In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 september 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van de voordeur van een woning in Koog aan de Zaan op 25 april 2022. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte verzocht om een voorwaardelijke geldboete, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de financiële positie van de verdachte.
Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het procesdossier, inclusief verklaringen van de aangeefster, getuigen en de verdachte zelf. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de beschadiging van de voordeur, en dat er geen toestemming was gegeven door de eigenaar van de woning. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw en achtte de verdachte strafbaar. De verdachte had eerder onherroepelijk een veroordeling voor vernieling opgelopen, wat in zijn nadeel werd meegewogen.
Het hof constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep was overschreden, maar verbond hieraan geen gevolgen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 150,00 en 3 dagen hechtenis, met inachtneming van de tijd die in voorarrest was doorgebracht. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 11 februari 2025.