ECLI:NL:GHAMS:2025:3381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
200.354.820/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij de vader

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] (7 jaar) bij de vader. De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 27 februari 2025 een beschikking gegeven waarin [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is verleend, geldig van 27 februari 2025 tot 27 februari 2026. De moeder, die het eens is met de ondertoezichtstelling, is echter niet akkoord met de machtiging tot uithuisplaatsing en verzoekt deze te bekorten of af te wijzen. De vader en de raad zijn het eens met de beschikking van de kinderrechter.

De moeder heeft op 20 mei 2025 hoger beroep aangetekend. Tijdens de zitting op 21 augustus 2025 zijn de moeder, de vader, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De moeder stelt dat er geen noodzaak is voor de machtiging tot uithuisplaatsing, terwijl de raad en de vader van mening zijn dat deze noodzakelijk is vanwege een onveilige situatie bij de moeder. Het hof oordeelt dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn en blijven, en bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter. Het hof concludeert dat [minderjarige] voorlopig het meest gebaat is bij continuering van de uithuisplaatsing bij de vader, waar hij structuur en veiligheid krijgt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.354.820/01
zaaknummer rechtbank: C/13/763157 / JE RK 25-58
beschikking van de meervoudige kamer van 2 december 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- [de vader] (hierna: de vader), bijgestaan door mr. R.M. Vaalburg, advocaat te Amsterdam;
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: de GI).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] (7 jaar) bij de vader.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 27 februari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend, met ingang van 27 februari 2025 tot 27 februari 2026.
De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling, maar is het niet eens met de machtiging tot uithuisplaatsing en verzoekt het inleidende verzoek van de raad, voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is verzocht, alsnog af te wijzen, dan wel de machtiging te bekorten tot een periode van zes maanden. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking. Ook de vader is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 mei 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 17 juni 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de raad van 30 mei 2025.
2.4
De zitting heeft op 21 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2018.
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.3
[minderjarige] heeft in het verleden onder toezicht gestaan van de GI. Bij beschikking van 31 maart 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 28 juni 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van 1 juli 2021 tot 1 april 2022.
3.4
[minderjarige] is in het verleden ook uit huis geplaatst geweest bij de vader. Bij beschikking van 2 april 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend voor de duur van een week en het verzoek voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 6 april 2021 heeft de kinderrechter de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gehandhaafd en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend tot 1 juli 2021. Bij beschikking van 7 juni 2021 heeft dit hof beslist dat de noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet meer bestond. Het hof heeft de beschikking van 6 april 2021 van de kinderrechter vernietigd voor zover een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is verleend in de periode vanaf 7 juni 2021.
3.5
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder en verbleef voorafgaand aan de uithuisplaatsing bij de moeder. Momenteel verblijft [minderjarige] in het kader van de uithuisplaatsing bij de vader.
3.6
[minderjarige] verblijft in de weekenden en op dinsdagmiddag tot 18.00 uur bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend, met ingang van 27 februari 2025 tot 27 februari 2026.
4.2
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep haar primaire verzoek, voor zover dit betrekking heeft op het inleidende verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen, ingetrokken. Daardoor resteert in hoger beroep het verzoek van de moeder om het inleidend verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader te verlenen, alsnog af te wijzen, althans om te bepalen dat de periode van de maatregel wordt verkort tot zes maanden, dan wel om een beslissing te nemen die het hof in goede justitie meent te bepalen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
4.4
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder
niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Artikel 1:265c lid 1 BW bepaalt dat de duur van de machtiging (behoudens verlenging) ten hoogste een jaar bedraagt.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Op dit moment is er volgens haar geen noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing. De ondertoezichtstelling biedt voldoende waarborgen om hulpverlening op te starten voor [minderjarige] , waaronder het aanstellen van een kindbehartiger vanuit de Blauwe Beer. Bovendien heeft de moeder het contact tussen [minderjarige] en de vader nooit belemmerd en ziet hij zijn ouders op regelmatige basis.
5.3
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden is afgegeven en ook nu nog noodzakelijk is, omdat er sprake is van een onveilige situatie bij de moeder. Het recente incident dat heeft plaatsgevonden tussen de ouders rondom de verjaardag van [minderjarige] laat zien dat er op dit moment nog te veel onrust en onduidelijkheid is voor [minderjarige] en betekent dat de ouders aan de slag moeten om ervoor te zorgen dat [minderjarige] rustig en stabiel bij beiden kan opgroeien.
5.4
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep aangesloten bij het standpunt van de raad dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden.
5.5
De vader heeft ter zitting aangevoerd dat het goed gaat met [minderjarige] bij hem thuis. Wel maakt de vader zich zorgen over het welzijn van [minderjarige] omdat hij regelmatig spanningen en paniek ervaart door het onvoorspelbare gedrag van de moeder. Het recente incident dat heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de schooldirectrice heeft tot veel onrust geleid.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader op het moment van de bestreden beschikking noodzakelijk was en ook nu nog is. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.7
[minderjarige] is in het verleden, in de periode januari 2021 tot juni 2021, ook uit huis geplaatst geweest bij de vader. De reden voor deze uithuisplaatsing was gelegen in twee meldingen die werden gedaan bij Veilig Thuis. Een van de meldingen was afkomstig van de politie vanwege een incident tussen de ouders. Daarnaast heeft een buurman een melding gedaan vanwege het fysieke en verbale geweld tussen de ouders, waarvan [minderjarige] getuige zou zijn geweest. De uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is in juni 2021 door dit hof beëindigd, omdat de noodzaak daarvoor toen niet meer bestond. Daarnaast heeft het hof toen meegewogen dat de GI de situatie bij de moeder kennelijk veilig genoeg achtte om [minderjarige] tweemaal per week bij de moeder te laten overnachten, waarbij de moeder [minderjarige] naar de voorschool bracht en hem daar weer ophaalde. Ook had de moeder nog tweemaal per week onbegeleid drie uur lang contact met [minderjarige] bij haar thuis.
5.8
Sinds de beëindiging van de uithuisplaatsing in 2021 is tussen de moeder en [minderjarige] structureel contact blijven bestaan. Ook op dit moment – tijdens de huidige uithuisplaatsing – is sprake van een ruime zorgregeling, waarbij [minderjarige] in de weekenden en op dinsdagmiddag bij haar verblijft. Ondanks het feit dat [minderjarige] plezier heeft bij de moeder, is het hof, met de raad en de GI, van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds sprake was van een onveilige (thuis)situatie voor [minderjarige] . Op 19 september 2024 heeft een incident plaatsgevonden tussen de moeder en de schooldirectrice van [minderjarige] , waarbij de moeder de schooldirectrice van [minderjarige] zou hebben belaagd en mishandeld. De schooldirectrice heeft aangifte gedaan tegen de moeder naar aanleiding van dit incident en uiteindelijk is aan de moeder hiervoor een taakstraf opgelegd. Naar aanleiding van dit incident heeft de raad een beschermingsonderzoek verricht en een ondertoezichtstelling verzocht. Uit het beschermingsonderzoek is volgens de raad naar voren gekomen dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd vanwege de aanhoudende conflicten tussen de ouders. Daarbij maakt de raad zich zorgen over het feit dat [minderjarige] getuige is geweest van het incident op school en over een mogelijk loyaliteitsconflict bij [minderjarige] doordat hij tussen de ouders in lijkt te komen te staan. Het incident op school heeft tot de conclusie geleid dat sprake was van een onveilige situatie voor [minderjarige] . Naar het oordeel van het hof waren de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn vader dan ook aanwezig ten tijde van de bestreden beschikking.
5.9
Ook nu zijn die gronden er nog. Recent heeft een incident plaatsgevonden tussen de ouders in de thuissituatie rondom de verjaardag van [minderjarige] . Volgens de vader zou [minderjarige] zijn verjaardag bij hem vieren, de moeder stelt dat [minderjarige] op die dag bij haar wilde zijn. Het hof kan niet vaststellen wat partijen nu precies omtrent de verjaardag van [minderjarige] hadden afgesproken en wat er op die dag precies gebeurd is. Het hof kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de moeder moeite heeft zich aan eerder gemaakte afspraken te houden, wat tot conflicten leidt tussen hen. De moeder lijkt haar aandeel in deze conflicten niet goed in te zien. Vast staat in ieder geval wel dat [minderjarige] ook van dit laatste conflict getuige is geweest. Het terugkerende patroon van incidenten en hiermee samenhangende onveiligheid bij de moeder lijkt al met al onveranderd. Door de handelwijze van de moeder blijft het risico bestaan dat [minderjarige] opnieuw wordt blootgesteld aan onveiligheid. Het hof trekt hieruit de conclusie dat het de moeder niet lukt om [minderjarige] structureel de veiligheid en stabiliteit te bieden die hij nodig heeft. Hoewel de moeder openstaat voor hulpverlening, betekent dit nog niet dat de veiligheid en stabiliteit in de opvoedsituatie bij de moeder thuis nu gewaarborgd is.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en aanwezig zijn gebleven gedurende de loop van de maatregel. Naar het oordeel van het hof is [minderjarige] voorlopig het meest gebaat bij continuering van de stabiele plek bij de vader, waar hem voldoende structuur en veiligheid wordt geboden, zodat hij zich leeftijdsadequaat kan ontwikkelen. Het hof ziet, gelet op de bestaande zorgen en de noodzakelijke (deels nog te starten) hulpverlening vanuit de Blauwe Beer, geen aanleiding de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken. Het hof zal daarom zowel het (resterende) primaire verzoek als het subsidiaire verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.11
In het voorgaande ligt besloten dat met verlenging en bekrachtiging van de bij de bestreden beschikking opgelegde maatregel geen onrechtmatige inbreuk op het gezinsleven van het kind is gemaakt, zoals de moeder stelt, nu deze maatregel noodzakelijk is en tevens evenredig is aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] .
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.R. Sturhoofd en
mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op
2 december 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.