwege artikel 10 (Vergoedingen);
- Het appartement te [adres] .
3.6
De peildatum voor de finale verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden is 19 december 2019.
3.7
Dit hof heeft bij beschikking van 2 augustus 2022 beslist over de door de man voor de vrouw en [minderjarige] te betalen partner- en kinderalimentatie.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de afwikkeling van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden als volgt vastgesteld:
- veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 75.000,- ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
- verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de aandelen Friends Provident Valuation Trustfund per direct worden geschonken aan [minderjarige] ;
- verklaart de beslissing met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), te bepalen:
- dat ten aanzien van de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen op basis van artikel 6 sub van de akte huwelijkse voorwaarden d.d. 11 februari 2010 de verrekening tussen partijen achterwege blijft nu het vermogen van de man per 19 december 2019 negatief is althans een zodanige beslissing als het hof in goede justitie vermeent te behoren te nemen;
- de vrouw te veroordelen binnen een maand na de te wijzen beschikking 50% van € 86.617,59, d.w.z. € 43.308,80 te betalen aan de man ter aflossing van de schulden in [plaats D] :
1. Lening [rekeningnummer 14] ., Schuld 212.413,85 AED: omgerekend -/- € 51.437,71 (Debet);
2. HSBC Premier, rekening, nummer: [rekeningnummer 1] , AED 70.015,25 negatief. Omgerekend -/- € 16.954,76 (Debet);
3. Visa Platinum Card [nummer] : 75.261,34 AED negatief. Omgerekend -/- € 18.225,21 (Debet),
en tevens te bepalen dat de vrouw wettelijke rente is verschuldigd over € 43.308,80 vanaf 19 december 2019 tot en met de dag der algehele voldoening, althans een zodanige beslissing te nemen zoals uw hof in goede justitie vermeent te behoren te nemen;
- de vrouw te veroordelen aan de man, binnen een maand na de te wijzen beschikking een bedrag van € 10.350,- te betalen, (hof: zijnde de waarde van de auto merk Fiat met kenteken [kenteken 2] per 19 december 2019 in bezit van de vrouw) alsmede aan de man te betalen de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 19 december 2019 tot en met de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag voor uw hof in goede justitie te bepalen;
- de vrouw te bevelen, uitvoerbaar bij voorraad, een week na de te wijzen beschikking, inzage aan de man te geven in de volgende (financiële) bescheiden:
1. De IB aangiften over de jaren 2017, 2018 en 2019;
2. Een kopie van haar bankafschriften van de Rabobank totaal rekening [rekeningnummer 2] vanaf 1 januari 2019 tot en met de peildatum 19 december 2019, subsidiair op basis van de inlichtingenverplichting in de akte huwelijkse voorwaarden, nadere inlichtingen van de vrouw over het verloop van haar Rabobank rekeningen over de periode van 6 maanden voorafgaande aan de peildatum, d.w.z. over de periode vanaf 1 juni 2019 tot en met de peildatum 19 december 2019;
3. Een kopie van haar bankafschriften van haar Rabobank basisrekening [rekeningnummer 3] , vanaf 1 januari 2019 tot en met de peildatum 19 december 2019, subsidiair op basis van de inlichtingenverplichting in de akte huwelijkse voorwaarden, nadere inlichtingen van de vrouw over het verloop van haar Rabobank rekeningen over de periode van 6 maanden voorafgaande aan de peildatum, d.w.z. over de periode vanaf 1 juni 2019 tot en met de peildatum 19 december 2019;
4. Een kopie van haar bankafschriften van haar Rabobank Internet Sparen [rekeningnummer 4] vanaf 1 januari 2019 tot en met de peildatum 19 december 2019, subsidiair op basis van de inlichtingenverplichting in de akte huwelijkse voorwaarden, nadere inlichtingen van de vrouw over het verloop van haar Rabobank rekeningen over de periode van 6 maanden voorafgaande aan de peildatum d.w.z. over de periode vanaf 1 juni 2019 tot en met de peildatum 19 december 2019;
- de vrouw te veroordelen tot afgifte van de eettafel en bijpassende kast dan wel subsidiair de vrouw te veroordelen tot betaling van 50% van de waarde van de eettafel met bijpassende eettafel d.w.z. een bedrag van € 1.750,- alsmede 50% van de waarde van Palmboomstam d.w.z. € 250,-, in totaal € 2.000,- te betalen binnen twee weken na de te wijzen beschikking op de Rabobankrekening van de man met rekeningnummer: [rekeningnummer 5] alsmede aan de man te betalen de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van de te wijzen beschikking tot en met de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag door uw hof in goede justitie te bepalen;
- de vrouw te veroordelen tot medewerking aan afgifte van de babyfoto’s van de minderjarige over de periode vanaf de geboorte van de minderjarige tot en met het jaar 2017, zodat de man de foto’s kan laten dupliceren binnen twee weken na de te wijzen beschikking;
- de man, uitvoerbaar hij voorraad, vervangende toestemming te geven om het huurcontract van de [A-straat] , te [plaats B] te mogen opzeggen uiterlijk per 31 december 2022, dan wel zoveel te eerder als uw hof in goede justitie vermeent te behoren te nemen;
- naar het hof begrijpt: de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van de man om ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden € 75.000,- aan de vrouw te betalen op te schorten, zoals verzocht onder randnummer 7 van het onderhavige beroepschrift.
4.3
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn beroep ongegrond te verklaren, althans dit af te wijzen en met een veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.

5.De beoordeling

5.1
De vrouw stelt in haar verweerschrift primair dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep. De vrouw stelt daartoe dat de man door het hof driemaal in de gelegenheid is gesteld om het procesdossier (compleet) aan te leveren. De vrouw constateert dat de stukken die de man op 27 januari 2023 heeft ingediend zijn aangepast, in die zin dat in strijd met het procesreglement op diverse pagina’s aantekeningen zijn geplaatst die op eerdere ingediende stukken niet voorkomen. De vrouw maakt daartegen bezwaar. Bij de brief van 27 januari 2023 ontbreken de producties 1 tot en met 3 bij het verzoek tot echtscheiding van de vrouw. Bovendien ontbreekt het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 4 januari 2022 welk processtuk volgens de vrouw van essentieel belang is bij de beoordeling van het hoger beroep.
5.2
Het hof acht de man ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het volledige procesdossier is in het bezit van het hof met uitzondering van het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 4 januari 2022. De man heeft onweersproken gesteld dat hij dit proces-verbaal tweemaal bij de rechtbank heeft opgevraagd, maar dat hij het niet heeft ontvangen. De vrouw, die stelt dat het proces-verbaal van essentieel belang is bij de beoordeling in hoger beroep, heeft kennelijk geen aanleiding gezien zelf het proces-verbaal bij de rechtbank op te vragen, althans daarvan is het hof niet gebleken. Bovendien heeft de vrouw in haar verweerschrift onvoldoende gesteld voor de conclusie dat zij door het ontbreken van dit proces-verbaal en door de gang van zaken bij het hof voorafgaand aan de zitting in haar verdediging is geschaad. Zo heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt om welke aantekeningen het gaat in de door de man overgelegde processtukken en waarom de vrouw door deze aantekeningen in haar verweer is geschaad. Ook tijdens de mondelinge behandeling door het hof is daarover door de vrouw niets gesteld en is het hof daarvan niet gebleken. Het verweer van de vrouw op dit punt faalt dan ook.
5.3
De man heeft vijf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Ter zitting in hoger beroep heeft de man de grieven 1 en 2 (betreffende het toepasselijk recht op het huwelijksvermogen) ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeven. Ook heeft de man het schorsingsverzoek met zaaknummer 200.312.862/02 op de zitting van het hof ingetrokken, zodat dit verzoek eveneens geen behandeling behoeft. Tevens heeft de man het verzoek tot het geven van vervangende toestemming om het huurcontract van de [A-straat] [plaats B] op te mogen zeggen ingetrokken. Verder heeft de man het verzoek om de vrouw te verplichten nadere inlichtingen te verschaffen ingetrokken, zodat over deze verzoeken evenmin behoeft te worden beslist. Tot slot heeft de man in het kader van de finale verrekening aangevoerd dat de vrouw hem een bedrag dient te betalen van € 10.350,- te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2019, zijnde de waarde van de auto merk Fiat 500 van de vrouw per genoemde datum. Ter zitting van het hof heeft hij erkend dat tegenover deze waarde van de auto een lening van de vrouw stond van vrijwel gelijke omvang. Dit betekent dat het hof de waarde van de auto per peildatum in het kader van de finale verrekening op nihil zal stellen.
5.4
De grieven 3 en 4 van de man zal het hof gezamenlijk behandelen. De grieven gaan – kort gezegd – over de veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 75.000,- aan de vrouw ter zake het op grond van de huwelijkse voorwaarden te verrekenen vermogen. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de vrouw gemotiveerd heeft gesteld dat het gesaldeerde vermogen van partijen op de peildatum € 150.000,- bedraagt. De rechtbank acht dit voldoende aannemelijk gelet op de lange duur van het huwelijk, de hoge inkomsten aan de zijde van de man en het uitgavenpatroon van partijen. De rechtbank is van oordeel dat de man er niet in is geslaagd voornoemd standpunt van de vrouw voldoende te weerspreken, zodat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat het te verrekenen vermogen op de peildatum € 150.000,- bedraagt. Bij voornoemde beslissing heeft de rechtbank geen acht geslagen op door de man op 21 december 2021 overgelegde stukken omdat deze stukken veel te laat zijn ingediend zonder een toelichtend processtuk.
5.5
De man stelt in hoger beroep in de eerste plaats dat op de vrouw die heeft gesteld dat het gezamenlijk vermogen een bedrag van € 150.000,- bedraagt, de bewijslast van die stelling rust.
De man ontkent het door de vrouw gestelde. De man wijst erop dat partijen sinds 2017 uit elkaar zijn en in verschillende landen zijn gaan wonen. Kort gezegd komt het standpunt van de man erop neer dat hij in 2017 tijdelijk werkloos is geweest en dat hij de vrouw in 2017 en 2018 op de hoogte heeft gehouden van zijn financiële situatie en aan de vrouw heeft laten weten hoe zijn financiële situatie eruitzag nadat hij bedragen voor het levensonderhoud van de vrouw en [minderjarige] had betaald. Tevens wijst de man op schulden die hij in [plaats D] heeft met een totale omvang van € 86.617,59.
5.6
De vrouw stelt in haar verweerschrift dat de man naast zijn Nederlandse rekeningen bij de Rabobank nog een rekening-courant heeft met nummer [rekeningnummer 6] en twee flexibele spaarrekeningen bij de Aegon KNAB bank. De man heeft zijn spaargeld gestald in Egypte, met welk land Nederland geen verdrag heeft afgesloten hetgeen een incassotraject blokkeert. Verder is de man nog altijd in verzuim om inzage te geven per peildatum in zijn rekening bij de Hipotekarna bank eindigend op * [rekeningnummer 7] . De vrouw verwijst naar de beschikking van dit hof van 2 augustus 2022 over de partner- en kinderalimentatie waarin is overwogen dat de man naast de hiervoor genoemde rekening ook nog bankrekeningen heeft bij de Hipotekarna bank eindigend op * [rekeningnummer 8] en * [rekeningnummer 9] , alsmede dat er een rekening is eindigend op nummer * [rekeningnummer 10] waaraan een creditcard is gekoppeld.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak zijn partijen verplicht in procedures als de onderhavige de rechter volledig en naar waarheid te informeren omtrent hun vermogenspositie. Het hof constateert dat de man tot nu toe onvoldoende verificatoire bescheiden heeft overgelegd waaruit zijn vermogenspositie per 19 december 2019 blijkt. Het hof zal daarom de zaak aanhouden en de man bevelen de navolgende verificatoire bescheiden over te leggen:
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de direct rekening bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 11] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van het internet sparen rekening bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 12] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de rekening bij de KNAB bank, met rekeningnummer [rekeningnummer 13] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de twee KNAB Flexibele Spaarrekeningen
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de bankrekening in [plaats D] bij de HSBC bank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de bankrekening in [plaats D] bij de HSBC bank met rekeningnummer [nummer] ;
- afschriften waaruit het saldo van de lening op 19 december 2019 blijkt bij HSBC bank met nummer [rekeningnummer 14] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de viere rekeningen bij de Hipotekarna Banka te [plaats] , met rekeningnummers eindigend op * [rekeningnummer 8] , * [rekeningnummer 9] , * [rekeningnummer 7] en * [rekeningnummer 10] ;
- verklaring van de Hipotekarna bank welke bankproducten de man bij die bank had op 19 december 2019 en wat het saldo van elk van die rekeningen per die datum was.
Het is de man toegestaan om bij het indienen van voormelde bankafschriften en verklaring in maximaal twee A-4tjes een toelichting te geven op deze stukken, waarna de vrouw in de gelegenheid zal zijn binnen vier weken na indiening van deze stukken door de man, daarop te reageren, waarna het hof uitspraak zal doen.
5.8
Door de vrouw zijn naar het oordeel van het hof voldoende stukken overgelegd waaruit haar vermogenspositie blijkt per 19 december 2019, zodat de vrouw geen nadere stukken in het geding behoeft te brengen.
5.9
Voor zover de man verzoekt dat de vrouw voor de helft dient bij te dragen in de schulden die hij heeft in [plaats D] overweegt het hof dat de schulden door de man zijn aangegaan. Partijen zijn niet in gemeenschap van goederen gehuwd. Voor zover de man betoogt dat de schulden zijn aangegaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding, althans ten behoeve van [minderjarige] , althans ten behoeve van een IVF-traject dat partijen hebben doorlopen omdat zij een tweede kind wilden en de redelijkheid en billijkheid gebiedt dat de vrouw de helft van de schulden dient te betalen, faalt dat betoog. De vrouw heeft betwist dat de door de man geleende gelden hier (volledig) aan zijn besteed. Daarnaast is de man, mede gelet op artikel 3 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden, verantwoordelijk voor de betaling van de schulden die hij in [plaats D] is aangegaan en kan hij daarvan van de vrouw geen verrekening of terugbetaling verlangen. Bij eindbeschikking zal het hof het desbetreffende verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.1
De vrouw heeft nog gesteld dat de man tijdens het huwelijk met zakenpartners een onderneming is gestart in Iran, te weten een website voor hotelboekingen. De man stelt dat deze onderneming, genaamd [X] ( [X] ), niet van de grond is gekomen, hetgeen de vrouw betwist. De vrouw verwijst naar een betaling van 22 mei 2017 van AED 11.000 door de man ten behoeve van die onderneming. Gelet op de betwisting door de man, heeft de vrouw onvoldoende gesteld om, zoals de vrouw betoogt, ervan uit te gaan dat de onderneming nog actief is en enige waarde vertegenwoordigt op de peildatum. De enkele verwijzing naar een betaling van tweeëneenhalf jaar voor de peildatum, zoals de vrouw heeft gedaan, is daartoe onvoldoende.
5.11
In grief 5 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nu er geen concreet verdelingsverzoek is gedaan met betrekking tot de verdeling van de inboedel, de rechtbank daarover geen beslissing zal nemen. De man stelt dat er in augustus 2020 al een verdeling kenbaar is gemaakt en dat hij het niet eens is met de vrouw dat de inboedel is verdeeld. De vrouw heeft bij haar vertrek uit [plaats D] in 2017 op enige kleine dingen na, de inboedel meegenomen. De man heeft in eerste aanleg over de inboedelverdeling gesteld dat als de eettafel en decoratieve palmboomstam zouden worden verdeeld c.q. door de vrouw aan hem zouden worden vergoed, de verdeling wat de man betreft daarmee akkoord was. De man verzoekt in hoger beroep afgifte door de vrouw van de eettafel met bijbehorende kast, subsidiair veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van 50% van de waarde van de eettafel en kast, te weten een bedrag van € 1.750,- alsmede de helft van de waarde van de palmboomstam, te weten een bedrag van € 250,-. Verder verzoekt de man om foto’s van [minderjarige] vanaf haar geboorte tot 2017 zodat de man deze kan kopiëren.
5.12
De vrouw stelt dat de inboedel is verdeeld en dus ook de eettafel met bijbehorende kast en de palmboomstam. De vrouw verwijst naar productie 5 bij het verzoekschrift tot echtscheiding, waarin de man schrijft:
“Inboedel – je mag alles hebben”. Verder verwijst de vrouw naar het proces-verbaal van de rechtbank van de zitting van 1 september 2020 waarin namens de man door zijn advocaat is gezegd:
“Mijn cliënt heeft gezegd dat de vrouw de inboedel mag houden”.De vrouw heeft geen babyboek van [minderjarige] . Volgens haar heeft de man foto’s van [minderjarige] die waren opgeslagen op een stand-alone harde schijf die bij haar vertrek uit [plaats D] is achtergebleven bij de man.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Gelet op het namens de man gestelde tijdens de zitting bij de rechtbank op 1 september 2020 hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel in die zin dat de inboedel aan de vrouw is toegedeeld. Ter zitting van het hof heeft de man bevestigd dat hij het in eerste instantie met deze verdeling eens was, maar nu de vrouw in hoger beroep andere eisen heeft gesteld, is hij dat niet meer. Het hof is van oordeel dat de man is gehouden aan de overeenstemming die tussen partijen is bereikt over de verdeling van de inboedel. Partijen hebben over deze verdeling bindende afspraken gemaakt. De man heeft geen geldige gronden aangevoerd waarom hij thans niet langer aan deze afspraak gehouden zou zijn. Het verzoek van de man tot afgifte van c.q. verrekening van de helft van de waarde van de eettafel, kast en palmboomstam zal dan ook bij eindbeschikking worden afgewezen. Grief 5 faalt. De vrouw heeft ter zitting van het hof verklaard wel bereid te zijn een aantal door de man gewenste foto’s te kopiëren en aan de man te doen toekomen. Het hof houdt de vrouw aan deze toezegging en gaat ervan uit dat zij aan de man een aantal gekopieerde foto’s van [minderjarige] over de periode vanaf haar geboorte tot 2017 zal doen toekomen.
5.14
Het voorgaande leidt tot navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
in de zaak met zaaknummer 200.312.862/02 (schorsing uitvoerbaarheid):
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
in de zaak met zaaknummer 200.312.862/01: beveelt de man de in rechtsoverweging 5.7 vermelde stukken met toelichting binnen vier weken na heden aan het hof en aan de advocaat van de vrouw te overleggen.
stelt de vrouw in de gelegenheid zich binnen vier weken na ontvangt van de stukken schriftelijk uit te laten over de hiervoor genoemde stukken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, F. Kleefmann en T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 25 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.