ECLI:NL:GHAMS:2025:3399

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
200.352.124/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorg- en vakantieregeling voor minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorg- en vakantieregeling voor de minderjarige [minderjarige], die 6 jaar oud is. De moeder en de vader zijn in een geschil verwikkeld over de zorgregeling die door de rechtbank Amsterdam is vastgesteld in een eerdere beschikking. De rechtbank had bepaald dat [minderjarige] van maandag uit school tot woensdag bij de moeder verblijft en van woensdag uit school tot vrijdag bij de vader, met een verdeling van de vakanties. De moeder is het niet eens met deze regeling en heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de vader in incidenteel hoger beroep is gegaan om de regeling te bevestigen en uit te breiden met specifieke afspraken voor Joodse en Nederlandse vakanties en feestdagen. Tijdens de zitting in hoger beroep zijn beide ouders en hun advocaten aanwezig geweest, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de argumenten van beide ouders gehoord en de belangen van [minderjarige] in overweging genomen. Het hof heeft uiteindelijk besloten de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en een nieuwe regeling voor de vakanties en feestdagen vast te stellen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De ouders zijn het erover eens dat de vakanties 50/50 moeten worden verdeeld, maar er is onenigheid over de specifieke invulling. Het hof heeft ook het overdrachtsmoment op vrije dagen en vakantiedagen vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.352.124/01
zaaknummer rechtbank: C/13/756043 / FA RK 24-5862
beschikking van de meervoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J.M. Uittenhout te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorg- en vakantieregeling voor [minderjarige] (6 jaar).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 11 december 2025 (hierna: de bestreden beschikking) op het verzoek van de vader een zorgregeling en een verdeling van de vakanties vastgesteld. Daarbij is bepaald dat [minderjarige] van maandag uit school tot woensdag naar school bij de moeder verblijft en van woensdag uit school/BSO tot vrijdag naar school bij de vader met in de even weken vanaf vrijdag uit school/BSO tot maandag naar school bij de vader en in de oneven weken van vrijdag uit school/BSO tot maandag naar school bij de moeder. Daarnaast is – kort gezegd – een verdeling van de vakanties vastgesteld. De moeder is het daarmee niet eens en wil dat de inleidende verzoeken van de vader alsnog worden afgewezen, dan wel dat er een aangepaste zorgregeling en/of vakantieregeling wordt vastgesteld. De vader is het wel eens met de in de bestreden beschikking vastgelegde reguliere zorgregeling, maar wil dat in aanvulling daarop zowel voor de Joodse als de Nederlandse vakanties en feestdagen een regeling wordt vastgesteld voor de komende jaren.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 maart 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 8 mei 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 26 juni 2025 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- het procesdossier eerste aanleg van de zijde van de moeder op 31 maart 2025,
- een bericht van de zijde van de vader van 9 oktober 2025 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 13 oktober 2025 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de vader van 15 oktober 2025 met bijlagen.
2.5
De zitting heeft op 23 oktober 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door J. Ibrahim.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2019 te [plaats B] .
De ouders hebben van 31 december 2017 tot en met 17 oktober 2021 een relatie met elkaar gehad. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Op 31 juli 2024 heeft de mondelinge behandeling van een kortgedingprocedure plaatsgevonden en heeft de voorzieningenrechter bij mondelinge uitspraak, voor zover relevant, als voorlopige zorgregeling bepaald:
- gedurende de zomervakantie tot en met week 35 zal [minderjarige] gedurende de oneven weken bij de moeder verblijven en de even weken bij de vader;
vanaf 2 september 2024 wordt de verdeling als volgt:
- elke week: van maandag uit school tot woensdag naar school bij de moeder en woensdag uit school/BSO tot vrijdag naar school bij de vader;
- met ingang van week 36 de even weken het weekend vanaf de vrijdag na school BSO tot de maandag naar school bij vader en de oneven weken het weekend bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat als reguliere zorgregeling zal gelden:
- [minderjarige] verblijft van maandag uit school tot woensdag naar school bij de moeder en;
- [minderjarige] verblijft van woensdag uit school/BSO tot vrijdag naar school bij de vader met in de even weken vanaf de vrijdag uit school/BSO bij de vader tot maandag naar school bij de vader en in de oneven weken van vrijdag uit school/BSO bij de moeder tot maandag naar school bij de moeder.
Daarnaast heeft de rechtbank de volgende verdeling van de vakanties vastgesteld:
-
wintervakantie:indien het de vader lukt om de tickets van Israël naar Nederland te wijzigen, dan verblijft [minderjarige] in 2024 de eerste week bij de vader en in de tweede week bij de moeder.
Indien dit niet lukt dan verblijft [minderjarige] in 2024 twee weken bij de vader en in 2025 twee weken bij de moeder. Daarna zal zij elk jaar 50/50 bij beide ouders verblijven, in de even jaren de eerste week bij de vader, de tweede week bij de moeder; in de oneven jaren de eerste week bij de moeder, de tweede week bij de vader;
-
voorjaarsvakantie:[minderjarige] verblijft in de oneven jaren bij de moeder en de even jaren bij de vader;
-
Pesach:[minderjarige] verblijft in de oneven jaren de eerste helft bij de moeder en de tweede helft bij de vader; [minderjarige] verblijft in de even jaren de eerste helft bij de vader en de tweede helft bij de moeder;
-
Zomervakantie:[minderjarige] verblijft 50/50 bij beide ouders, met dien verstande dat [minderjarige] twee weken aansluitend bij de vader is en twee weken aansluitend bij de moeder en de overige periode zal de verdeling volgens de reguliere zorgregeling plaatsvinden. [minderjarige] verblijft in de oneven jaren de eerste twee weken bij de vader en in de even jaren de eerste twee weken bij de moeder;
-
Soekotvakantie:[minderjarige] verblijft in de oneven jaren de eerste helft bij de moeder en de tweede helft bij de vader; [minderjarige] verblijft in de even jaren de eerste helft bij de vader en de
tweede helft bij de moeder.
4.2
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), de inleidende verzoeken van de vader alsnog af te wijzen en/of in goede justitie een aangepaste zorgregeling en/of vakantieregeling, waaronder de feestdagen, vast te stellen die naar het oordeel van het hof in het belang van [minderjarige] is, kosten rechtens.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt te bepalen dat met betrekking tot de zomervakantie een verdeling wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] de eerste, derde en vierde week in de even jaren bij de moeder is en in de oneven jaren bij de vader en de twee, vijfde en zesde week in de even jaren bij de vader is en in de oneven jaren bij de moeder.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de door de moeder aangevoerde grieven af te wijzen zijnde ongegrond.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader te bepalen dat de bestreden beschikking voor zover het de reguliere zorgregeling betreft wordt bekrachtigd, dan wel dat de reguliere zorgregeling wordt vastgesteld zoals de vader onder punt 17 van zijn inleidende verzoekschrift in eerste aanleg heeft verzocht meer subsidiair zoals hij in eerste aanleg heeft verzocht, en in aanvulling te bepalen dat de Joodse en de Nederlandse vakanties en feestdagen worden vastgesteld voor de jaren 2025, 2026 en 2027 zoals de vader onder punt 22, naar het hof begrijpt, van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep heeft verzocht, subsidiair zoals de vader overigens in zijn verweerschrift/incidenteel appel heeft verzocht.
De vader heeft bij brief van 9 oktober 2025 zijn verzoeken gewijzigd/aangevuld, in die zin dat hij verzoekt:
I. ten aanzien van de vakantieregeling te bepalen dat de navolgende vakantieregeling geldt:
[minderjarige] verblijft tijdens de
- Soekotvakantie: de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
- Jom Kipoer: de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
- Rosj Hasjana: de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- Sjawoe’ot: de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- Wintervakantie: [minderjarige] verblijft in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader en in de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
- Voorjaarsvakantie: de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- Pesachvakantie: de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- Zomervakantie: de oneven jaren de eerste twee weken bij de vader, de laatste twee weken bij de moeder en in de even jaren de eerste twee weken bij de moeder en de laatste twee weken bij de vader en de overige dagen vallen onder de reguliere zorgregeling, waarbij de vakanties beginnen en eindigen op de dagen volgens het vakantierooster van de school.
II. Dat het overdrachtsmoment op vrije dagen en vakantiedagen tussen 9 en 10 uur ’s ochtends
is met dien verstande dat de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en brengt naar de moeder.
4.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door de vader verzochte geheel of gedeeltelijk af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Het hof zal de grieven in principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk bespreken.
Reguliere zorgregeling
5.2
De moeder voert aan dat het inleidend verzoek van de vader alleen ziet op de verdeling van de feestdagen en de vakanties, aangezien hij in zijn petitum uitsluitend verwezen heeft naar punt 18 tot en met 20 van het inleidend verzoekschrift. Het hof overweegt als volgt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat duidelijk is dat in het petitum van het verzoekschrift van de vader in eerste aanleg een kennelijke verschrijving staat, aangezien uit hetgeen vermeld is onder punt 17 van het verzoekschrift opgemaakt kan worden dat de vader verzocht om de reguliere zorgregeling vast te stellen. Het was naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk voor de moeder dat het in de procedure in eerste aanleg ook over de zorgregeling ging. Daar komt nog bij dat de moeder in hoger beroep de gelegenheid heeft gekregen om haar standpunt over de reguliere zorgregeling toe te lichten, waardoor haar standpunt dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden geen verdere bespreking meer hoeft.
Het wettelijk kader
5.3
De ouders hebben samen het gezag. Uit artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten – voor zover in deze zaak van belang – een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
De standpunten
5.4
De moeder stelt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is. De regeling levert onrust op voor [minderjarige] en het gaat momenteel niet goed met haar. Zij is angstig, wil niet alleen zijn en heeft steeds vaker woede-uitbarstingen. Op sommige momenten doet zij uitspraken dat zij niet meer wil leven, wat de moeder grote zorgen baart. Ook heeft [minderjarige] moeite met het begrijpen van de zorgregeling en raakt zij door de vele wisselmomenten uit balans. Zij heeft behoefte aan rust, duidelijkheid, stabiliteit, aandacht en bevestiging en heeft baat bij minder wisselingen gedurende de week. Volgens de moeder moet de hechting tussen [minderjarige] en haar pasgeboren halfzusje ook een rol spelen bij het vaststellen van de zorgregeling en is het beter voor [minderjarige] om meer tijd met haar zusje door te brengen.
5.5
De vader is van mening dat de reguliere zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] is sinds haar geboorte gewend aan de huidige regeling. Bovendien is zij nog jong en mist zij na een aantal dagen de andere ouder. Tijdens het traject bij het Ouder- en Kindteam (hierna: OKT) is gebleken dat [minderjarige] alleen bij de moeder last heeft van stress. Het OKT heeft na gesprekken met [minderjarige] geconstateerd dat de huidige regeling goed is voor haar. De GGD heeft gesteld dat een week op week af regeling niet goed voor [minderjarige] zou zijn, omdat zij de andere ouder dan te lang niet ziet. De moeder heeft haar verzoek om een ‘week op week af’ regeling vast te stellen niet onderbouwd en heeft ook niet aangegeven waarom die regeling in het belang van [minderjarige] zou zijn.
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking met betrekking tot de zorgregeling te bekrachtigen. De twee belangrijkste pijlers zijn het tijdsbegrip van het kind en het belang van hechting tussen de zusjes onderling. Een kind van zes jaar begrijpt welke dagen er in een week zitten, maar niet wat de tijdsduur van zeven dagen is, omdat dat nog in ontwikkeling is. [minderjarige] beseft nog niet wat het betekent als zij zegt dat zij drie weken bij de vader en drie weken bij de moeder wil zijn. Dat besef komt pas als zij ouder is. De raad adviseert om op een praktische manier voor haar inzichtelijk te maken bij welke ouder zij op welk moment is. Dat kan bijvoorbeeld door een weekoverzicht aan de muur te hangen en daarop aan te geven wanneer [minderjarige] naar de vader gaat. Een week zonder de andere ouder is lang. Er is veel onderzoek gedaan naar de hechting tussen ouders en kinderen. Uit de literatuur en de jeugdhulp instructie blijkt dat voor een bestendige hechting geadviseerd wordt voor kinderen onder de vier jaar om minimaal twee dagen per week contact te hebben.
De beoordeling
5.7
Het hof overweegt als volgt. Tussen de ouders bestaat discussie erover sinds wanneer de huidige zorgregeling uitgevoerd wordt. Gebleken is dat deze zorgregeling al geruime tijd, maar in ieder geval vanaf 2 september 2024, naar behoren verloopt. Niet is gebleken van contra-indicaties voor de huidige zorgregeling. De moeder heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij zorgen heeft over de woede-uitbarstingen van [minderjarige] als zij terug komt van de vader en over de uitspraken die zij doet, waaronder dat zij niet meer wil leven. Het hof overweegt in dat kader dat uit het perspectiefplan van het OKT van 1 september 2025 blijkt dat het OKT de indruk heeft dat [minderjarige] zich loyaal voelt naar beide ouders, wat spanning bij haar teweeg kan brengen en kan duiden op een loyaliteitsconflict. Het hof ziet, net als de rechtbank, in de signalen die [minderjarige] laat zien, dan ook geen reden om een andere zorgregeling te bepalen, omdat deze signalen ook het gevolg zouden kunnen zijn van de spanningen tussen de ouders. De moeder heeft in hoger beroep nog naar voren gebracht dat de hechting tussen [minderjarige] en haar pasgeboren halfzusje ook een rol speelt bij het vaststellen van de zorgregeling. Het hof overweegt dat de raad ter zitting in hoger beroep heeft toegelicht dat voor een bestendige hechting voor kinderen onder de vier jaar geadviseerd wordt om minimaal twee dagen per week contact te hebben met degene met wie de hechtingsrelatie moet ontstaan. Het hof sluit zich daarbij aan. Een week op week af regeling zoals de moeder heeft verzocht is daarmee niet te verenigen. Het hof acht het gelet op het voorgaande in het belang van [minderjarige] (en haar zusje) om de huidige zorgregeling in stand te laten en zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Vakantie- en feestdagenregeling
Het wettelijk kader
5.8
Hiervoor verwijst het hof naar het kader bij 5.3.
De standpunten
5.9
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de feestdagen niet heeft verdeeld. Zij meent dat het in het belang van [minderjarige] en de ouders is dat ook de verdeling van de feestdagen wordt vastgelegd. De ouders zijn het erover eens dat de vakanties 50/50 moeten worden verdeeld.
5.1
De vader is het ermee eens dat de verdeling van de Joodse feestdagen in ieder geval tot en met 2027 moet worden vastgesteld ter voorkoming van ruzies en procedures. Hij meent dat als de school niet gesloten is op een Joodse feestdag, de reguliere zorgregeling dient door te lopen. De rechtbank heeft terecht bepaald dat de reguliere zorgregeling doorloopt tijdens de Christelijke feestdagen en vrije (studie-)dagen, wat ook de afspraak tussen de ouders was. Uit het schema van de moeder blijkt dat zij van die regeling wil afwijken als dat in haar belang is, maar de vader is het daarmee niet eens.
Het advies van de raad
5.11
De raad heeft ter zitting in hoger beroep ten aanzien van de vakantieregeling naar voren gebracht dat het van belang is dat [minderjarige] zich onderdeel blijft voelen van beide gezinnen. Daarnaast zou zij vakantiereizen moeten kunnen maken en is voorspelbaarheid belangrijk.
De beoordeling
5.12
De ouders zijn het eens over de verdeling van de Voorjaarsvakantie, de Pesachvakantie en Sjawoe’ot. Het hof is van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich niet verzet tegen de door de ouders verzochte verdeling van de Voorjaarsvakantie en Sjawoe’ot en zal overeenkomstig hun verzoeken beslissen. Met betrekking tot Pesach zal het hof een andere beslissing nemen. Als gevolg van de verzochte vaststelling van de vakanties en feestdagen zullen alle lange vakanties in de eerste helft van het jaar bij één ouder worden doorgebracht. Het hof betwijfelt of dit werkelijk de bedoeling van ouders is en acht de voorgestelde regeling overigens niet wenselijk. Het zal daarom de Pesachvakantie in die zin verdelen dat [minderjarige] in de even jaren met Pesach bij de moeder verblijft en in de oneven jaren bij de vader.
5.13
Gebleken is dat het de ouders niet is gelukt om in overleg te komen tot een verdeling van de overige Joodse en de Nederlandse vakanties en feestdagen. Het hof zal gelet op het voorgaande en met inachtneming van wat de ouders hebben aangevoerd de hierna volgende verdeling van de Joodse en de Nederlandse vakanties en feestdagen vaststellen:
  • Rosj Hasjana: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de vader en in oneven jaren bij de moeder;
  • Jom Kipoer: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Soekotvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Wintervakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
  • Voorjaarsvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • Pesachvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Sjawoe’ot: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • Zomervakantie: conform de bestreden beschikking.
Het hof acht deze regeling in het belang van [minderjarige] .
5.14
De moeder heeft verzocht om ook de Joodse feestdagen waarop [minderjarige] naar school moet (waaronder Chanoeka, Poerim en Lag BaOmer) te verdelen tussen de ouders. Met de vader is het hof echter van oordeel dat op de Joodse feestdagen waarop de school van [minderjarige] niet gesloten is, de reguliere zorgregeling uitgevoerd dient te worden. Het schoolrooster is daarin leidend. Daarbij overweegt het hof dat de vader ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat de Joodse feestdagen waarop de school niet gesloten is ook op school gevierd worden. Het verzoek van de moeder zal in zoverre dan ook worden afgewezen. Ook ten aanzien van de Nederlandse feestdagen (waaronder Koningsdag, Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag en Tweede Pinksterdag), [minderjarige] verjaardag en studiedagen zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen om een speciale regeling vast te stellen, omdat het hof het te onrustig voor [minderjarige] acht om voor al die dagen een aparte regeling vast te stellen. Het hof zal gelet op het voorgaande de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigen voor zover het de Joodse en de Nederlandse vakanties en feestdagen betreft en in het dictum volledigheidshalve de vakanties en feestdagen opnemen als na te melden.
5.15
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep nog naar voren gebracht dat zij op sommige momenten een extra verlofdag voor [minderjarige] wil opnemen bij school om de dag voorafgaand aan een feestdag te kunnen reizen naar het buitenland. Het hof overweegt dat daarbij als uitgangspunt geldt dat de vader niet verplicht is [minderjarige] een dag eerder naar de moeder te laten gaan als zij volgens de reguliere zorgregeling bij hem verblijft, om de moeder te faciliteren in een reis naar het buitenland. Hij kan een dergelijk verzoek van de moeder goedkeuren, maar indien hij dat niet doet zal de reguliere zorgregeling blijven gelden. De ouders worden geacht de aanwijzingen van school te volgen met betrekking tot het opnemen van bijzondere verlofdagen.
Overdrachtstijdstip
5.16
De vader heeft verder verzocht om vast te stellen dat het overdrachtsmoment op vrije dagen en vakantiedagen tussen 9.00 uur en 10.00 uur plaatsvindt, nu daarover in de praktijk geschillen ontstaan tussen de ouders. Gebleken is dat de vader [minderjarige] op dergelijke dagen om 9.00 uur bij de moeder haalt dan wel brengt en dat hij vrijwel altijd op tijd is. Nu het vanwege onvoorziene omstandigheden een keer kan voorkomen dat de vader niet om 9.00 uur bij de moeder is, zal het hof bepalen dat het overdrachtsmoment op vrije dagen en vakantiedagen tussen 9.00 uur en 9.30 uur zal plaatsvinden. Een tijdspanne van een uur, zoals de vader heeft verzocht acht het hof niet passend, nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het niet vaak voorkomt dat de moeder lang moet wachten op de vader (en [minderjarige] ).
5.17
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking gedeeltelijk voor zover het de verdeling van de Joodse en de Nederlandse vakanties en feestdagen betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
stelt de volgende verdeling van de Joodse en de Nederlandse vakanties en feestdagen vast:
  • Rosj Hasjana: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de vader en in oneven jaren bij de moeder;
  • Jom Kipoer: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Soekotvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Wintervakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
  • Voorjaarsvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • Pesachvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Sjawoe’ot: [minderjarige] verblijft in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • Zomervakantie: [minderjarige] verblijft 50/50 bij beide ouders, met dien verstande dat [minderjarige] twee weken aansluitend bij de vader is en twee weken aansluitend bij de moeder en de overige periode zal de verdeling volgens de reguliere zorgregeling plaatsvinden. [minderjarige] verblijft in de oneven jaren de eerste twee weken bij de vader en in de even jaren de eerste twee weken bij de moeder;
bepaalt dat het overdrachtsmoment op vrije dagen en vakantiedagen tussen 9.00 uur en 9.30 uur zal plaatsvinden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en mr. G.J. Baken, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 9 december 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.