ECLI:NL:GHAMS:2025:441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
200.330.511/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op rekening en verantwoording door toekomstige erfgenaam in bewindvoering

In deze zaak vordert [eiser], de zoon van [moeder], dat zijn broer [gedaagde 1] en schoonzus [gedaagde 2] rekening en verantwoording afleggen over het inkomen en vermogen van hun moeder, die onder bewind staat. Het hof oordeelt dat de zoon, als mogelijke toekomstige erfgenaam, geen recht heeft om deze vordering te doen, omdat de wettelijke regeling hiervoor ontbreekt. De belangen van de moeder worden behartigd door een bewindvoerder, en alleen deze kan rekening en verantwoording eisen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Het hof bevestigt dat de bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de moeder voorop staat en dat de zoon geen zelfstandig recht heeft om deze vordering te doen. De rechtbank had eerder de vordering van de zoon afgewezen, en het hof bekrachtigt dit oordeel, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten, die opnieuw wordt vastgesteld. De zaak illustreert de grenzen van de rechten van toekomstige erfgenamen in het kader van bewindvoering en de rol van de bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.330.511/01
zaaknummer rechtbank : C/13/709460/ HA ZA 21-972
arrest van de meervoudige familiekamer van 18 februari 2025
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. T. Spronk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde 1] ,
wonende te [plaats A] ,
en
[gedaagde 2] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. E.W. Hofman-Bijvank te Capelle aan den IJssel.
Appellant wordt hierna [eiser] genoemd. Geïntimeerden worden hierna [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] genoemd, en in gezamenlijkheid (ook) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De zaak in het kort

[eiser] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] - zijn broer en schoonzus - aan hem rekening en verantwoording dienen af te leggen, omdat zij volgens hem feitelijk het bewind over het inkomen en het vermogen van de moeder van [eiser] en [gedaagde 1] voeren. Moeder staat nu onder bewind van een derde. Het hof is van oordeel dat het feit dat [eiser] (mogelijk) toekomstig erfgenaam is, niet ertoe leidt dat hij - naast de bewindvoerder - ter bescherming van zijn financiële belangen nu al het recht heeft om rekening en verantwoording te vorderen. Een wettelijke regeling hiertoe ontbreekt. In hetgeen [eiser] aanvoert ziet het hof ook anderszins geen grond om te oordelen dat [eiser] een zelfstandig recht tot het vorderen van rekening en verantwoording toekomt. Het doen van rekening en verantwoording strekt immers tot bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van moeder en niet van de belangen van mogelijke toekomstige erfgenamen. Omdat de vermogensrechtelijke belangen van moeder inmiddels worden behartigd door een bewindvoerder, zal thans alleen de bewindvoerder rekening en verantwoording aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen vragen.

2.Het geding in hoger beroep

[eiser] is bij dagvaarding van 26 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een mondeling gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:5410), welk vonnis is vastgelegd in een proces-verbaal, onder bovenvermeld zaaknummer, gewezen tussen [eiser] als eiser en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als gedaagden, met dagvaarding van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor dit hof tegen 31 oktober 2023.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben bij anticipatie-exploot van 24 juli 2023 de roldatum die is vermeld in het exploot van dagvaarding doen vervroegen naar 8 augustus 2023.
Het hof heeft bij arrest van 22 augustus 2023 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Ter gelegenheid daarvan heeft [eiser] de producties 17 tot en met 19 in het geding gebracht en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] productie HB1. De comparitie heeft plaatsgevonden op 29 november 2023 en hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een memorie van grieven;
- een memorie van antwoord, met producties (HB1 tot en met HB6).
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 september 2024 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Namens [eiser] zijn de producties de producties 20 tot en met 39 ingediend. Van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn producties HB7 en HB8 ingediend.
[eiser] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot het doen van rekening en verantwoording over het door hen gevoerde beheer, althans hun zaakwaarneming, over het inkomen en vermogen van [moeder] over de periode 1 april 2011, althans 1 april 2014 tot en met 22 februari 2021, welke rekening en verantwoording aan de volgende eisen dient te voldoen:
- de rekening en verantwoording dient per kalenderjaar te worden afgelegd;
- er dient gebruik te worden gemaakt van het formulier dat door de rechtspraak is vastgesteld;
- de rekening en verantwoording dient vergezeld te gaan van onderliggende bewijsstukken;
- de rekening en verantwoording dient uiterlijk vier weken na betekening van het in dezen te wijzen arrest zijn voltooid, met ter beschikking stelling daarvan aan [eiser] ;
althans dient rekening en verantwoording te geschieden op een wijze als door het hof te bepalen;
op straffe van een hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 10.000,- per dag dat wordt nagelaten aan deze veroordeling te voldoen;
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen de nakosten.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [eiser] zal afwijzen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, alles met veroordeling van [eiser] in de volledige kosten van de procedure in beide instanties, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, zoals uiteengezet en begroot onder randnummer 44, althans een door het hof te bepalen bedrag wegens misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig handelen door [eiser] , dan wel [eiser] zal veroordelen in de kosten en nakosten in beide instanties en het arrest voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn de volgende feiten komen vast te staan.
3.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn de twee enige kinderen van [moeder] , geboren [in] 1933 (hierna: moeder). [gedaagde 1] heeft een relatie met [gedaagde 2] .
3.2.
Moeder vertoont sinds 2011 verschijnselen van Alzheimer.
3.3.
Op 4 april 2014 is moeder is opgenomen in verzorgingshuis [X] in [plaats B] .
3.4.
Bij beschikking van 23 februari 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, de goederen die (zullen) toebehoren aan moeder onder bewind gesteld en [Y] van NPB Bewind, Beheer & Coaching tot bewindvoerder benoemd.
3.5.
Bij beschikking van diezelfde dag heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, een mentorschap ten behoeve van moeder ingesteld en is [gedaagde 2] tot mentor benoemd.
3.6.
Op 19 mei 2021 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikkingen. Daarnaast heeft [eiser] bij dagvaarding van 1 november 2021 gevorderd - kort samengevat - dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording over het door hen gevoerde beheer over het inkomen en vermogen van moeder.
3.7.
Het hof Den Haag heeft bij beschikking van 12 januari 2022 de beschikkingen van de kantonrechter te Gouda, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank heeft de vordering van [eiser] om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gelasten rekening en verantwoording af te leggen, in het bestreden vonnis afgewezen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat uit hoofde van de gestelde overeenkomst van opdracht, subsidiair zaakwaarneming rekening en verantwoording kan worden gevorderd, echter alleen door de opdrachtgever bij opdracht en door degene voor wie de zaken zijn waargenomen bij zaakwaarneming. Omdat de vermogensrechtelijke belangen van moeder worden behartigd door een bewindvoerder, zal alleen de bewindvoerder rekening en verantwoording aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen vragen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [eiser] in zijn memorie van grieven op.
4.2.
[eiser] meent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat alleen de bewindvoerder rekening en verantwoording aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kan vragen. [eiser] voert hiertoe het volgende aan. Sinds 2011, maar in ieder geval sinds 2014, kan moeder niet meer haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waarnemen en voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] feitelijk het bewind over het inkomen en vermogen van moeder. Dit bewind moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht dan wel als zaakwaarneming, hetgeen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verplicht tot het doen van rekening en verantwoording. Het niet doen van rekening en verantwoording geldt als onrechtmatig, want in strijd met een wettelijke plicht. De norm van het doen van rekening en verantwoording strekt ter bescherming van het vermogen van de rechthebbende, in dit geval moeder. Rekening en verantwoording moet in ieder geval jegens haar worden afgelegd. Nu moeder vergevorderde Alzheimer heeft, is opgenomen op een gesloten afdeling en een beperkte levensverwachting heeft alsmede gezien het feit dat de bewindvoerder niet voornemens is om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verzoeken rekening en verantwoording af te leggen, meent [eiser] dat hij - naast de bewindvoerder - een zelfstandig recht heeft om rekening en verantwoording te vorderen. Immers, onder de hiervoor genoemde omstandigheden strekt de norm tot het doen van rekening en verantwoording eveneens tot bescherming van zijn toekomstige vermogensrechtelijke belangen als mede-erfgenaam en dienen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich bij het door hun gevoerde beheer eveneens rekenschap geven van zijn, [eiser] , belangen. Door geen rekening en verantwoording te willen afleggen, handelen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volgens [eiser] onrechtmatig jegens hem als toekomstig mede-erfgenaam. [eiser] wijst in dat kader nog op artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het feit dat kinderen van onder bewind gestelden als belanghebbenden worden genoemd bij de bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van hun ouder, onderstreept het belang van kinderen als toekomstige erfgenamen bij de vermogensrechtelijke positie van de rechthebbende.
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren gemotiveerd verweer.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Voor zover [eiser] zich met zijn opmerking ter mondelinge behandeling dat moeder recht heeft op rekening en verantwoording en hij namens haar vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] rekening en verantwoording afleggen, op het standpunt heeft gesteld dat hij namens moeder optreedt, gaat het hof hieraan - als tardief - voorbij. [eiser] heeft in deze procedure niet op een eerder moment gesteld dat hij namens moeder optreedt, hetgeen, zeker gezien de motivering van het bestreden vonnis, voor de hand had gelegen. Bovendien ontbreken stukken waaruit blijkt dat en waarom hij gerechtigd is namens moeder, wiens goederen onder bewind zijn gesteld, op te treden.
4.5.
[eiser] heeft uitvoerig uiteen gezet waarom hij van mening is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanaf 2011, en in ieder geval sinds 2014, feitelijk het bewind voeren over het inkomen en vermogen van moeder en dat dit moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht dan wel als zaakwaarneming. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gemotiveerd bestreden dat er sprake is van bewind; zij hebben moeder slechts geholpen waar dat nodig was.
4.6.
Het hof laat in het midden of in de periode 2011-februari 2021 sprake is geweest van opdracht of zaakwaarneming. Zo hiervan al sprake is geweest, is het gedurende die periode aan moeder geweest om rekening en verantwoording te vorderen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als eventuele opdrachtnemers of zaakwaarnemers. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in het bestreden vonnis, kan uit hoofde van een overeenkomst van opdracht, subsidiair zaakwaarneming, alleen rekening en verantwoording worden gevorderd door de opdrachtgever bij de opdracht en door degene voor wie de zaken zijn waargenomen bij zaakwaarneming. Omdat de vermogensrechtelijke belangen van moeder inmiddels worden behartigd door een bewindvoerder, zal thans alleen de bewindvoerder rekening en verantwoording aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen vragen. Het is immers aan de bewindvoerder het vermogen van moeder te beheren.
4.7.
Anders dan [eiser] meent, leidt het feit dat hij (mogelijk) toekomstig erfgenaam is, niet ertoe dat hij ter bescherming van zijn financiële belangen nu al het recht heeft om rekening en verantwoording te vorderen. Een wettelijke regeling hiertoe ontbreekt. In hetgeen [eiser] aanvoert ziet het hof ook anderszins geen grond om te oordelen dat [eiser] een zelfstandig recht tot het vorderen van rekening en verantwoording toekomt. Het doen van rekening en verantwoording strekt immers tot bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van moeder en niet van de belangen van mogelijke toekomstige erfgenamen. Daarmee vervalt de grondslag aan de stelling van [eiser] dat het niet doen van rekening en verantwoording jegens hem als onrechtmatig handelen geldt. Nu overigens niet is gesteld of gebleken is dat er een rechtsverhouding bestaat tussen partijen die tot een verplichting om rekening en verantwoording af te leggen zou leiden, faalt de grief van [eiser] en zullen zijn vorderingen worden afgewezen.
4.8.
Nu [eiser] ook in hoger beroep in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich in dit verband op het standpunt dat [eiser] in de daadwerkelijke kosten van de procedure dient te worden veroordeeld. Zij voeren hiertoe aan dat [eiser] misbruik maakt van procesrecht, onder andere omdat [eiser] een bij voorbaat zinloze procedure is gestart nu hij weet dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen stukken aan hem kunnen overleggen. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet beschikken over stukken - hetgeen [eiser] niet heeft weersproken - en aan [eiser] is de gelegenheid geboden om bij de bewindvoerder en de boekhouder alle financiële gegevens in te zien. [eiser] had volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dan ook geen enkel belang om in hoger beroep te komen. [eiser] procedeert eenvoudigweg en met opzet tegen de verkeerde partij. Aan het instellen van hoger beroep liggen andere dan juridische motieven ten grondslag, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser] probeert [gedaagde 1] zoveel mogelijk schade te berokkenen door hem kapot te procederen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar WhatsApp-berichten van [eiser] aan [gedaagde 1] van respectievelijk 22 oktober 2023 en 20 oktober 2023 waarin hij schrijft: “
Lieve Minkukel [gedaagde 1] … je hebt je in mijn ogen gigantisch misdragen… en ik zal koste wat het mij kost daarvoor de juridische rekening aan jou presenteren… we zien elkaar binnenkort in ieder geval bij het Gerechtshof Amsterdam inzake de rechtszaak Rekening & Verantwoording afleggen …. Maar ik ben nog lang niet klaar met jou en je wangedrag ik heb 4 procedures in voorbereiding waarbij jij ook zal worden betrokken als gedaagde en belanghebbende. (…) Ook na het overlijden van [naam] [hof begrijpt: moeder] zal ik doorgaan met alle mogelijke procedures… (…) ik leg alles plat en lam met een tsunami aan procedures… waar jij dag in dag uit migraine van zal hebben… en waardoor jij gedwongen zal worden je met dure advocaten te verweren.
Liefs van mij
En

(…) Jij - [gedaagde 1] - krijgt de extreem hoge juridische rekening uiteindelijk vanzelf gepresenteerd… en daar zal ik mijn levenswerk van maken!
Daarnaast verwijzen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar spraakberichten van [eiser] gericht aan hen, waarbij [eiser] zijn broer en de zijnen dood wenst, bedreigt en de “totale vernietiging” aanzegt.
4.9.
[eiser] heeft niet betwist deze berichten te hebben verzonden.
4.10.
Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gevorderd, ziet het hof in deze procedure nog onvoldoende aanleiding [eiser] (alsnog) te veroordelen in de werkelijke proceskosten. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in de situatie dat sprake is van buitengewone omstandigheden, waarbij gedacht kan worden aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als [eiser] zijn vordering zou hebben gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. In dit geval kan niet worden gezegd dat het ontoelaatbaar was dat [eiser] zijn - later onjuist gebleken, althans als onjuist beoordeelde - standpunt omtrent de gegrondheid van zijn vordering verdedigde. Anders dan rechtbank is het hof echter van oordeel dat, nu ook in eerste aanleg de vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en gelet op de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onweersproken naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, geen aanleiding bestaat om de proceskosten te compenseren. De proceskosten in beide instanties zullen dan ook (alsnog) worden vastgesteld volgens het liquidatietarief. Het hof wil hier echter niet onvermeld laten dat als [eiser] zijn hiervoor vermelde dreigement van een “tsunami aan procedures” daadwerkelijk uitvoert, het risico bestaat dat hij in een volgende procedure wel met de werkelijke proceskosten wordt belast.
Slotoverweging
4.11.
De grief faalt. Het hof komt dan ook aan bewijslevering niet toe. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, behoudens de beslissing ten aanzien van de proceskosten. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de proceskosten, en opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in beide instanties,
in eerste aanlegaan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] begroot op € 309,- aan verschotten en € 1.794,- voor salaris;
en
in hoger beroeptot op heden begroot op € 472,14 aan verschotten en € 3.642,- voor salaris, € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, R.M. Troost en M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.