ECLI:NL:GHAMS:2025:3392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
200.356.979/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurrecht echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend. De man is het niet eens met deze beslissing en verzoekt om het verzoek tot echtscheiding af te wijzen en het huurrecht aan hem toe te kennen. De vrouw is het eens met de beschikking van de rechtbank en verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.

De man heeft op 17 juli 2025 hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft op 7 augustus 2025 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 20 oktober 2025 zijn beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten en tolken. De man heeft zijn verzoek tot echtscheiding ingetrokken, waardoor het hof de man niet-ontvankelijk verklaart in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding.

Het hof overweegt dat beide partijen een groot belang hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning, maar komt tot de conclusie dat het huurrecht aan de vrouw moet worden toegekend. Dit is voornamelijk gebaseerd op de ernst van de gezondheidsklachten van de vrouw, die door medische stukken zijn onderbouwd. De man heeft zijn gezondheidsklachten niet met bewijsstukken onderbouwd. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank, voor zover het huurrecht aan de vrouw is toegekend, en wijst het verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.356.979/01
zaaknummer rechtbank: C/15/344049 / FA RK 23-4445
beschikking van de meervoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de echtscheiding tussen de man en de vrouw (hierna gezamenlijk: partijen) en het huurrecht van de echtelijke woning.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 17 april 2025 (hierna: de bestreden beschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegekend.
De man is het niet eens met die beslissing. Hij wil dat het verzoek tot echtscheiding alsnog wordt afgewezen en dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toekomt. De vrouw is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 17 juli 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 7 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de man van 4 september 2025 met bijlage, en
- een bericht van de vrouw van 6 oktober 2025 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 20 oktober 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door K. Mensah, een tolk Twi, en
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door T. Omar-Bakah, een tolk Ga.
De advocaat van de man heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2004 te [plaats B] , Ghana. De man heeft de Franse nationaliteit. De vrouw heeft de Ghanese nationaliteit.
3.2
Partijen wonen in een huurwoning aan het adres [A-straat] [plaats A] (de echtelijke woning).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing over het huurrecht is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de man het inleidend verzoek van de vrouw tot toewijzing van het huurrecht aan haar af te wijzen en te bepalen dat hij huurder zal zijn van de echtelijke woning.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man het verzoek ten aanzien van de echtscheiding ingetrokken.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft ter zitting bij het hof zijn hoger beroep tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de man de gronden van dit deel van zijn hoger beroep niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de man
niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de man de Franse nationaliteit heeft en de vrouw de Ghanese nationaliteit. Ten aanzien van het huurrecht heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht, omdat de woning in Nederland gelegen is. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op het verzoek ten aanzien van het huurrecht. Daartegen is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Het wettelijk kader
5.3
Op grond van artikel 827 lid 1 sub f Rv in samenhang met artikel 7:266, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Daarbij moeten de belangen die partijen hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
De standpunten
5.4
De man wil in de echtelijke woning blijven wonen. Hij is in de woning gaan wonen toen hij naar Nederland kwam en woont daar nu al dertig jaar, terwijl de vrouw pas tien jaar later bij hem in de woning is ingetrokken. De man is zeer gehecht geraakt aan de woning. Hij heeft zijn hele leven ingericht in de omgeving daarvan en hij werkt op fietsafstand van de woning. Daarnaast is de man onvoldoende zelfredzaam, onder meer omdat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst. Ook heeft hij een slechte gezondheid en gaat het door de situatie waarin hij nu verkeert mentaal niet goed met hem. Een verhuizing zou de man te zwaar belasten. Daar komt bij dat de man geen zicht heeft op alternatieve woonruimte. Hij staat op de wachtlijst voor een seniorenwoning, maar het kan nog lange tijd duren voordat hij daarvoor in aanmerking komt. Ook maakt de man (nog) geen aanspraak op urgentie. De man kan ook niet bij zijn kinderen terecht en verder heeft hij geen sociaal netwerk. Bij voortzetting van het huurrecht van de woning door de vrouw zal hij op straat komen te staan. Verder heeft de man de woning op eigen kosten ingericht en heeft hij de woonlasten altijd alleen gedragen.
5.5
De vrouw vindt dat de rechtbank het huurrecht terecht aan haar heeft toegekend. De vrouw is naar Nederland gekomen voor de man en woont ook al lange tijd in de woning. Ook zij is daaraan gehecht. Bovendien heeft de vrouw meer belang bij het huurrecht dan de man. De vrouw kan nu met het openbaar vervoer naar haar werk reizen en bij verlies van de woning bestaat het risico dat zij haar baan kwijtraakt. Het is voor de man makkelijker om andere woonruimte te vinden, omdat de man langer in Nederland woont en meer zelfredzaam is. De vrouw spreekt de Nederlandse taal niet en heeft daarnaast weinig sociale contacten en geen familie in Nederland. De man heeft daarentegen wel een sociaal netwerk en twee meerderjarige kinderen bij wie hij terecht kan. Hij logeert nu al regelmatig voor langere tijd bij zijn kinderen. Als de man het huurrecht krijgt, wordt de vrouw dakloos. Ook is de vrouw aan de woning gebonden vanwege haar fysieke en psychische gezondheidsklachten, die zij anders dan de man met medische stukken heeft onderbouwd. Verder betwist de vrouw dat de man de woonlasten altijd heeft gedragen; juist de vrouw heeft altijd het grootste deel van de lasten gedragen. Daarbij draagt zij ook de zorg voor het huishouden, terwijl de man de woning verwaarloost.
De beoordeling door het hof
5.6
Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Partijen zijn inmiddels ruim twintig jaar getrouwd. In 1995 is de man in de echtelijke woning gaan wonen. Vervolgens is de vrouw in 2005 naar Nederland gekomen en sindsdien woont zij ook in de woning. Tot op heden wonen partijen nog samen in de echtelijke woning en leven zij daarin gescheiden van elkaar.
5.7
Het hof stelt net als de rechtbank vast dat beide partijen een groot belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning. Het hof ziet dat de situatie van partijen vergelijkbaar is. Zij wonen beiden al lange tijd in de woning en zijn daaraan gehecht. Ook werken beide partijen in de buurt van de woning, beheersen zij de Nederlandse taal niet goed en hebben zij een beperkt sociaal netwerk. Daarbij heeft zowel de man als de vrouw aannemelijk gemaakt dat het moeilijk is om alternatieve woonruimte te vinden. Voor beiden geldt dat zij, mede als gevolg van de krappe woningmarkt, op dit moment geen zicht hebben op een andere woning. Gebleken is dat voor de partij die de woning moet verlaten op dit moment de enige mogelijkheid is om via de gemeente een plek in een spoedopvang aan te vragen. Die mogelijkheid geldt in gelijke mate voor de man en de vrouw. Verlies van de woonruimte zou dan ook voor beide partijen tot een lastige situatie leiden en beiden hebben dus belang bij toewijzing van het huurrecht van de woning.
5.8
Het hof is gebleken dat het samenleven in één woning voor beide partijen spanning oplevert en dat het noodzakelijk is dat aan die situatie een einde komt. Het hof komt, na afweging van de wederzijdse belangen van partijen, tot het oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Doorslaggevend is daarbij de gezondheidssituatie van de vrouw. Uit de stukken die de vrouw in het geding heeft gebracht, te weten de medische informatie van haar huisarts, is gebleken dat zij lichamelijke en psychische gezondheidsklachten heeft. De man heeft die klachten niet betwist. Ook de man heeft verklaard met gezondheidsproblemen te kampen. Hij heeft daarvan echter geen onderbouwing met stukken in het geding gebracht. Daar komt bij dat het hof is gebleken dat de gezondheidsklachten van de vrouw als ernstiger moeten worden beoordeeld dan de door de man gestelde klachten. Beide partijen voeren aan dat zij medicatie gebruiken om hun klachten te verminderen en dat de spanningen die voortkomen uit de onzekere huisvestingssituatie een weerslag hebben op hun gezondheid. Ook stelt zowel de man als de vrouw last te hebben van een hoge bloeddruk en diabetes. De vrouw heeft daarnaast ook nog diverse andere medische klachten. Het voorgaande maakt dat de vrouw vanwege haar psychische en lichamelijke gesteldheid een groter belang heeft bij toewijzing van het huurrecht van de woning. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover daarbij het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend.
5.9
De man heeft een grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat het huurrecht dat aan de vrouw is toegekend uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Gelet op de beslissing van het hof over het huurrecht heeft de man geen belang meer bij deze grief.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de – bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 april 2025 uitgesproken – echtscheiding;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.F.E. Geerlings, mr. F. Kleefmann en
mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op
9 december 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.