ECLI:NL:GHAMS:2025:394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
200.336.813
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vernietiging van een echtscheidingsconvenant en verrekenbedingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een echtscheidingsconvenant. De vrouw, appellante in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die haar niet-ontvankelijk had verklaard in haar vorderingen tot partiële vernietiging van het convenant. De rechtbank had ook de vorderingen van de vrouw om het overgespaarde inkomen vast te stellen en de man te veroordelen tot betaling van € 435.000 afgewezen. De vrouw stelde dat partijen niet hadden verrekend en dat zij tijdig een beroep op vernietiging had gedaan op basis van dwaling. Het hof oordeelde echter dat de grieven van de vrouw falen. Het hof leidde uit het convenant af dat partijen met elkaar hadden verrekend en dat de rechtsvordering tot vernietiging was vervallen. Het hof concludeerde dat het beroep op dwaling niet van toepassing was op de verdelingen en de uitvoering van verrekenbedingen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar vorderingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof 200.336.813
zaaknummer rechtbank Noord Holland 339130
arrest van 11 februari 2025
in de zaak van
[de vrouw] ,
die woont in [plaats A] ,
appellante in hoger beroep,
hierna: [de vrouw] ,
advocaat: mr. G.D.J. Zaalberg,
tegen
[de man] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
wonende in [plaats B] ,
hierna: [de man] ,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink.

1.Samenvatting van de beslissing

De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft in het vonnis van 11 oktober 2023 (hierna: het bestreden vonnis) [de vrouw] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tot partiële vernietiging van het echtscheidingsconvenant. Daarnaast zijn de vorderingen van [de vrouw] om het tijdens het huwelijk in zijn totaliteit overgespaarde inkomen vast te stellen op € 1.000.000 en [de man] in dat kader te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 435.000 aan [de vrouw] , afgewezen.
[de vrouw] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis. In haar grieven voert zij aan dat partijen niet hebben verrekend, dat zij tijdig een beroep op vernietiging van het convenant heeft gedaan en dat sprake is van dwaling. Het hof is van oordeel dat de grieven van [de vrouw] falen en laat de beslissing van de rechtbank in stand.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 4 januari 2024,
- de memorie van grieven van 5 maart 2024,
- de memorie van antwoord van 30 april 2024,
- de verzoeken van [de vrouw] van 11 mei 2024 en 24 mei 2024 voor het mogen indienen van repliek en het inplannen van een mondelinge behandeling en pleidooi,
- de beslissing van de rolrechter van 29 mei 2024 tot afwijzing van deze verzoeken,
- een journaalbericht van mr. Zaalberg van 4 oktober 2024 met producties 24 t/m 29.
2.2.
Op 22 november 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [de vrouw] in persoon, bijgestaan door haar advocaat,
- [de man] in persoon, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 1993 met elkaar getrouwd op huwelijkse voorwaarden.
3.2.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
“Artikel 1.
Er zal tussen de echtgenoten geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaan.
(…)
Artikel 3.
De echtgenoten zijn, voorzover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar.
(…)
Artikel 5.
1.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen (…) worden voldaan uit de netto-inkomsten uit arbeid van de echtgenoten, naar evenredigheid daarvan; (…)
2.
Onder inkomsten uit arbeid worden mede begrepen uitkeringen ter vervanging van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen en pensioenuitkeringen, alsmede winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep en bedrijf.
3.
Onder netto-inkomsten uit arbeid wordt verstaan de inkomsten uit arbeid na aftrek van de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
Indien de totaal verschuldigde belasting op inkomen mede omvat inkomstenbestanddelen, niet begrepen onder de inkomsten uit arbeid, wordt de door deze inkomstenbestanddelen meer verschuldigde belasting niet in de aftrek begrepen.
Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van alle belasting op inkomen en de over het vermogen verschuldigde belasting op vermogen.
(…)
Artikel 8.
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld.
Indien de echtgenoten over en weer vorderingen op elkaar krijgen worden de vorderingen gecompenseerd tot het bedrag van de kleinste vordering.
Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van de netto-inkomsten uit arbeid van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.”
3.3.
In 1993, op het moment van het passeren van de akte huwelijkse voorwaarden, waren partijen in loondienst bij [X] B.V., het bedrijf van de vader van [de man] (verder: het [X] ).
3.4.
In 2004 heeft [de man] de besloten vennootschap Holding [Y] B.V. (verder: de holding) opgericht met het oog op de bedrijfsopvolging door [de man] van zijn vader. De aandelen van de holding zijn volgestort met geleend geld van de vennootschap [Z] B.V., een vennootschap van de vader van [de man] . Deze lening is niet terugbetaald.
3.5.
Op 14 december 2016 heeft [Z] B.V. 95% van de aandelen in het [X] overgedragen aan de holding. [de man] was toen via de holding bestuurder en grootaandeelhouder van het [X] . Zijn inkomen is daarop aangepast.
3.6.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding in onderling overleg geregeld, onder begeleiding van echtscheidingsbemiddelaar [naam] (verder: [naam] ). De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant van 9 oktober 2019 (verder: het convenant). Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 3. HUISVESTING MAN EN VROUW
3.1
De woning aan de [A-straat] te [plaats B] Gemeente [plaats B] - [plaats A] is geregistreerd op naam van de man en valt toe aan de man evenals de financiering op de woning en wordt dus niet in de verdeling van de gemeenschap betrokken.
(…)
3.2
Ingebracht privé-vermogen door de vrouw
In de Huwelijkse Voorwaarden is een verrekenbeding opgenomen en partijen hebben op grond hiervan een indicatie gemaakt en berekend van de overgespaarde inkomsten die verrekend dienen te worden en inbreng van privé-vermogen van de vrouw.
Partijen hebben vastgesteld dat de vrouw in het verleden tijdens het huwelijk regelmatig gelden heeft ingebracht in de gemeenschap vanuit haar privé-vermogen. Hierbij heeft zij tevens vanuit haar privé-vermogen bijgedragen aan de verbouwing van het woonhuis dat eigendom is van de man. Men gaat hier uit van de beleggingsleer. Partijen hebben een indicatie gemaakt en zijn tot overeenstemming gekomen over het bedrag. Vanuit het gestelde heeft de vrouw recht op een totaalbedrag van € 65.000,00 te betalen door de man. De man zal dit bedrag betalen als de vrouw hierom verzoekt binnen een termijn van een maand, bijvoorbeeld om haar nieuwe woning te kunnen inrichten of aan te kunnen kopen.
Artikel 4. VERDELING VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
4.1
De partijen gaan hierbij over tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De verdeling en de daaruit voortvloeiende leveringen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde van de ontbinding van het huwelijk door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in artikel 4.2 genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde. Partijen verklaren door ondertekening van dit convenant dat hen geen andere gemeenschappelijke te verdelen zaken bekend zijn dan de in dit convenant genoemde.
Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden en algehele uitsluiting.
(…)
4.4
Eindafrekening
De man dient aan de vrouw te betalen een bedrag van € 65.000,00 die de vrouw tijdens het huwelijk vanuit haar privé-vermogen heeft ingebracht (zie art. 3.2). Verder worden de saldi van de gezamenlijke bankrekeningen gelijkelijk verdeeld.
Ter beëindiging van eventuele onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag van de bedeling komen partijen overeen dat indien het gestelde in dit convenant wordt gevolgd partijen niets meer aan elkaar zijn verschuldigd en hierbij alles is verrekend.
(…)
Artikel 6. KWIJTING EN VRIJWARING
6.1
De partijen verklaren hierbij dat zij hun huwelijkse gemeenschap met inachtneming van de gestelde huwelijkse voorwaarden en maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben afgewikkeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. Dit geldt tevens voor eventueel in onderling overleg gemaakte verrekenbedingen zodat zij ook uit dien hoofde niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar terzake over en weer finale kwijting te verlenen.
6.2
Indien er sprake is van onverdeelde nalatenschappen en/of schenkingen, worden deze niet bij de verdeling betrokken en uitdrukkelijk uitgesloten, voor zover die nalatenschappen voor verdeling vatbaar zouden zijn en niet reeds onder gewoon voorbehoud de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen aan ieder der partijen toevallen.”
3.7.
In de beschikking van 11 december 2019 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 20 december 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan zijn aangehecht aan en maken deel uit van de echtscheidingsbeschikking.
3.8.
[de vrouw] heeft het bedrag van € 65.000,- (vermeld onder 4.4. van het echtscheidingsconvenant) van [de man] ontvangen.
3.9.
In de brief van 24 oktober 2022 aan [de man] heeft [de vrouw] de vernietiging van het convenant ingeroepen op basis van dwaling.
3.10.
[de vrouw] is vervolgens een procedure gestart, waarin zij (kort samengevat) partiële vernietiging van het echtscheidingsconvenant en verrekening van het overgespaarde inkomen vraagt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [de vrouw] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1.
[de vrouw] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en vordert:
het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen;
bij tussenvonnis/uitspraak, alvorens recht te doen, te bevelen dat:
[de man] binnen een door het hof te bepalen termijn een beschrijving opstelt van het aanwezig vermogen per de datum van einde van het huwelijk, aangezien dit vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden;
[de man] binnen 30 dagen na tussenvonnis aan [de vrouw] alle benodigde gegevens en inlichtingen verstrekt die [de vrouw] in staat stelt om vast te stellen of de opstelling als sub a verzocht, volledig en correct is en door partijen een waardering van de vermogensbestanddelen kan worden gemaakt; dan wel
[de man] binnen een door het hof te bepalen termijn de sub b bedoelde gegevens aan het hof overlegt ter beoordeling van de vraag welke van die gegevens aan [de vrouw] ter beschikking dienen te worden gesteld en welke gegevens uitsluitend aan het hof ter kennisname blijven;
bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
dat het hof het vonnis waarvan hoger beroep vernietigt;
het hof [de man] veroordeelt tot voldoening aan [de vrouw] van een bedrag van € 1.000.000 of zoveel meer of minder als het hof in goede justitie gerechtvaardigd acht, zulks aan [de vrouw] te voldoen binnen een termijn van 30 dagen na arrest althans in gelijke termijnen, binnen een door het hof te bepalen afbetalingsperiode welke niet meer zal omvatten dan tien jaren;
het hof [de man] veroordeelt in de kosten van het geding, inclusief de kosten van het geding in eerste aanleg.
4.2.
[de man] voert hiertegen verweer en vordert [de vrouw] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar vorderingen af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de vordering van [de vrouw] tot vernietiging van het convenant is vervallen. Voor zover de vordering tot vernietiging beoogt de overeengekomen finale kwijting in het convenant aan te tasten op grond van dwaling, heeft de rechtbank deze vordering bij gebrek aan onderbouwing afgewezen. Verder heeft de rechtbank de vordering van [de vrouw] tot verrekening afgewezen, aangezien de finale kwijting zoals partijen in het convenant zijn overeengekomen hieraan in de weg staat.
5.2.
[de vrouw] is het hiermee niet eens en stelt dat partijen niet hebben verrekend, dat zij tijdig een beroep op vernietiging van het convenant heeft ingeroepen en dat sprake is van dwaling.
Verrekening
5.3.
[de vrouw] voert in haar eerste twee grieven onder andere aan dat er nooit uitvoering is gegeven aan het verrekenbeding.
5.4.
[de man] voert hiertegen gemotiveerd verweer. Volgens hem hebben partijen wel degelijk met elkaar verrekend. Hij wijst daarbij op de afspraken die partijen met elkaar hebben gemaakt in het convenant.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Om de gevolgen van hun echtscheiding te regelen hebben partijen in het convenant afspraken gemaakt over de woning van [de man] , het ingebrachte privé vermogen van [de vrouw] en de verdeling van een huwelijksgemeenschap.
In artikel 6 lid 1 van het convenant (dat hier voor de leesbaarheid nogmaals wordt aangehaald) zijn partijen overeengekomen dat zij

hun huwelijkse gemeenschap met inachtneming van de gestelde huwelijkse voorwaarden en maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben afgewikkeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. Dit geldt tevens voor eventueel in onderling overleg gemaakte verrekenbedingen zodat zij ook uit dien hoofde niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar terzake over en weer finale kwijting te verlenen.’
In artikel 3.1. en 3.2. hebben partijen berekend welk bedrag de man aan de vrouw schuldig is in verband met het verrekenbeding en de regeling voor vergoedingen en dat vastgesteld op € 65.000.
Het hof leidt uit de bewoordingen van deze bepalingen gelezen in de context van het convenant af dat partijen de bedoeling hebben gehad allesomvattende afspraken met elkaar te maken, over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden met inbegrip van het daarin opgenomen verrekenbeding. De stelling van [de vrouw] dat partijen het periodiek verrekenbeding niet hebben uitgevoerd, kan het hof gelet op het voorgaande dan ook niet volgen. [de man] doet dan ook terecht een beroep op de afspraken in het convenant. Op [de vrouw] rust de bewijslast van haar stelling dat partijen nooit hebben verrekend. Zij heeft geen bewijs daarvan aangeboden. Het hof ziet geen aanleiding haar ambtshalve tot dat bewijs toe te laten. De eerste twee grieven van [de vrouw] falen in zoverre.
Vervaltermijn
5.6.
[de vrouw] voert in haar eerste twee grieven verder aan dat de opschortende voorwaarde in het convenant (inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand) tot gevolg heeft dat zij tijdig de vernietiging van het convenant heeft ingeroepen.
5.7.
[de man] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
5.8.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:200 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervalt de bevoegdheid tot vernietiging van een verdeling door verloop van drie jaren na de verdeling. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op verrekenbedingen (artikel 1:135 lid 2 BW). In dit geval zijn de afspraken over verdeling gemaakt onder de opschortende voorwaarde dat de ontbinding van het huwelijk zal plaatsvinden (artikel 4.1 van het convenant). De afspraken over de verrekening in artikel 3.1 en 3.2. zijn niet uitdrukkelijk gemaakt onder zo’n zelfde opschortende voorwaarde. Toch ziet het hof in de gemaakte afspraken voldoende grond voor het oordeel dat voor de verrekening toch ook die opschortende voorwaarde geldt. Partijen hebben door ondertekening van het convenant allesomvattende, rechtens afdwingbare afspraken gemaakt over wat aan een ieder van hen toekomt. Dat daarbij de werking van deze rechtshandeling wordt ‘uitgesteld’ tot het moment waarop het huwelijk door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking wordt ontbonden, doet aan de afspraken in het convenant over de verdeling en verrekening niet af. De afspraken staan in zoverre tussen partijen dan al vast. Aangezien het convenant door partijen op 9 oktober 2019 is ondertekend, is de door [de vrouw] op 24 oktober 2022 ingeroepen vernietiging te laat ingesteld. Dit heeft tot gevolg dat de rechtsvordering tot vernietiging van de verdeling en verrekening in het convenant is vervallen. In zoverre falen de eerste twee grieven van [de vrouw] ook op dit onderdeel.
Dwaling
5.9.
[de vrouw] doet in de grieven drie tot en met zes een beroep op dwaling.
5.10.
[de man] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
5.11.
Het hof overweegt als volgt. Het beroep van [de vrouw] op artikel 6:228 BW (dwaling) is op grond van artikel 3:199 BW in samenhang met artikel 1:135 lid 2 BW niet van toepassing op verdelingen en (de uitvoering van) verrekenbedingen. De grieven drie tot en met zes van [de vrouw] falen dan ook.
Conclusie
5.12.
Aangezien de grieven één tot en met zes van [de vrouw] falen, komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van de grieven zeven en acht. Deze grieven zijn gericht tegen de overwegingen ten overvloede van de rechtbank en kunnen niet leiden tot een andere beslissing.
5.13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [de vrouw] geen belang heeft bij haar vordering om [de man] (financiële) gegevens te laten verstrekken. Het hof zal deze vorderingen van [de vrouw] dan ook afwijzen.
5.14.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt en
6.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Kuijpers, J.H. Lieber en K. Mans, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.