ECLI:NL:GHAMS:2025:424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
200.342.082/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onterecht beslag en gebrek aan communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder. De klaagster had een geldbedrag van € 329,56 aan de opdrachtgever betaald, maar dit bedrag was door de opdrachtgever teruggestort. De gerechtsdeurwaarder legde vervolgens beslag op de auto en het loon van de klaagster, wat leidde tot de klacht. De klaagster stelde dat er geen rechtsgrond was voor het leggen van beslag, aangezien zij bevrijdend had betaald aan de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder had echter niet gereageerd op de klachten van de klaagster, wat ook onderdeel van de klacht was. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had de klacht gegrond verklaard en een schorsing van één maand opgelegd. Het hof oordeelde dat de klaagster inderdaad bevrijdend had betaald en dat de gerechtsdeurwaarder niet adequaat had gereageerd op de klachten. Het hof bevestigde de gegrondheid van de klacht, maar legde een lichtere maatregel op: schorsing voor de duur van één week. De beslissing van de kamer werd gedeeltelijk vernietigd, maar de proceskostenveroordeling bleef in stand.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.342.082/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/735179 / DW RK 23/206
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 25 februari 2025
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag. Zij heeft het geldbedrag rechtstreeks overgemaakt aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, maar heeft het weer teruggestort gekregen. Een dag later is de gerechtsdeurwaarder overgegaan tot betekening van het vonnis. Vervolgens is discussie ontstaan tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder over het alsnog moeten betalen van het geldbedrag aan de gerechtsdeurwaarder. Uiteindelijk heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op zowel de auto als het loon van klaagster. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder in deze tuchtprocedure dat er geen rechtsgrond bestond voor het leggen van die beslagen en dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op een e-mail waarin klaagster zich heeft beklaagd over de gang van zaken. Het hof verklaart, net als in eerste instantie, de klacht van klaagster gegrond, maar legt wel een lichtere maatregel op aan de gerechtsdeurwaarder.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 4 juni 2024 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 8 mei 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TGDKG:2024:34).
2.2.
Klaagster heeft op 17 september 2024 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2024. De gerechtsdeurwaarder is samen met haar gemachtigde verschenen. Klaagster is per videoverbinding verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Bij vonnis van 30 april 2021 is klaagster veroordeeld tot betaling van een som van € 329,56 aan de eisende partij (hierna: de opdrachtgever).
3.2.
Op 2 mei 2021 heeft klaagster rechtstreeks aan de opdrachtgever een bedrag van € 332,13 voldaan.
3.3.
Op 6 mei 2021 heeft de opdrachtgever het bedrag teruggestort aan klaagster.
3.4.
Bij exploot van 7 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 30 april 2021 aan klaagster betekend.
3.5.
Bij e-mail van 7 mei 2021 (15:10 uur) heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende aan klaagster geschreven:

Ondanks dat het vonnis vandaag aan u is betekend treft u bijgaand ook per aangetekende mail de stukken aan.
U heeft het vonnis vanzelfsprekend ook van de rechtbank mogen ontvangen. Ik heb nog even gewacht totdat u contact met ons zou opnemen, maar helaas bleef het stil. U bent echter wel van ons bestaan op de hoogte, daar wij eerder gemaild hebben en wij de procedure hebben gevoerd.
Ik wijs u erop dat u uitsluitend aan mijn kantoor bevrijdend kunt betalen. (…)
3.6.
Bij e-mail van 7 mei 2021 (17:55 uur) heeft klaagster het volgende aan de gerechtsdeurwaarder geschreven:

Conform de gerechtelijke uitspraak van 30 april 2021 heb ik na ontvangst van het vonnis de verschuldigde gelden direct overgemaakt aan[de opdrachtgever]
.
Zij heeft deze betaling ontvangen en geaccepteerd.
3.7.
Bij e-mail van 7 mei 2021 (17:59 uur) heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende aan klaagster geantwoord:

Inmiddels heb ik contact gehad met[de opdrachtgever]
en hetgeen u stelt is wederom niet de waarheid. Zij heeft uw betaling allerminst geaccepteerd en bovendien teruggestort en bovendien heeft zij aangegeven dat u niet bij haar moest zijn. U weet dit drommels goed, maar toch zegt u haar dat u geen idee heeft tot wie u zich dan had moeten wenden en houdt u zich nu weer van de domme. Bovendien was uw betaling niet het gehele bedrag waartoe u bent veroordeeld aangezien uit de wet ook nog andere kosten volgen waartoe u ook bent veroordeeld.
U had er verstandiger aan gedaan om contact met mijn kantoor op te nemen, nu u wist en weet dat de kwestie via mijn kantoor verliep. Wij zijn immers degenen die u in rechte hebben betrokken. Het wordt nu eens tijd dat u nu stopt met het gespeelde spelletje.
Ik zie uw betaling binnen de door mij gestelde termijn tegemoet.
3.8.
Bij email van 12 augustus 2021 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder het volgende aan klaagster geschreven:

In mei 2021 stuurde ik u een mail met daarin het vonnis en de betekening. Desondanks heb ik tot op heden geen betaling van u mogen ontvangen.
U heeft echter wel meermaals gepoogd betalingen te verrichten aan[de opdrachtgever]
. Deze betaling is echter nooit geaccepteerd en telkens teruggestort op uw rekening.
Het is u bekend dat u alléén bevrijdend kan betalen door het bedrag opmijnderdengeldrekening (…) te betalen. Ik geef u nog een laatste maal de mogelijkheid omuiterlijk 18 augustus 2021het bedrag ad€ 486,60te voldoen op mijn derdengeldrekening zoals hierboven vermeld. Mocht u zich wederom onttrekken aan uw betalingsverplichting, dan zijn wij genoodzaakt verdere executiemaatregelen te nemen.
Ik zie uw betaling graag binnen de gestelde termijn tegemoet.
3.9.
Bij e-mail van 14 augustus 2021 heeft klaagster het volgende aan de medewerker van de gerechtsdeurwaarder geantwoord:

Conform vonnis heb ik aan mijn betalingsverplichting aan[de opdrachtgever]
voldaan. Zoals u aangeeft heeft zij de betaling niet geaccepteerd. Hierdoor is het voor mij niet mogelijk aan mijn verplichtingen te voldoen.
[De opdrachtgever]
heeft al geruime tijd haar gelden ontvangen.
3.10.
Op 22 september 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de auto van klaagster.
3.11.
Op 28 september 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van klaagster een email gestuurd aan de gerechtsdeurwaarder waarin hij laat weten dat klaagster zich op het standpunt stelde dat zij met haar betaling aan de opdrachtgever op 2 mei 2021 reeds volledig aan haar verplichtingen jegens de opdrachtgever had voldaan. Indien de gerechtsdeurwaarder dit anders zag, werd zij verzocht dit toe te lichten en te voorzien van relevante bewijsstukken.
3.12.
Naar aanleiding van hun telefoongesprek op 5 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster bij e-mail van 6 oktober 2021 de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd dat klaagster zich op het standpunt bleef stellen dat zij op 2 mei 2021 aan de opdrachtgever bevrijdend had betaald. Indien de gerechtsdeurwaarder dit anders zag, werd zij wederom verzocht dit toe te lichten. Verder heeft de gemachtigde in deze e-mail laten weten dat het bericht tevens als klacht tegen de gerechtsdeurwaarder diende te worden beschouwd.
3.13.
Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat hij nog geen reactie van haar had mogen ontvangen.
3.14.
Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder andermaal gerappelleerd om uiterlijk 29 oktober 2021 te reageren op zijn eerdere e-mails.
3.15.
Bij e-mail van 4 november 2021 (9:50 uur) heeft de gemachtigde van klaagster vastgesteld dat hij geen reactie had ontvangen van de gerechtsdeurwaarder. Daarbij heeft hij tevens aangekondigd dat hij de kwestie ging voorleggen aan de beroepsorganisatie.
3.16.
Bij e-mail van 4 november 2021 (10:28 uur) heeft de gerechtsdeurwaarder als volgt gereageerd:

Bijzonder dat u stelt geen reactie te hebben ontvangen. Ik heb toch heel duidelijk aangegeven dat wij uit coulance de kosten van het beslag op de auto zullen tegenboeken.
Verder is pas beslag gelegd na enkele maanden.[Klaagster]
heeft immers duidelijk aangegeven niet aan ons te zullen gaan betalen. Tot op de dag van vandaag is er nog geen cent betaald in deze vordering.
Ook u heeft haar kennelijk niet duidelijk gemaakt dat er toch echt betaald moet gaan worden.
Ook wij hebben uiteraard overleg gevoerd met onze beroepsgroep, maar het staat u vrij om dit voor te leggen.
3.17.
Bij e-mail van 4 november 2021 (11:21 uur) heeft de gemachtigde van klaagster onder meer opgemerkt dat de gerechtsdeurwaarder niet is ingegaan op de stelling dat klaagster bevrijdend zou hebben betaald door op 2 mei 2021 rechtstreeks aan de opdrachtgever te betalen.
3.18.
Bij brief van 8 november 2021 is klaagster in kennis gesteld van een loonbeslag op haar inkomen.

4.De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.
Omdat klaagster bevrijdend heeft betaald aan de opdrachtgever bestond er geen rechtsgrond voor het leggen van beslag op de auto en het loon van klaagster. De opdrachtgever heeft weliswaar de betalingen van klaagster teruggestort aan klaagster, maar daarmee is hooguit een nieuwe vordering op grond van onverschuldigde betaling ontstaan. De gerechtsdeurwaarder is hierop gewezen.
De gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op de klacht van (de gemachtigde van) klaagster.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster gegrond verklaard. De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van één maand opgelegd. Daarnaast heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 50,00 aan griffierecht en € 50,00 aan proceskosten alsmede tot betaling van € 1.500,00 aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de klacht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Ontbreken rechtsgrond voor beslag vanwege bevrijdende betaling (klachtonderdeel a.)
5.2.
De kamer heeft vastgesteld dat de stelling van de gerechtsdeurwaarder dat ‘alleen aan haar kantoor bevrijdend betaald kan worden’ niet juist is, alleen al gelet op de tekst van het dictum van het vonnis, waarin staat dat klaagster aan de opdrachtgever moet betalen. Klaagster heeft daarom met haar betaling aan de opdrachtgever bevrijdend betaald. Het kan zo zijn dat klaagster te weinig heeft betaald, maar als dat het geval is, had het volgens de kamer op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen dit helder uiteen te zetten aan klaagster en dit, zo nodig, aan te vullen met de volgens de gerechtsdeurwaarder aanvullend verschuldigde bedragen. Ten slotte heeft de kamer geoordeeld dat, anders dan de gerechtsdeurwaarder kennelijk heeft aangenomen, het vorderingsrecht uit hoofde van het vonnis van 30 april 2021 niet is blijven bestaan na betaling van de vordering aan de opdrachtgever.
5.3.
Uit het beroepschrift van de gerechtsdeurwaarder volgt dat zij het oordeel van de kamer dat klaagster bevrijdend heeft betaald aan de opdrachtgever en dat de opdrachtgever daardoor geen executiemaatregelen kon nemen, accepteert.
Het hof sluit zich ook aan bij de overwegingen en het oordeel van de kamer en maakt die tot de zijne. Anders dan de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep stelt, heeft de kamer wel stilgestaan bij de mogelijkheid dat klaagster nog steeds een betalingsverplichting richting de opdrachtgever had. Het was echter aan de gerechtsdeurwaarder om klaagster hierover te informeren aan de hand van een specificatie, maar dit heeft zij niet gedaan. Het hof acht, net als de kamer, klachtonderdeel a. gegrond.
Niet reageren op de klacht van (de gemachtigde van) klaagster (klachtonderdeel b.)
5.4.
Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft de kamer geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder op 4 november 2021 niet alleen te laat heeft gereageerd op de email van de gemachtigde van klaagster van 6 oktober 2021, maar ook lijkt te hebben gereageerd onder de druk van inmenging door de beroepsorganisatie. Dit gedrag betaamt een goed gerechtsdeurwaarder niet, zodat de kamer klachtonderdeel b. ook gegrond heeft verklaard.
5.5.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen aan en maakt die tot de zijne. Volgens vaste jurisprudentie mag van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij binnen een termijn van ongeveer twee weken brieven en e-mails beantwoordt over een dossier dat bij hem in behandeling is. Dat is in dit geval niet gebeurd ondanks diverse herinneringen van de gemachtigde van klaagster. Het hof acht daarom, net als de kamer, ook klachtonderdeel b. gegrond.
Maatregel
5.6.
De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van één maand opgelegd. Bij het opleggen van de maatregel heeft de kamer het volgende meegewogen:
  • de gerechtsdeurwaarder heeft ingrijpende bevoegdheden aangewend, zonder in overweging te nemen of deze gelet op de situatie aangewend mochten worden;
  • ten aanzien van de (te) late reactie op e-mails en de wijze van bejegening is sprake van recidive, waarvan eerdere (andere) maatregelen tot dusver niet hebben geleid tot verbetering.
Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft de kamer de grondslag van de klacht verlaten door te overwegen dat de gerechtsdeurwaarder zich niet professioneel heeft gedragen door geen toelichting en uitleg te geven en door klaagster op laatdunkende en ongepaste wijze te woord te staan. Bovendien betwist de gerechtsdeurwaarder dat zij klaagster op laatdunkende, ongepaste of niet professionele wijze te woord heeft gestaan. Het hof honoreert dit verweer van de gerechtsdeurwaarder. De wijze van bejegening door de gerechtsdeurwaarder maakt inderdaad geen onderdeel uit van de klacht.
5.7.
Bij de op te leggen maatregel weegt het hof mee dat de gerechtsdeurwaarder bij de uitvoering van haar werkzaamheden niet zorgvuldig heeft gehandeld, terwijl van haar wel een hoge mate van zorgvuldigheid mag worden verwacht, zeker als het om beslaglegging gaat. Ook het tuchtrechtelijk verleden van de gerechtsdeurwaarder speelt voor het hof een rol. De kamer heeft in dat kader gewezen op drie in 2023 aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde maatregelen voor haar onprofessionele wijze van uitlaten en voor niet (tijdig) reageren. Dat de gerechtsdeurwaarder, zoals zij in hoger beroep stelt, deze drie klachten en beslissingen niet heeft ontvangen acht het hof ongeloofwaardig, alleen al omdat uit de beslissingen blijkt dat de gerechtsdeurwaarder verweer heeft gevoerd en soms ook ter zitting is verschenen. Gezien het vorenstaande vindt het hof evenals de kamer de maatregel van schorsing op zijn plaats. Omdat het verweer van de gerechtsdeurwaarder over de wijze van bejegening slaagt, ziet het hof aanleiding om de schorsing te beperken tot de duur van één week.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.8.
Het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder heeft gedeeltelijk succes. Omdat het hoger beroep leidt tot oplegging van een minder zware maatregel, ziet het hof – overeenkomstig de door het hof gehanteerde richtlijn ‘
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof) – af van een kostenveroordeling voor de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep. De door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling voor de gerechtsdeurwaarder blijft wel in stand, te weten kosten klaagster van € 50,- en kosten behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,-.
Conclusie
5.9.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder op beide onderdelen gegrond is. Wel legt het hof een andere maatregel op dan de kamer, namelijk schorsing voor de duur van één week. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen voor zover het betreft de aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde maatregel. Voor het overige zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover het betreft de aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde maatregel,
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van één week, ingaande op maandag 31 maart 2025 om 0:00 uur en eindigend op zondag 6 april 2025 om 23:59 uur;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 door de rolraadsheer.