ECLI:NL:GHAMS:2025:431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
23-001534-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep met betrekking tot smaadschrift en schadevergoeding

Op 11 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 9 mei 2023 was gewezen. De zaak betreft een strafzaak tegen een verdachte die in 1967 is geboren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarin zij was veroordeeld voor smaad. Tijdens de zitting op 28 januari 2025 heeft de verdachte verklaard dat zij een relatie had met de aangever en dat zij e-mailberichten had verzonden die in het dossier waren opgenomen. De verdediging stelde dat er een alternatief scenario mogelijk was, maar het hof vond hiervoor geen bewijs. Het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor het verspreiden van een flyer met schadelijke inhoud over de aangever.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep verlaagde de benadeelde partij zijn vordering tot € 1.500,00 voor immateriële schade. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij recht had op een schadevergoeding van € 500,00, en bevestigde de vordering tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte. De beslissing van de politierechter werd vernietigd voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij, en het hof deed opnieuw recht in deze zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001534-23
datum uitspraak: 11 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-022078-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd –
en met dien verstande dat
- het hof de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
- het hof in de bewijsoverweging (paragraaf 3.2) van het vonnis de laatste alinea (pagina 5 bovenaan) schrapt en vervangt door de navolgende bewijsoverweging en
- dat de niet uitgewerkte bewijsmiddelen alsnog zullen worden uitgewerkt en aangevuld met de verklaring van de verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter zitting in hoger beroep, indien cassatie wordt ingesteld.

Vervangende bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij gedurende enkele jaren een relatie heeft gehad met de aangever, waarbij ook sprake is geweest van seksueel contact en seks-chatting. Daarnaast heeft zij verklaard dat het emailadres
[emailadres]aan haar toebehoort, dat de e-mailberichten in het procesdossier van 2 april 2020, die afkomstig zijn van dit emailadres en gericht waren aan de aangever, van haar hand zijn. En dat zij gedurende haar relatie met de aangever intieme (naakt)foto’s van hem heeft ontvangen, welke zij verder met niemand anders heeft gedeeld. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat zij, nadat de aangever de relatie met haar had verbroken, heel erg gefrustreerd was en boos op hem was.
De verdediging heeft bepleit dat de bewijsmiddelen ruimte overlaten voor een alternatief scenario, te weten; er zou nog een andere - kennelijk rancuneuze - vrouw in het spel kunnen zijn geweest, die het tenlastegelegde zou hebben begaan. Het hof stelt vast dat daarvoor in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden is, terwijl ook de verdediging dit scenario verder geen handen en voeten heeft gegeven. De enkele stelling daartoe is onvoldoende.
Alles in onderling verband en samenhang bezien en bij gebreke van een enigszins aannemelijk ander scenario dat in overeenstemming is met de bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die de flyer heeft opgesteld en op 3 april 2020 in de buurt waar de aangever woonachtig is heeft verspreid.
Evenals de politierechter acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.232,36 ( bestaande uit € 232,36 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 ( aan immateriële schadevergoeding); de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, waarbij hij de vordering heeft verlaagd tot een bedrag van € 1.500,00 voor immateriële schadevergoeding.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de beslissing van de politierechter ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij zal bevestigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger bepleit dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal afwijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep een toelichting op zijn vordering gegeven.
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Immers, de verdachte heeft de eer en goede naam van de benadeelde partij aangetast (artikel 6:106 aanhef en onder b, B.W.). Het hof heeft acht geslagen op hetgeen door de benadeelde partij naar voren is gebracht, namelijk dat het gebeuren een enorme impact op hem en zijn echtgenote heeft gehad, dat de flyer met een aantal pikante (naakt)foto’s is verspreid in zijn directe woonomgeving en dat die tevens terecht is gekomen bij buurtgezinnen met jonge kinderen die dat verdachte hebben kwalijk genomen.
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade net als de politierechter in eerste aanleg naar billijkheid vast op € 500,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 april 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.J. Hübel, mr. A.W.T. Klappe en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]