In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2025, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in augustus 2024 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2024, waarin haar verzoeken tot wijziging van het gezag en ontzegging van de omgang zijn afgewezen. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft in september 2024 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is complex, met een lange voorgeschiedenis van conflicten tussen de ouders, waaronder beschuldigingen van de moeder over de veiligheid van de kinderen bij de vader. Het hof heeft de kinderen voorlopig aan de vader toevertrouwd, omdat de moeder niet meewerkte aan een raadsonderzoek en de tijdelijke zorgregeling niet nakwam. De moeder heeft verzocht om schorsing van de bestreden beschikking, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader wordt vastgesteld, totdat er een definitieve beslissing is genomen over de zorgregeling. Het hof heeft partijen opgedragen om zich schriftelijk uit te laten over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, met inachtneming van het raadsrapport dat aan de rechtbank is uitgebracht.