ECLI:NL:GHAMS:2025:3443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
200.354.128/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over omgangsregeling en schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de kinderrechter in Amsterdam, waarin een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) werd bekrachtigd en een omgangsregeling werd vastgesteld. De vader, die in principaal hoger beroep is gekomen, verzoekt om de omgang met zijn minderjarige dochter [minderjarige] stapsgewijs uit te breiden, terwijl de GI de omgangsregeling wil handhaven. De kinderrechter had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] één keer per twee weken begeleid zou plaatsvinden. De vader is het hier niet mee eens en stelt dat de GI onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de omgangsregeling te beperkt is. Het hof heeft de zaak op 16 december 2025 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de schriftelijke aanwijzing van de GI terecht is vervallen verklaard, maar dat de omgangsregeling moet worden aangepast. Het hof heeft een nieuwe omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader en [minderjarige] één keer per twee weken gedurende twee uur begeleide omgang hebben. De beslissing is genomen in het belang van [minderjarige], waarbij het hof rekening heeft gehouden met haar behoeften en de situatie van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.354.128/01
zaaknummer rechtbank: C/13/763531 / JE RK 25-74
beschikking van de meervoudige kamer van 16 december 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende op een geheim adres,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. B. Blanckenburg te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] ,
- [de moeder] , hierna: de moeder, en
- de pleegouders van [minderjarige] .
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- Levvel Pleegzorg (hierna: Levvel)
.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over een schriftelijke aanwijzing van de GI en over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader.
1.2
De kinderrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft bij mondelinge uitspraak van 6 februari 2025, schriftelijk uitgewerkt op 18 februari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de GI over zijn omgang met [minderjarige] toegewezen. Daarnaast is een nieuwe omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] één keer per twee weken begeleide omgang met de vader heeft van 15.00 uur tot 16.00 uur.
De vader is het daar niet mee eens en wil dat de omgang stapsgewijs uitgebreid wordt of dat de omgangsregeling van vóór de bestreden beschikking opnieuw vastgesteld wordt. De GI is het wel eens met de vastgestelde omgangsregeling, en wil dat het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing alsnog afgewezen wordt.
1.3
Het hof is het eens met de rechtbank op het punt van de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, maar niet op het punt van de omgangsregeling. Daarom stelt het hof een andere omgangsregeling vast. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot deze beslissing komt.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 2 mei 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 26 juni 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 6 augustus 2025 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- ( op verzoek van het hof) een bericht van de zijde van de vader van 13 oktober 2025 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vader van 15 oktober 2025 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de GI van 15 oktober 2025 met bijlage.
2.5
[minderjarige] heeft in een brief laten weten wat zij van de zaak vindt.
2.6
De zitting heeft op 16 oktober 2025 plaatsgevonden, gelijktijdig (maar niet gevoegd) met de behandeling van het hoger beroep in de zaak 200.357.827/01. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordiger van de GI,
- Levvel, vertegenwoordigd door [naam] , en
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber.
De pleegouders zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2017 te [plaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] staat sinds 3 juni 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is meermaals verlengd, laatstelijk tot 18 mei 2026 bij beschikking van 8 mei 2025, op schrift gesteld op 19 mei 2025.
3.3
[minderjarige] is op 3 juni 2020 voor het eerst uit huis geplaatst op grond van een machtiging van de kinderrechter en daarna weer naar huis teruggekeerd. Op 9 juni 2021 is zij voor de tweede keer uit huis geplaatst en vervolgens weer naar huis teruggekeerd. Op 18 mei 2022 is zij voor de derde keer uit huis geplaatst. Deze laatste machtiging tot uithuisplaatsing is inmiddels meermaals verlengd, voor het laatst tot 18 mei 2026 bij de hiervoor genoemde beschikking van 8 mei 2025.
Tegen de beschikking van 8 mei 2025 is de vader eveneens in hoger beroep gekomen bij dit hof (zaaknummer 200.357.827/01).
3.4
[minderjarige] verblijft sinds de herfstvakantie van 2023 in een perspectiefbiedend pleeggezin.
3.5
Medio 2023 hebben de ouders een schriftelijke aanwijzing van de GI gekregen waarbij het contact tussen [minderjarige] en de ouders werd bepaald evenals een belmoment. Deze schriftelijke aanwijzing is door de rechtbank bekrachtigd.
3.6
Op 17 december 2024 heeft de GI, in reactie op het verzoek van de vader om de omgang tussen hem en [minderjarige] op te bouwen, per e-mail laten weten een omgangsopbouw niet in het belang van [minderjarige] te achten.
3.7
Op 22 januari 2025 heeft de GI aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven die strekt tot een beperking van de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] . De schriftelijke aanwijzing bevat een besluit op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin de GI de volgende aanwijzing geeft:
- [minderjarige] heeft één keer per drie weken omgang met de vader van 15.00 uur tot 16.00 uur. Deze omgang vindt plaats onder begeleiding van Levvel Pleegzorg op locatie van Jeugdbescherming [plaats] op de Overschiestraat. De regeling geldt voor de duur van de uithuisplaatsing.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing toegewezen en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] één keer per twee weken begeleide omgang met de vader heeft van 15.00 uur tot 16.00 uur.
4.2
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidende verzoek om de omgang stapsgewijs uit te breiden alsnog toe te wijzen, dan wel de omgangsregeling van vóór de bestreden beschikking, inhoudende dat de vader één keer per week één uur omgang heeft met [minderjarige] , opnieuw vast te stellen.
4.3
De GI verzoekt in principaal hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de GI de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 22 januari 2025 af te wijzen.
4.4
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep de GI niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de GI ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
Het wettelijk kader
5.1
Artikel 1:265f lid 1 BW bepaalt dat, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de gecertificeerde instelling voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige kan beperken. Die beslissing geldt op grond van het tweede lid als een schriftelijke aanwijzing. Op grond van artikel 1:264 BW kan de kinderrechter onder andere op verzoek van de met het gezag belaste ouder(s) de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. In dat geval kan de kinderrechter op grond van artikel 1:265f lid 2 BW een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de rechtbank nagelaten heeft om het handelen van de GI te toetsen aan de artikelen 3:2, 3:4 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de zaak ten onrechte als een open verzoek tot het wijzigen van een omgangsregeling heeft behandeld. Niet is ingegaan op de door de vader aangevoerde bezwaren tegen het besluit van de GI om een schriftelijke aanwijzing op te leggen. De GI is op onzorgvuldige wijze tot dit besluit gekomen en heeft het besluit ondeugdelijk gemotiveerd, hetgeen voldoende reden is om tot vervallenverklaring te kunnen besluiten. De rechtbank en de GI hadden niet voldoende actuele en concrete informatie van hulpverleners en deskundigen om op zorgvuldige wijze tot het besluit te kunnen komen dat de omgang beperkt diende te worden van één keer per week tot eens in de twee weken. De rechtbank heeft de omgang met de helft beperkt, terwijl daarvoor geen actuele aanleiding was. Er hebben positieve omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader plaatsgevonden en de vader is bereid in zijn eentje de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De rechtbank heeft onvoldoende in overeenstemming met de artikelen 3 IVRK, 8 EVRM en 3:2 Awb de motivering en onderbouwing van de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing meegenomen in haar beslissing. Daarnaast is ten onrechte geen beslissing genomen op en geen overweging gewijd aan het verzoek van de vader om de omgang stapsgewijs uit te breiden. Verder voert de vader aan dat de GI in het incidenteel hoger beroep geen duidelijke grief heeft geformuleerd. Volgens hem is de onderbouwing van de beslissing om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren helder. De GI heeft niet inzichtelijk gemaakt waarop zij baseerde dat de omgang nog meer beperkt zou moeten worden en daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake was van een onzorgvuldige schriftelijke aanwijzing.
5.3
De GI is van mening dat de schriftelijke aanwijzing van 22 januari 2025 zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Met de betrokken hulpverlening is gekeken welke contactregeling voor [minderjarige] het meest passend is. Voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing heeft de GI de vader een schriftelijke vooraankondiging gestuurd, waarop hij kon reageren. Verder voert de GI aan dat [minderjarige] geen erkenning krijgt van de vader voor wat zij heeft meegemaakt, waardoor hij niet (sensitief en responsief) kan aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeftes en ervaringen van [minderjarige] . De GI heeft de contacten tussen de vader en [minderjarige] steeds gefaciliteerd. Het lukte de vader meermaals niet om zich tijdens de omgang aan de veiligheidseisen te houden, waardoor er meerdere periodes zijn geweest waarin geen omgang heeft kunnen plaatsvinden. [minderjarige] laat steeds meer weerstand zien bij de pleegzorgwerkers en omgangsbegeleiders en heeft bij hen en de GI aangegeven dat zij minder omgang wil met de vader. Als [minderjarige] tegen haar zin omgang moet hebben met de vader, ontstaat het risico dat zij steeds meer in verzet komt om naar de omgang te gaan. Vermindering van de omgangsfrequentie zal naar verwachting van (de) pleegzorg(begeleider) de weerstand van [minderjarige] verminderen en een positieve invloed hebben op haar om naar de omgang met de vader te gaan, ook omdat zij dan meer tijd heeft om te herstellen tussen de omgangsmomenten. De omgangsbegeleider van Levvel heeft aangegeven dat de vader onvoldoende aansluit bij [minderjarige] . Levvel heeft geadviseerd om de frequentie van de omgang te verlagen naar eenmaal in de vier weken. De GI vindt een frequentie van eenmaal per drie weken omgang het meest passend. De GI acht het in het belang van [minderjarige] weer de regie te krijgen over de omgang, zodat zij deze indien nodig kan vaststellen, monitoren en zo nodig bijstellen.
5.4
Levvel heeft ter zitting in hoger beroep verklaard de bezoeken tussen de vader en [minderjarige] regelmatig te begeleiden. De vader doet zijn best tijdens de omgang en [minderjarige] vindt het fijn met hem. Levvel heeft een goede verstandhouding met de vader. Het gaat goed met [minderjarige] , maar zij heeft stabiliteit nodig en vraagt veel van een opvoeder. De vader onderschat wat [minderjarige] nodig heeft. De bezoeken verlopen prettig, maar dat is iets anders dan opvoeden. Levvel ziet dat het moeilijk is voor de vader om te zien wat [minderjarige] nodig heeft en waar ze op dat moment mee bezig is. Om het contact tussen de vader en [minderjarige] te verbeteren kan Video Interactie Begeleiding Gehechtheid (hierna: VIB-G) ingezet worden. Verder staat de vader sinds kort open voor contact met de pleegouders.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de vastgestelde omgangsregeling. Van belang is dat voor iedereen duidelijk wordt wat er met betrekking tot de opvoeding en het opgroeien van [minderjarige] zal gebeuren. In het onderzoek naar gezagsbeëindiging dat de raad zal gaan verrichten, zal antwoord gegeven worden op die vraag. [minderjarige] heeft veel meegemaakt tot nu toe. De GI en Levvel zijn van mening dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt. De rol van de vader is belangrijk en gekeken moet worden op welke manier er contact tussen hem en [minderjarige] is. De raad acht het een positieve ontwikkeling dat meer aansluiting gezocht zal worden bij de twee werelden van [minderjarige] , namelijk die van het pleeggezin en die van de vader.
De beoordeling
5.6
Zoals het hof bij afzonderlijke beschikking van heden in de zaak met zaaknummer 200.357.827/01 heeft overwogen, is gebleken dat de ouders inmiddels definitief uit elkaar zijn en vrijwel geen contact meer met elkaar hebben. De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] zijn prioriteit is en dat hij de kans wil krijgen om de opvoeding van [minderjarige] alleen op zich te nemen. Het hof overweegt in de hierboven genoemde beschikking dat de situatie tussen de ouders dusdanig gewijzigd is dat onderzocht dient te worden of het perspectief van [minderjarige] , al dan niet gedeeltelijk, bij de vader zou kunnen liggen. Het is daarom nog te vroeg om het perspectief van [minderjarige] definitief te kunnen bepalen. Daarbij heeft het hof meegewogen dat de situatie waarin de vader individueel als opvoeder beschikbaar is voor [minderjarige] tot nu toe onvoldoende is onderzocht. Het hof kan het perspectiefbesluit van de GI op dit moment dan ook nog niet onderschrijven.
5.7
De vader wil dat de omgang stapsgewijs uitgebreid wordt, waarbij uiteindelijk toegewerkt wordt naar een omgangsregeling waarbij [minderjarige] de ene week bij hem verblijft en de andere week bij het pleeggezin. Daaruit maakt het hof op dat de vader van mening is dat het perspectief van [minderjarige] niet volledig bij hem ligt, althans dat een volledige terugplaatsing van [minderjarige] bij hem geen optie is. Het hof heeft in de in overweging 5.6 genoemde beschikking de beschikking van de rechtbank van 19 mei 2025, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij een perspectiefbiedend pleeggezin voor de duur van een jaar is verlengd, bekrachtigd. Daarbij is overwogen dat in het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing onderzocht dient te worden of de vader een grotere rol kan spelen in het leven van [minderjarige] .
5.8
In de schriftelijke aanwijzing van 22 januari 2025 heeft de GI bepaald dat de begeleide omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader beperkt worden naar één keer per drie weken van 15.00 uur tot 16.00 uur. De GI had eerder, op 17 oktober 2024, besloten dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders lag en achtte de wekelijkse omgang te belastend voor [minderjarige] . In hoger beroep is aan het hof gebleken dat de wekelijkse omgang ten tijde van de bestreden beschikking niet in het belang van [minderjarige] was, omdat deze regeling te belastend voor haar was en stress bij haar veroorzaakte. Voor en na de omgang werd waargenomen dat zij in slaap viel in de auto, terwijl zij dat eerder niet deed. Ook haar school merkte dat zij voorafgaand aan de omgang verdrietig keek en stiller was dan normaal. Bovendien werd gezien dat [minderjarige] voor, tijdens en na de bezoekregeling continu aan het schakelen was in wat zij wel of niet kon zeggen. Levvel adviseerde daarom in haar verslag van 18 januari 2024 om de frequentie van de omgangsregeling te verlagen naar één keer in de twee weken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing heeft toegewezen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
5.9
Als gevolg van de bestreden beschikking heeft [minderjarige] één keer per twee weken begeleide omgang met de vader van 15.00 uur tot 16.00 uur. Uit het verslag van de gedragswetenschapper en orthopedagoog van Levvel van augustus 2025 blijkt dat de vader de afspraken over de omgang met [minderjarige] goed nakomt. Wel wordt opgemerkt dat het voor de vader lastig is om aan te sluiten bij haar belevingswereld en behoeften. Levvel heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat VIB-G ingezet kan worden om het contact tussen [minderjarige] en de vader te verbeteren tijdens de omgangsmomenten. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat VIB-G inderdaad ingezet zal worden, zodat de vader in staat zal zijn beter aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Daarnaast is gebleken dat, gelet op de manier waarop de vader zich aan afspraken houdt en zijn behoefte om zijn band met [minderjarige] te behouden, onderzocht kan worden of er contact opgezet kan worden tussen hen gebaseerd op het model Opgroeien in twee families. Het hof vindt dit een positieve ontwikkeling. In aanmerking nemend dat het hof in zijn beschikking in de zaak met zaaknummer 200.357.827/01 overweegt dat onderzocht dient te worden of de vader een grotere rol kan spelen in het leven van [minderjarige] , is het hof van oordeel dat een omgangsregeling waarbij de vader en [minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende twee uur begeleide omgang met elkaar hebben op dit moment passend is. Het hof acht het daarbij in het belang van [minderjarige] dat de omgangsmomenten niet meer op het kantoor van de GI plaatsvinden, maar bijvoorbeeld op een locatie van Levvel zoals Levvel ter zitting in hoger beroep heeft voorgesteld. Verder ziet het hof op dit moment geen aanleiding om de omgangsregeling nog verder uit te breiden, zoals de vader heeft verzocht. Daartoe zal eerst nader moeten worden bepaald of en in hoeverre het perspectief van [minderjarige] bij hem ligt.
Voor zover de GI nog heeft aangevoerd het in het belang van [minderjarige] te achten zelf weer de regie te krijgen over (eventuele wijzigingen in) de omgang(sregeling), overweegt het hof dat dit niet mogelijk is nu het hof een omgangsregeling zoals onder 5.9 is vermeld in het belang van [minderjarige] wenselijk vindt.
5.1
De vader heeft aangevoerd dat de kinderechter heeft nagelaten om de schriftelijke aanwijzing van de GI te toetsen aan de artikelen 3:2, 3:4 en 3:47 Awb en de zaak ten onrechte als een ‘open verzoek’ tot het wijzigen van een omgangsregeling heeft behandeld. Volgens de vader was de aanwijzing zodanig onduidelijk gemotiveerd en op onvoldoende onderzoek gebaseerd, dat de rechtbank had moeten concluderen dat het besluit fundamenteel niet deugt en de vader en [minderjarige] de nadelen van een dergelijk onrechtmatig benadelend besluit niet zouden moeten hoeven dragen. Daarover overweegt het hof als volgt. Genoemde bepalingen houden in dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van zijn besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart, de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt en het evenredigheidsbeginsel in acht neemt, en zijn besluit voorziet van de motivering daarvan. Op zichzelf is juist dat ook de GI als bestuursorgaan deze wettelijke voorschriften in acht moet nemen bij haar besluitvorming over een schriftelijke aanwijzing, maar het wettelijk systeem houdt in dit geval in dat de kinderrechter een aanwijzing van de GI omtrent de omgang vervallen kan verklaren en vervangen door een omgangsregeling die de kinderrechter in het belang van het kind wenselijk acht. Daarbij legt de kinderrechter een volle toets aan. Geen rechtsregel schrijft voor dat de kinderrechter van het gebruik van die bevoegdheid zou moeten afzien indien de schriftelijke aanwijzing een toets aan de artikelen 3:2, 3:4 en 3:47 Awb niet zou kunnen doorstaan. Het staat de kinderrechter steeds vrij om op grond van overwegingen met betrekking tot wat in het belang van het kind wenselijk is, de aanwijzing vervallen te verklaren. In een dergelijk geval hoeft hij niet te toetsen of de aanwijzing voldeed aan de voorschriften van eerdergenoemde bepalingen. Zoals hiervoor blijkt komt ook het hof tot een omgangsregeling die afwijkt van hetgeen in de schriftelijke aanwijzing was opgenomen. De vader heeft daarom geen belang bij deze grief.
5.11
De vader heeft zich nog beroepen op de artikelen 3 IVRK en 8 EVRM. Het hof is van oordeel dat zijn beroep op deze verdragsbepalingen niet opgaat. In deze zaak is geen sprake van een schending daarvan, nu de beslissing in het belang van [minderjarige] wenselijk is. Haar belang is daarbij een eerste overweging geweest en de inbreuk op het recht op omgang van de vader en haar die deze beslissing oplevert is gerechtvaardigd van uit haar belang.
5.12
Ten overvloede merkt het hof op dat gebleken is dat de vader de verslagen van de (begeleide) omgangsmomenten regelmatig niet ontvangt. Het hof benadrukt dat de omgangsverslagen die opgesteld worden ook met de vader gedeeld dienen te worden.
5.13
De conclusie is dat het principaal appel van de vader gedeeltelijk slaagt. Het incidenteel appel van de GI faalt. Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is toegewezen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin een omgangsregeling is vastgesteld, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een omgangsregeling vast waarbij [minderjarige] en de vader één keer per twee weken gedurende twee uur begeleide omgang met elkaar hebben;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 16 december 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.