Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die in 1965 zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 16 augustus 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Amsterdam op 7 mei 2024 de echtscheiding heeft uitgesproken. De echtscheiding is op 14 oktober 2024 officieel ontbonden. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de inboedel en bankrekeningen bepaald. De vrouw is in hoger beroep gekomen met twee grieven, waarbij zij verzoekt om een bedrag van € 10.075 voor de verdeling van de gemeenschap van goederen en inboedelgoederen. De man verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft overwogen dat de man de inboedelgoederen in de huurwoning heeft behouden, terwijl de vrouw de inboedelgoederen in de voormalige echtelijke woning heeft gekregen. De vrouw stelt dat de man gemeenschapsgeld heeft uitgegeven voor eigen gewin, maar het hof oordeelt dat de man zijn uitgaven heeft onderbouwd en dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims.
Daarnaast heeft de vrouw geklaagd over de verkoop van een caravan door de man voor een te laag bedrag, wat volgens haar de gemeenschap heeft benadeeld. Het hof oordeelt dat de man de caravan voor een redelijke prijs heeft verkocht, gezien de slechte staat van het voertuig. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man de gemeenschap heeft benadeeld. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.