ECLI:NL:GHAMS:2025:430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
23-002485-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vernieling van een voordeur

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 september 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van de voordeur van een woning in Koog aan de Zaan op 25 april 2022. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte verzocht om een voorwaardelijke geldboete, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de financiële positie van de verdachte.

Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het procesdossier, inclusief verklaringen van de aangeefster, getuigen en de verdachte zelf. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de beschadiging van de voordeur, en dat er geen toestemming was gegeven door de eigenaar van de woning. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw en achtte de verdachte strafbaar. De verdachte had eerder onherroepelijk een veroordeling voor vernieling opgelopen, wat in zijn nadeel werd meegewogen.

Het hof constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep was overschreden, maar verbond hieraan geen gevolgen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 150,00 en 3 dagen hechtenis, met inachtneming van de tijd die in voorarrest was doorgebracht. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 11 februari 2025.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002485-22
datum uitspraak: 11 februari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-104995-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur (van een woning gelegen aan de [adres 2]), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsmotivering

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte vrijspreekt van het hem ten laste gelegde omdat de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen niet kan worden vastgesteld.
Het hof is van oordeel dat op basis van het procesdossier, meer in het bijzonder de verklaringen van zowel de aangeefster en de getuige als de verdachte alsmede de waarnemingen van de verbalisanten en de zich in het procesdossier bevindende foto’s, vaststaat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde beschadiging van de voordeur van de woning aan de [adres 2] in Koog aan de Zaan.
Uit het procesdossier kan niet worden afgeleid dat de eigenaar van genoemde woning op enigerlei wijze toestemming of opdracht heeft gegeven aan de verdachte voor deze beschadiging of dat hij anderszins bevoegd was te handelen zoals hij deed. Om deze reden verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur van een woning gelegen aan de [adres 2], die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting verzocht, in geval van een bewezenverklaring, te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete, gelet op de ouderdom van het feit, de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de financiële positie van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van de voordeur van de woning waar zijn ex-vriendin op dat moment verbleef. Door zo te handelen heeft de verdachte voor zijn ex-vriendin een nare situatie geschapen. Daarnaast heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor eigendommen van anderen.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 januari 2025 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vernieling.
Het hof weegt verder mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof constateert dat bij de berechting van de zaak in hoger beroep de redelijke termijn, die ingevolgde artikel 6, eerste lid, van het EVRM in acht moet worden genomen, is overschreden. De verdachte heeft op 16 september 2022 hoger beroep ingesteld en het hof wijst eerst op 11 februari 2025 arrest. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 4 maanden. Gelet op de aard en de hoogte van de straf volstaat het hof met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding te volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van
€ 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. R.A.J. Hübel en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2025.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]