ECLI:NL:GHAMS:2025:420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.344.540/01 en 200.344.540/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2025, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in augustus 2024 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2024, waarin haar verzoeken tot wijziging van het gezag en ontzegging van de omgang zijn afgewezen. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft in september 2024 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is complex, met een lange voorgeschiedenis van conflicten tussen de ouders, waaronder beschuldigingen van de moeder over de veiligheid van de kinderen bij de vader. Het hof heeft de kinderen voorlopig aan de vader toevertrouwd, omdat de moeder niet meewerkte aan een raadsonderzoek en de tijdelijke zorgregeling niet nakwam. De moeder heeft verzocht om schorsing van de bestreden beschikking, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader wordt vastgesteld, totdat er een definitieve beslissing is genomen over de zorgregeling. Het hof heeft partijen opgedragen om zich schriftelijk uit te laten over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, met inachtneming van het raadsrapport dat aan de rechtbank is uitgebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.344.540/01 (hoofdzaak) en 200.344.540/02 (schorsingsverzoek)
zaaknummers rechtbank: C/15/350531 / FA RK 24-1433 (223 Rv) en C/15/337375 / FA RK 23-994 (bodemprocedure)
beschikking van de meervoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep en in het incident tot schorsing,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep en in het incident tot schorsing,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. K. Walburg te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderen) (voorlopig) wonen, de zorgregeling tussen de kinderen en de vader en de daaraan verbonden dwangsom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 20 juni 2024, hierna de bestreden beschikking (zaaknummer 200.344.540/01). Zij heeft daarnaast verzocht de werking van die beschikking te schorsen ten aanzien van de zorg- en informatieregeling (zaaknummer 200.344.540/02).
2.2
De vader heeft op 17 september 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 9 oktober 2024 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 18 november 2024, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 22 november 2024, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 27 november 2024,
- een bericht van de zijde van de vader van 28 november 2024, met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 november 2024, met bijlagen.
2.5
Bij het hiervoor genoemde bericht van 29 november 2024 heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij haar standpunt, dan wel de gronden onder randnummer 23 van het beroepschrift en de verklaringen die als productie 2 en 3 bij het verweerschrift in voorlopige voorzieningen van 24 mei 2024 zijn overgelegd, intrekt. Het hof zal daarom geen acht slaan op dat standpunt en die stukken.
2.6
De zitting heeft op 2 december 2024 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van het hoger beroep in de zaken met zaaknummers 200.340.885/01 en 200.340.885/02. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout, vergezeld door haar collega B. Manisa.
De moeder was via een videoverbinding aanwezig. De advocaat van de vader heeft tijdens de zitting een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
2.7
Het hof heeft de advocaten van partijen bij e-mail van 7 januari 2025 uitgenodigd het hof te informeren. Bij bericht van 8 januari 2025 is van de zijde van beide partijen een bericht binnengekomen. Daarbij was van de zijde van de vader als bijlage gevoegd het aanvullend vonnis van 16 december 2024 dat hierna onder 3.6 nader wordt beschreven.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2021 te [plaats B] , Spanje, en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2022 te [plaats C] .
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Sinds het einde van de relatie, in 2022, wonen de kinderen bij de moeder.
3.2
De ouders oefenen sinds 8 september 2021 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] .
3.3
De moeder was tot de beschikking van de rechtbank van 7 februari 2024 belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] . Bij deze beschikking is bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 2] worden belast.
Daarnaast is een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de kinderen wekelijks op woensdag van 9.30 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijven, waarbij zij door de moeder worden gebracht en door de vader worden teruggebracht. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation en de hulpverlening. Verder is een informatieregeling vastgesteld, in die zin dat de moeder de vader eenmaal per drie maanden zal informeren (op 2 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen. De moeder is tegen de hiervoor genoemde beslissingen omtrent het gezag en de tijdelijke zorgregeling in hoger beroep gekomen. Bij separate beschikking van heden (zaaknummers 200.340.885/01 en 200.340.885/02) heeft het hof op dat hoger beroep beslist.
3.4
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) heeft in kort geding bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2024, vastgelegd in een proces-verbaal, de moeder veroordeeld om mee te werken aan uitvoering van de zorgregeling vastgelegd in de beschikking van 7 februari 2024 en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij opvolgend vonnis in kort geding van 24 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter de raad verzocht onderzoek te doen naar de woon- en opvoedsituatie van de kinderen en bepaald dat de moeder haar medewerking aan dat onderzoek moet verlenen, op straffe van een dwangsom, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
Bij eindvonnis in kort geding van 21 november 2024 heeft de voorzieningenrechter de kinderen voorlopig aan de vader toevertrouwd. Daartoe is overwogen dat de moeder niet op de door de voorzieningenrechter opgedragen wijze heeft meegewerkt aan het raadsonderzoek, waardoor de raad niet heeft kunnen vaststellen waar de moeder met de kinderen verblijft en of de kinderen bij haar veilig zijn, en de moeder geen serieus te nemen bereidheid heeft getoond tot het faciliteren van omgang tussen de vader en de kinderen. Bij aanvullend vonnis van 16 december 2024 heeft de voorzieningenrechter het vonnis van 21 november 2024 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Partijen hebben het hof geïnformeerd dat zij geen beroep hebben ingesteld van deze voorziening.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
In vervolg op de onder 3.3 genoemde tussenbeschikking van 7 februari 2024 heeft de rechtbank de in dit hoger beroep bestreden beschikking van 20 juni 2024 gewezen. Hierin zijn de zelfstandige verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag en tot ontzegging van de omgang afgewezen. Ook is de raad verzocht onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren over de vraag welke definitieve zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is en is de zaak op dit punt pro forma aangehouden tot 19 december 2024 in afwachting van het rapport en advies van de raad.
Verder heeft de rechtbank in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van 7 februari 2024. Op verzoek van de vader in het kader van een voorlopige voorziening ingevolge artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de moeder veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 7 februari 2024 vastgestelde voorlopige zorg- en informatieregeling en is zij veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of iedere keer dat zij niet aan de nakoming van de voorlopige zorgregeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, is afgewezen.
In de zaak met zaaknummer 200.344.540/01 (hoofdzaak)
4.2
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vader het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd wordt ontzegd en dat de beslissing inzake de dwangsom ten laste van de moeder vanwege het niet nakomen van de zorg- en informatieregeling wordt vernietigd.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de moeder af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn en subsidiair te bepalen dat de kinderen op woensdag, vrijdag en zaterdag van 09:30 uur tot 19:00 uur bij de vader verblijven, alsmede om de weekenden van vrijdag tot zondag 19:00 uur, in dezelfde weekenden dat de oudste dochter van de vader bij hem is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de moeder hiermee in gebreke blijft met een maximumbedrag van € 25.000,-.
4.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de vader af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.344.540/02 (schorsingsverzoek)
4.5
De moeder verzoekt te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing van de rechtbank inzake de zorg- en informatieregeling betreft wordt geschorst primair voor de duur van de procedure in hoger beroep en subsidiair totdat er een eindbeschikking is gewezen door de rechtbank in de zaken met zaaknummers C/15/337375 / FA RK 23-994 en C/15/350531 / FA RK 24-1433.
4.6
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.344.540/01

In principaal hoger beroep
5.1
De moeder stelt dat er zwaarwegende redenen zijn om de zorgregeling op te schorten. Zo heeft de vader onder andere een gedrags- of persoonlijkheidsstoornis en een gok- en seksverslaving. Daarnaast kwamen er in het verleden tijdens de omgangsmomenten van de vader en de kinderen, personen uit het criminele circuit over de vloer bij de vader. Ook is de moeder bang dat de vader de kinderen zal ontvoeren. Zij acht het onveilig voor de kinderen als zij omgang hebben met de vader zonder begeleiding van een derde. De ouders hebben een lange voorgeschiedenis waarbij er veel emotioneel en fysiek geweld heeft plaatsgevonden van de vader richting de moeder. De belangen van de moeder en de kinderen moeten zwaarder wegen dan het belang van de vader. De moeder heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vader een veilige omgeving kan bieden voor de kinderen en wil dat hij hulp zoekt voor zijn agressieve gedrag voordat de kinderen weer contact met hem hebben.
5.2
De vader stelt dat er geen reden is om tot ontzegging van de omgang over te gaan. Daarvan is slechts sprake in uitzonderlijke gevallen. De moeder heeft haar verwijten op geen enkele wijze aangetoond met bewijzen en zij houdt zich met de kinderen verborgen. Hetgeen de moeder stelt staat haaks op wat zij heeft aangegeven bij Veilig Thuis, namelijk dat de vader een fatsoenlijke man is en dat de mediation goed is verlopen. De beschuldigingen van de moeder zijn ongefundeerd en onjuist. Zij wil de vader hiermee in een kwaad daglicht zetten en verwarring veroorzaken. De omgang tussen de vader en de kinderen is altijd goed verlopen. De rechtbank heeft in een uitspraak in de bodemprocedure geoordeeld dat er geen twijfel bestaat over de veiligheid van de kinderen bij de vader en dat de kale aantijgingen van de moeder geen rechtvaardiging vormen voor het niet nakomen van de tijdelijke zorgregeling door de moeder. Er is echter nog niets veranderd aan de situatie.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er contact tussen de kinderen en de vader dient te zijn. De raad heeft geen belemmeringen gehoord op basis waarvan omgang met de vader onveilig zou zijn. De moeder heeft haar stelling niet onderbouwd met stukken en er zijn geen informanten die uitgesproken hebben dat het contact tussen de vader en de kinderen niet in het belang van de kinderen is. De angst van de moeder voor de vader werd door een medewerker van de raad als oprecht ervaren, maar dat neemt niet weg dat alles op alles gezet moet worden om omgang tussen de vader en de kinderen te laten plaatsvinden. De door de rechtbank vastgestelde tijdelijke zorgregeling moet uitgevoerd worden, aldus de raad.
De beoordeling
5.4
Het hof overweegt als volgt. De kinderen verblijven sinds hun geboorte bij de moeder. Sinds januari 2024 hebben de kinderen geen contact meer gehad met de vader, omdat de moeder zich met de kinderen verborgen houdt (voor de vader) en zij de tijdelijke zorgregeling niet nakomt. De moeder heeft haar standpunt dat omgang tussen de vader en de kinderen onveilig is niet onderbouwd, waardoor het hof geen aanknopingspunten heeft om te twijfelen aan de veiligheid van de kinderen bij de vader. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder de aantijgingen die zij richting de vader heeft gedaan niet heeft onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens of een visie op haar zorgen van een neutrale partij, zoals Veilig Thuis of de politie. Deze aantijgingen vormen dan ook geen rechtvaardiging voor het niet nakomen van de tijdelijke zorgregeling door de moeder, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Bovendien blijkt uit hetgeen onder 3.4 tot en met 3.6 is overwogen, dat de moeder tot dusverre geen medewerking verleent aan het onderzoek van de raad, zodat op dit moment niet valt na te gaan welke regeling in het belang van de kinderen is.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bij deze stand van zaken niet is voldaan aan één van de in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (op grond van artikel 1:253a lid 2 sub a BW ook van toepassing bij gezamenlijk gezag) genoemde gronden voor ontzegging van het recht van de vader op omgang met de kinderen. Het hof zal het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd wordt ontzegd dan ook bij eindbeschikking afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt in zoverre bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep
5.5
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 20 juni 2024 het provisionele verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, afgewezen. Tegen de afwijzing door de rechtbank is de vader in hoger beroep gekomen, waarbij de vader in hoger beroep als zelfstandig verzoek heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is. Het hof constateert dat partijen in hoger beroep het debat hebben gevoerd over het zelfstandig verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen bij de vader, zodat het hof op basis van dit in hoger beroep aangepaste verzoek zal beslissen.
5.6
Zoals onder 5.4 overwogen, hebben de kinderen al meer dan een jaar geen contact meer gehad met de vader, omdat de moeder zich met de kinderen verborgen houdt (voor de vader) en zij de tijdelijke zorgregeling niet nakomt. Als gezegd ziet het hof geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de veiligheid van de kinderen bij de vader.
Als beschreven onder 3.6, heeft de voorzieningenrechter in het kortgedingvonnis van 21 november 2024, welk vonnis na de mondelinge behandeling van het hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en in kracht van gewijsde is gegaan, de kinderen voorlopig aan de vader toevertrouwd. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter en maakt deze (in deze bodemprocedure) tot het zijne. Kort gezegd komt het erop neer dat de moeder tot op heden niet heeft willen meewerken aan een raadsonderzoek, waardoor de raad niet heeft kunnen vaststellen waar de moeder met de kinderen verblijft en of de kinderen bij haar veilig zijn, en dat de moeder geen serieuze bereidheid heeft getoond tot het faciliteren van omgang tussen de vader en de kinderen, en daarmee in de weg lijkt te staan aan ieder contact tussen de vader en de kinderen.
Zoals ook de raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangegeven, ziet het hof deze tijdelijke voorziening als een maatregel die dient als breekijzer, omdat de moeder niet meewerkt aan het tot stand komen van contact tussen de vader en de kinderen. Doordat de moeder niet of nauwelijks heeft willen meewerken aan een onderzoek door de raad, is er te weinig zicht op de ontwikkeling van de kinderen en de mogelijkheden om structureel contact te hebben met hun vader. Het hof zal in de lijn van de reeds uitgesproken ordemaatregel als tijdelijke (en gedurende die tijd: definitieve) bodembeslissing,
totdat het hof na voortzetting van de procedure nader heeft beslist, de hoofdverblijfplaats van de kinderen vaststellen bij de vader.
Het hof is met de raad van oordeel dat terughoudendheid op zijn plaats is bij het hanteren van het middel van de hoofdverblijfplaats als breekijzer, omdat de hechtingsrelatie tussen de kinderen en de moeder in het gedrang kan komen. Het hof gaat ervan uit dat de vader op het moment dat hij de kinderen onder zijn hoede krijgt, zich houdt aan zijn toezegging om met hulp vanuit de raad of het OKT medewerking te verlenen aan (veelvuldige) contacten tussen de kinderen en de moeder, opdat de hechtingsrelatie tussen de moeder en de kinderen zoveel als mogelijk in stand blijft.
5.7
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de raad verzocht onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren over de vraag welke definitieve zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. De zaak is op dit punt pro forma aangehouden tot 19 december 2024 in afwachting van het rapport en advies van de raad. Het is het hof ambtshalve bekend dat de raad inmiddels aan de rechtbank (in zaaknummer C/15/337375 / FA RK 23-994) heeft gerapporteerd en dat partijen zich over het advies hebben uitgelaten. Het hof zal de gehele zaak aan zich houden en in het verdere vervolg van de procedure, in aansluiting op de definitieve beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats, beslissen over de zorgregeling die heeft te gelden met de (overwegend) niet-verzorgende ouder. Het hof zal partijen de instructie geven zich uit te laten over de hoofdverblijfplaats en de vast te stellen zorgregeling, aan de hand van het over te leggen raadsrapport. Het hof kan, nadat partijen zich hebben uitgelaten, een nieuwe mondelinge behandeling gelasten.
Dwangsom
5.8
De moeder heeft verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking met betrekking tot de dwangsom op het niet nakomen van de zorg- en informatieregeling uit de beschikking van 7 februari 2024. Zij heeft belang bij beoordeling van dit verzoek voor zover deze voorziening ziet op de periode tussen de bestreden beschikking van 20 juni 2024 en het kortgedingvonnis van 21 november 2024 waarin de kinderen voorlopig aan de vader zijn toevertrouwd. Het hof zal het verzoek van de moeder echter afwijzen en legt hierna uit waarom.
Wettelijk kader
5.9
Ingevolge artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan.
5.1
Zoals hiervoor vermeld is het hof van oordeel dat de moeder de aantijgingen met betrekking tot de veiligheid die zij richting de vader heeft gedaan niet heeft onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens of een gedeelde visie op haar zorgen met een neutrale partij, zoals Veilig Thuis of de politie. Deze aantijgingen vormen dan ook geen rechtvaardiging voor het niet nakomen van de tijdelijke zorgregeling door de moeder, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, en evenmin grond om de informatieregeling niet na te komen. Naar het oordeel van het hof is de moeder dan ook terecht veroordeeld tot nakoming van de zorg- en informatieregeling. Daarnaast is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de moeder al die tijd heeft volhard in haar standpunt dat de kinderen onveilig zijn bij de vader en dat zij geen informatie over de kinderen aan de vader heeft verstrekt. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank de moeder op goede gronden heeft veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of iedere keer dat zij de vastgestelde tijdelijke zorgregeling en informatieregeling niet is nagekomen, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Het hof zal het verzoek van de moeder daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen, waarbij heeft te gelden dat deze regeling (tijdelijk) is vervangen door de ordemaatregel in het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 november 2024 en deze opvolgende beslissing.

6.De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.344.540/02

6.1
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing van de rechtbank inzake de zorg- en informatieregeling betreft, wordt geschorst. Gezien de voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan de vader en hetgeen hiervoor is beslist in de zaak met zaaknummer 200.344.540/01, ligt schorsing van de beslissing niet in de rede en heeft de moeder ook geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen.
6.2
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.344.540/01:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bepaalt, totdat het hof op dit onderdeel nader heeft beslist, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin de moeder is veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of iedere keer dat zij niet aan de voorlopige zorgregeling en informatieregeling zoals bepaald in de beschikking van 7 februari 2024 heeft voldaan, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
draagt partijen op, onder overlegging aan het hof van het raadsrapport dat inmiddels aan de rechtbank in de zaak met zaaknummer C/15/337375 / FA RK 23-994 is uitgebracht, zich uiterlijk op 18 maart 2025 schriftelijk uit te laten over de vraag wat de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal zijn en welke zorgregeling in het belang van de kinderen tussen de overwegend niet-verzorgende ouder en de kinderen dient te worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de zorgregeling aan;
in de zaak met zaaknummer 200.344.540/02:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.M.I. Vink, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 18 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.