ECLI:NL:GHAMS:2025:414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.340.885/01 en 200.340.885/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en tijdelijke zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2025, gaat het om het gezag over de minderjarige [minderjarige 2] en de tijdelijke zorgregeling tussen de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun vader. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2024 aangevochten, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2] uitoefenen. De vader heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de moeder te gebieden de zorgregeling uit te voeren. De moeder heeft ook verzocht om de werking van de beschikking te schorsen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun scheiding in 2022 geen communicatie meer hebben en dat de moeder de verblijfplaats van de kinderen verbergt. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden. Het hof heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 2] klem of verloren raakt tussen de ouders en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de vader is gemachtigd om de zorgregeling uit te voeren. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het gezag van de vader over [minderjarige 1] te beëindigen. Het hof heeft ook het verzoek tot schorsing van de tijdelijke zorgregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.340.885/01 (hoofdzaak) en 200.340.885/02 (schorsingsverzoek)
zaaknummer rechtbank: C/15/337375 / FA RK 23-994
beschikking van de meervoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep en in het incident tot schorsing,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep en in het incident tot schorsing,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. K. Walburg te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 2] . Daarnaast gaat de zaak over de tijdelijke zorgregeling tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderen) en de vader.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 7 februari 2024, hierna de bestreden beschikking (zaaknummer 200.340.885/01). Zij heeft daarnaast verzocht de werking van die beschikking te schorsen ten aanzien van de tijdelijke zorgregeling (zaaknummer 200.340.885/02).
2.2
De vader heeft op 24 juni 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 15 juli 2024 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 28 mei 2024, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 18 november 2024, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 22 november 2024, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 27 november 2024,
- een bericht van de zijde van de vader van 28 november 2024, met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 november 2024, met bijlagen.
2.5
Bij het hiervoor genoemde bericht van 29 november 2024 heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij haar standpunt, dan wel de gronden onder randnummer 17 van het beroepschrift en de verklaringen die als productie 2 en 3 bij het verweerschrift in voorlopige voorzieningen van 24 mei 2024 zijn overgelegd, intrekt. Het hof zal daarom geen acht slaan op dat standpunt en die verklaringen.
2.6
De zitting heeft op 2 december 2024 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van het hoger beroep in de zaken met zaaknummers 200.344.540/01 en 200.344.540/02. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout, vergezeld door haar collega B. Manisa.
De moeder was via een videoverbinding aanwezig. De advocaat van de vader heeft op de zitting een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
2.7
Het hof heeft de advocaten van partijen bij e-mail van 7 januari 2025 uitgenodigd het hof te informeren. Bij bericht van 8 januari 2025 is van de zijde van beide partijen een bericht binnengekomen. Daarbij was van de zijde van de vader als bijlage gevoegd het aanvullend vonnis van 16 december 2024 hierna onder 3.5 genoemd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2021 te [plaats B] , Spanje, en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2022 te [plaats C] .
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Sinds het beëindigen van de relatie eind 2022 wonen de kinderen bij de moeder.
3.2
De ouders oefenen sinds 8 september 2021 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . De moeder was tot de bestreden beschikking belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] .
3.3
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) heeft in kort geding de moeder bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2024, vastgelegd in een proces-verbaal, veroordeeld om mee te werken aan uitvoering van de zorgregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 24 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter de raad verzocht onderzoek te doen naar de woon- en opvoedsituatie van de kinderen en bepaald dat de moeder daaraan haar medewerking moet verlenen, op straffe van een dwangsom, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 21 november 2024 heeft de voorzieningenrechter de kinderen voorlopig aan de vader toevertrouwd. Daartoe is overwogen dat de moeder niet op de door de voorzieningenrechter opgedragen wijze heeft meegewerkt aan het raadsonderzoek, waardoor de raad niet heeft kunnen vaststellen waar de moeder met de kinderen verblijft en of de kinderen bij haar veilig zijn, en de moeder geen serieus te nemen bereidheid heeft getoond tot het faciliteren van omgang tussen de vader en de kinderen. Bij aanvullend vonnis van 16 december 2024 heeft de voorzieningenrechter het vonnis van 21 november 2024 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Partijen hebben het hof geïnformeerd dat zij geen beroep hebben ingesteld van deze voorziening.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2] zullen uitoefenen. Ook heeft de rechtbank een tijdelijke zorgregeling vastgesteld tussen de kinderen en de vader waarbij de kinderen wekelijks bij de vader verblijven op woensdag van 9.30 uur tot 19.00 uur, waarbij zij door de moeder worden gebracht en door de vader worden teruggebracht. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation en de hulpverlening.
In de zaak met zaaknummer 200.340.885/01 (hoofdzaak)
4.2
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- het recht van de vader op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd wordt ontzegd;
- de beslissing van de rechtbank wordt vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2] zullen uitoefenen, alsmede dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] wordt beëindigd, zodat de moeder alleen het gezag over de kinderen uitoefent.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader om de moeder te gebieden om binnen drie dagen na betekening van de te wijzen beschikking, de door het hof (c.q. de rechtbank in eerste aanleg) bepaalde zorgregeling uit te voeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 250,- voor iedere dag dat de moeder hiermee in gebreke blijft, met een maximumbedrag van € 25.000,-.
4.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen. Ook verzoekt de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
In de zaak met zaaknummer 200.340.885/02 (schorsingsverzoek)
4.5
De moeder verzoekt te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de vastgestelde tijdelijke zorgregeling wordt geschorst primair voor de duur van de procedure in hoger beroep en subsidiair totdat er een eindbeschikking is gewezen door de rechtbank in de zaken met zaaknummers C/15/337375 / FA RK 23-994 en C/15/350531 / FA RK 24-1433.
4.6
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.340.885/01

In principaal hoger beroep
Gezag
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel l:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de ouders allebei met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 2] worden belast. Volgens de moeder raken de kinderen klem of verloren tussen de ouders vanwege hun communicatieproblematiek. Er is op dit moment geen communicatie tussen hen en vanwege het (manipulatieve) gedrag van de vader zal dit ook niet hersteld worden. De ouders kunnen daarnaast geen gezamenlijke beslissingen nemen over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de kinderen. Gezien de gedragsproblematiek van en de onveilige thuissituatie bij de vader is het in het belang van de kinderen dat alleen de moeder wordt belast met het gezag over hen.
5.3
De vader stelt dat er geen reden is voor eenhoofdig gezag en dat hij belast dient te blijven met het gezag over de kinderen. Tot 10 januari 2024 verliep de communicatie tussen de ouders goed. De vader heeft altijd zijn toestemming verleend en staat open voor communicatie met de moeder, maar zij wil niet communiceren met hem en is onbereikbaar voor hem. Dat het mediationtraject niet succesvol is geweest wil niet zeggen dat communicatie tussen de ouders niet mogelijk is. De vader is bang dat de moeder met de kinderen zal emigreren naar Dubai. Verder stelt de vader dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar verzoek om het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te beëindigen. Dat verzoek is niet onderbouwd met een grief en kan bovendien niet worden gedaan in hoger beroep, omdat er dan een instantie overgeslagen wordt, aldus de vader.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er feitelijk geen contact en samenwerking is tussen de ouders. De raad kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder het eenhoofdig gezag wil om te kunnen verhuizen. Het gezamenlijk gezag dient in stand te blijven om de vader de mogelijkheid te bieden om te kunnen blijven procederen, aldus de raad.
De beoordeling
5.5
De moeder heeft in hoger beroep verzocht om het gezag van de vader over [minderjarige 1] te beëindigen. In de bestreden beschikking is op verzoek van de vader alleen het gezag over [minderjarige 2] beoordeeld en heeft de moeder geen zelfstandig verzoek met betrekking tot [minderjarige 1] gedaan. Het betreft hier dan ook een nieuw zelfstandig verzoek in hoger beroep. Ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen dergelijke verzoeken niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. De moeder is dan ook niet-ontvankelijk in dit verzoek. Ten overvloede overweegt het hof dat indien het verzoek van de moeder wel inhoudelijk behandeld zou worden, het hof geen aanleiding ziet om ten aanzien van het gezag over [minderjarige 1] anders te oordelen dan ten aanzien van het gezag over [minderjarige 2] .
5.6
De moeder heeft daarnaast verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2] zullen uitoefenen. Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het wettelijke uitgangspunt is. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders in 2022 uit elkaar zijn gegaan en in 2023 een mediationtraject hebben gevolgd. In die periode was er geregeld contact tussen de vader en de kinderen. Uit de overgelegde WhatsApp berichten kan worden afgeleid dat er ook een redelijk contact was tussen de ouders. Sinds januari 2024 is er geen contact meer tussen de ouders onderling en tussen de vader en de kinderen. De moeder houdt zichzelf en de kinderen sindsdien verborgen voor de vader en verblijft op een onbekende plek in Nederland of in het buitenland. Uit het rapport van de raad van 11 november 2024 blijkt dat nog altijd niet bekend is waar de moeder met de kinderen verblijft en hoe hun situatie is. De vader ontvangt geen informatie over de kinderen; de raad evenmin. De moeder heeft verklaard dat het goed gaat met de kinderen, maar de raad heeft niet kunnen vaststellen of dit ook daadwerkelijk het geval is. De moeder heeft niet meegewerkt aan een huisbezoek en geeft aan dat zij ook niet meewerkt aan de zorg- en contactregeling. Het bovenstaande is voor de voorzieningenrechter aanleiding geweest om de kinderen voorlopig aan de vader toe te vertrouwen. Deze beslissing is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
Ook tijdens de mondelinge behandeling in dit hoger beroep is duidelijk geworden dat de moeder haar verblijfplaats en die van de kinderen niet prijsgeeft, dat zij volhardt in haar standpunt dat de omgang tussen de vader en de kinderen onveilig is en volhardt in haar verwijten richting de vader, zonder haar standpunt en verwijten te onderbouwen. Zij biedt geen reëel uitzicht op het verstrekken van informatie over de kinderen en/of contactherstel met de vader en negeert rechterlijke uitspraken, waardoor de kinderen hun vader inmiddels al een jaar niet meer hebben gezien. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen grond om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof voorziet dat, indien de moeder alleen belast zou worden met het gezag over [minderjarige 2] , de vader nog verder uit het leven van [minderjarige 2] zou verdwijnen. Het hof acht dit niet in het belang van [minderjarige 2] . Daarbij komt dat niet is gesteld of gebleken dat belangrijke beslissingen over [minderjarige 2] niet of niet op tijd genomen konden worden. Gelet op het voorgaande staat op dit moment niet vast dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 2] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook is niet gebleken dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.
Zorgregeling
5.7
In principaal hoger beroep verzoekt de moeder het recht van de vader op omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen. De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt indien zij de door de rechtbank vastgestelde of door het hof vast te stellen zorgregeling niet nakomt.
Zoals hiervoor onder 3.5 is weergegeven, zijn de kinderen bij vonnis in kort geding van 21 november 2024 voorlopig aan de vader toevertrouwd. De vader is, voor zover nodig, gemachtigd de toevertrouwing van de kinderen aan hem te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Het hof heeft bij beschikking van heden in de zaak met nummer 200.344.540/01 aansluiting gezocht bij het oordeel van de voorzieningenrechter en dit oordeel vooralsnog (in de bodemprocedure) tot het zijne gemaakt. Het hof zal in de lijn van de uitgesproken ordemaatregel als tijdelijke (en gedurende die tijd: definitieve) bodembeslissing, totdat het hof op basis van het uit te voeren raadsonderzoek nader heeft beslist, de hoofdverblijfplaats van de kinderen vaststellen bij de vader. Het verzoek van de moeder tot ontzegging van de omgang tussen de vader en de kinderen wordt in die zaak afgewezen; iedere verdere beslissing over de zorgregeling zal in die zaak nader worden aangehouden. Een zorgregeling tussen de vader en de kinderen is in déze procedure dan verder niet aan de orde. Deze verzoeken van de ouders worden in zoverre dan ook bij gebrek aan belang afgewezen.
Proceskosten
5.8
De moeder heeft in haar verweerschrift in incidenteel hoger beroep verzocht om de vader te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Het hof ziet, gelet op de aard van de procedure, geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden afgewezen.

6.De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.340.885/02

6.1
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de vastgestelde tijdelijke zorgregeling wordt geschorst. Gezien de voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan de vader en hetgeen hiervoor is beslist in de zaak met zaaknummer 200.340.885/01, ligt schorsing van de beslissing niet in de rede en heeft de moeder ook geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing. Het hof zal dat verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
6.2
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.340.885/01:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om het gezag van de vader over [minderjarige 1] te beëindigen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 2] zijn belast;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffer krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.340.885/02:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.M.I. Vink, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 18 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.