ECLI:NL:GHAMS:2025:472

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
23-000865-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met valse sleutels en de vraag van toestemming voor gebruik van pinpas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor diefstal met valse sleutels. De verdachte had op 8 september 2020 in Amsterdam met een pinpas en bijbehorende pincode een aanzienlijk geldbedrag van € 2862 gepind, dat toebehoorde aan de aangeefster. De verdachte stelde dat hij toestemming had om de pinpas te gebruiken, maar het hof oordeelde dat deze toestemming slechts gold voor het kopen van sigaretten en niet voor het verdere gebruik van de pinpas. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, omdat hij de pinpas zonder rechtmatige toestemming had gebruikt om geld te pinnen. De politierechter had eerder een taakstraf van 80 uren opgelegd, maar het hof besloot om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, rekening houdend met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2862 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf en de schadevergoeding aan de benadeelde partij werd toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000865-23
datum uitspraak: 20 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-080767-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (door te pinnen) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal € 2862), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een of meer bankpas(sen) op naam van [benadeelde] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
subsidiairhij op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een pinpas op naam van [benadeelde] (met bijbehorende pincode) en/of een of meerdere geldbedragen (van 2862 euro), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair tenlastegelegde diefstal met valse sleutel wordt veroordeeld. De verklaring van de verdachte dat hij toestemming had van de aangeefster om de geldbedragen te pinnen met haar pinpas acht zij onaannemelijk.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal met valse sleutel. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de pinpas van de aangeefster en de daarmee gepinde geldbedragen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De verdachte had toestemming van de aangeefster om naar zijn believen gebruik te maken van haar pinpas met pincode.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft aangeefster op 8 september 2020 ontmoet in een café. Toen het café sloot, gingen de verdachte en zijn vrienden naar het huis van aangeefster om samen verder te borrelen. Het hof wil aannemen dat de sigaretten op een gegeven moment op waren en de verdachte toen de pinpas met pincode van aangeefster heeft gekregen. De verdachte heeft hierover ter zitting bij de rechtbank verklaard dat aangeefster zei dat hij nieuwe sigaretten met haar pinpas mocht halen, zij hem haar pinpas met pincode gaf en daarbij zei “pin maar wat je nodig hebt”. Getuige [getuige] heeft hierover bij de rechter-commissaris verklaard dat één van de dames in de woning zei “hier is mijn bankpas en pincode om sigaretten te kopen bij de avondwinkel en je kan pinnen wat nodig is”.
Het hof gaat er gelet op het voorgaande van uit dat de verdachte toestemming had om sigaretten te kopen met de pinpas van aangeefster. In zoverre was hij tot het gebruik van haar pinpas gerechtigd.
Echter, de verdachte heeft die nacht vanaf omstreeks 03.15 uur een tocht door Amsterdam gemaakt, waarbij hij onder andere bij tankstations en in een casino geld heeft gepind met de pinpas van aangeefster tot een totaalbedrag van € 2.862,00.
Het hof overweegt dat de opmerking van de aangeefster dat de verdachte mocht pinnen wat hij nodig had – of woorden van gelijke strekking – moet worden gezien in de context van die avond: de sigaretten waren op en de verdachte kreeg de pinpas van de aangeefster om nieuwe sigaretten te kopen bij de avondwinkel in de straat. De toestemming van de aangeefster betrof niet het verdere gebruik van haar pinpas. Tot het verder of anders gebruikmaken van haar pinpas was de verdachte dus niet gerechtigd, zodat zijn handelen wederrechtelijk was.
Het hof concludeert dan ook dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een geldbedrag van aangeefster door haar pinpas en pincode te gebruiken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 september 2020 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal € 2862, welk geldbedrag toebehoorde aan [benadeelde] , waarbij hij, verdachte, het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van [benadeelde] met bijbehorende pincode.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door middel van valse sleutels door met een pinpas en bijbehorende pincode op verschillende locaties in totaal een aanzienlijk geldbedrag te pinnen. De verdachte heeft daarmee laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De verdachte heeft klaarblijkelijk enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Het slachtoffer heeft hierdoor, naast overlast, financiële schade ondervonden.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel zonder meer de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal geëiste taakstraf. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en op hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald, zal het hof de taakstraf deels voorwaardelijk opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.862,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.862,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.862,00 (tweeduizend achthonderdtweeënzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.862,00 (tweeduizend achthonderdtweeënzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 september 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2025.
Mr. Kwak is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.