ECLI:NL:GHAMS:2025:350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
200.344.517
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de verkoop van een caravan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die in 1965 zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 16 augustus 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Amsterdam op 7 mei 2024 de echtscheiding heeft uitgesproken. De echtscheiding is op 14 oktober 2024 officieel ontbonden. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de inboedel en bankrekeningen bepaald. De vrouw is in hoger beroep gekomen met twee grieven, waarbij zij verzoekt om een bedrag van € 10.075 voor de verdeling van de gemeenschap van goederen en inboedelgoederen. De man verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft overwogen dat de man de inboedelgoederen in de huurwoning heeft behouden, terwijl de vrouw de inboedelgoederen in de voormalige echtelijke woning heeft gekregen. De vrouw stelt dat de man gemeenschapsgeld heeft uitgegeven voor eigen gewin, maar het hof oordeelt dat de man zijn uitgaven heeft onderbouwd en dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims.

Daarnaast heeft de vrouw geklaagd over de verkoop van een caravan door de man voor een te laag bedrag, wat volgens haar de gemeenschap heeft benadeeld. Het hof oordeelt dat de man de caravan voor een redelijke prijs heeft verkocht, gezien de slechte staat van het voertuig. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man de gemeenschap heeft benadeeld. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof 200.344.517
(zaaknummers rechtbank Amsterdam C/13/738254 / FA RK 23-5463 en C/13/744677 / FA RK 24-90)
beschikking van 11 februari 2025
inzake
[de vrouw],
wonende in [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.L. Hamburger te Amstelveen,
en
[de man],
wonende in [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 augustus 2024;
- het verweerschrift.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 1965 gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
De vrouw heeft op 16 augustus 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 14 oktober 2024 ontbonden door inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad in rechtsoverweging 5.3 de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen gelast als volgt:
Ten aanzien van de inboedel:
- de inboedelgoederen in de huurwoning van de man worden aan de man toegedeeld en de inboedelgoederen in de echtelijke woning worden aan de vrouw toegedeeld, met uitzondering van de goederen genoemd onder 4.10 die aan de man worden toegedeeld;
Ten aanzien van de bankrekeningen:
- bepaalt dat de saldi op de peildatum van de bankrekeningen onder 4.12 worden verdeeld op de wijze zoals onder 4.12 is overwogen.
4.2.
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat haar een bedrag van in totaal € 10.075 toekomt voor de verdeling van de gemeenschap van goederen en inboedelgoederen.
4.3.
De man voert hiertegen verweer en hij verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen onder veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 16 augustus 2023. Als peildatum voor de waardering geldt als hoofdregel de datum van feitelijke verdeling (de datum van de bestreden beschikking).
de inboedel
5.2.
De rechtbank heeft de inboedelgoederen in de huurwoning van de man aan de man toegedeeld en de inboedelgoederen in de voormalige echtelijke woning aan de vrouw toegedeeld, zonder nadere verrekening.
5.3.
De vrouw voert in haar eerste grief aan dat de rechtbank er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de man € 8.370,49 aan gemeenschapsgeld heeft uitgegeven voor eigen gewin. De man beschikt over een nieuwe inboedel, terwijl zij met een zeer oude en waardeloze inboedel is achtergebleven.
5.4.
De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de man de voormalige echtelijke woning op 15 juni 2023 heeft verlaten. Partijen hadden een gemeenschappelijke ING-bankrekening (nummer eindigend op [rekeningnummer] ) waarop het inkomen van beide partijen werd gestort, waaronder de AOW-uitkering van de vrouw. Vanaf het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan, hebben beide partijen het saldo op deze bankrekening gebruikt om verschillende kosten te betalen. Dit blijkt ook uit de door de man overgelegde bankafschriften (productie 3 bij zijn verweerschrift in eerste aanleg). Het hof kan de stelling van de vrouw dat de man gemeenschapsgelden voor eigen gewin heeft uitgegeven, niet volgen. De man heeft deze stelling gemotiveerd betwist en aan de hand van de bankmutaties onderbouwd dat zijn uitgaven grotendeels zien op kosten voor normaal levensonderhoud. De man, die bij het verlaten van de echtelijke woning de daar aanwezige inboedel vrijwel volledig voor de vrouw heeft achtergelaten, heeft daarnaast ongeveer € 3.000 uitgegeven aan de aanschaf van nieuwe inboedel. De kosten van die aanschaf heeft hij zo beperkt mogelijk gehouden, onder meer door tweedehands spullen te kopen. Dit laatste heeft de vrouw niet weersproken. Het hof stelt voorop dat een scheiding, waarbij een van beide echtgenoten een nieuwe woning moet betrekken, nu eenmaal extra kosten met zich meebrengt. Tot het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek (de peildatum) komen deze kosten voor rekening van partijen gezamenlijk. De stelling van de vrouw, dat de man over een (veel) waardevollere inboedel beschikt, heeft zij niet nader onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had dit wel op haar weg gelegen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat aan de vrouw geen bedrag meer toekomt. De eerste grief van de vrouw faalt dan ook.
de caravan
5.6.
De vrouw voert in haar tweede grief aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar beroep op benadeling van de gemeenschap (artikel 1:164 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De vrouw stelt in dat kader dat de man de caravan van partijen (merk [merk] uit 2014) voor een veel te laag bedrag heeft verkocht, waardoor de gemeenschap is benadeeld. Aan haar komt dan ook alsnog toe de helft van het verschil tussen de prijs die is ontvangen en de prijs die volgens de vrouw gekregen had kunnen worden.
5.7.
De man voert hiertegen verweer.
5.8.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:164 lid 1 BW bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW heeft verricht zonder de vereiste toestemming, is gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
5.9.
Vast staat dat de man de caravan van partijen op 22 mei 2023 heeft verkocht voor € 2.000. Volgens de man was dit een redelijke prijs, gelet op de slechte staat van de caravan. De caravan had lekkage in de cabinevloer van de douche. Vanwege de ouderdom van de caravan was het volgens de man niet meer mogelijk losse onderdelen van de caravan te verkrijgen. De verkoopopbrengst is overgemaakt naar de gemeenschappelijke bankrekening van partijen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw hier onvoldoende tegenover gesteld om tot toewijzing van haar verzoek te komen. Dat op internet verschillende caravans van dat merk en bouwjaar voor een veel hoger bedrag te koop zijn, zegt niets over (de staat en daarmee) de waarde van de caravan van partijen. Juist datgene wat de man naar voren heeft gebracht over de slechte staat van de caravan en de onvervangbaarheid van de onderdelen heeft de vrouw onweersproken gelaten. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet gebleken dat de man de gemeenschap heeft benadeeld. Ook de tweede grief van de vrouw faalt.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
7.2.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.H. Lieber en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 11 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann in tegenwoordigheid van de griffier.