ECLI:NL:GHAMS:2025:317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
23-000457-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer van cocaïne met bewijs uit Sky-ECC data

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor het tweemaal uitvoeren van cocaïne, met een gevangenisstraf van vijf jaar. De veroordeling is voornamelijk gebaseerd op Sky-ECC data, ondanks het feit dat er geen cocaïne in beslag is genomen. De verdachte en een medeverdachte werden beschuldigd van het uitvoeren van ongeveer 20 kilogram cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk en 4,5 kilogram naar Oostenrijk. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat er niet voldaan was aan het bewijsminimum, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugstransporten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, maar het hof verhoogde de straf naar vijf jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van de MDMA pillen, maar de veroordeling voor de cocaïne uitvoer bleef staan. Het hof benadrukte de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidde tot de beslissing om een zwaardere straf op te leggen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000457-23
datum uitspraak: 6 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-259272-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie in het hoger beroep
Aan de verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij zowel een hoeveelheid cocaïne als 1000 pillen MDMA (XTC) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Naar het oordeel van het hof is sprake van een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging.
De verdachte is door de rechtbank ter zake de uitvoer van de MDMA pillen vrijgesproken. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de MDMA pillen.
Het hoger beroep is door de officier van justitie eveneens onbeperkt ingesteld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep richt het hoger beroep zich niet tegen de vrijspraak van de onder 2 tenlastegelegde uitvoer van 1000 MDMA pillen. Nu geen grieven bestaan ten aanzien van voornoemd onderdeel en het hof ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek naar dit onderdeel, zal ook de officier van justitie, op de voet van artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de uitvoer van MDMA pillen.

Tenlastelegging

Voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2021 tot en met 03 maart 2021 te Amsterdam en/of Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 20 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 te Amsterdam en/of Oostzaan, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Oostenrijk) heeft gebracht ongeveer 4,5 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof beslist op een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging. Daarnaast komt het hof tot andere beslissingen dan de rechtbank. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnota ten aanzien van feit 1 en 2 op het standpunt gesteld dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de gebeurtenissen die in de tenlastelegging zijn omschreven, het tweemaal uitvoeren van een hoeveelheid cocaïne naar Engeland en Oostenrijk, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, hetgeen tot vrijspraak moet leiden. Daarnaast is niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 Sv, nu de verankering van de SkyECC data in andere bewijsmiddelen ontbreekt, terwijl het gebrek aan eenduidigheid, de eenzijdigheid en incompleetheid van de tekstberichten op zichzelf al maakt dat zij ongeschikt zijn om als voornaamste bewijsmiddel te dienen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat nu er geen cocaïne in beslag is genomen en is getest vrijspraak dient te volgen. Subsidiair heeft hij ten aanzien van feit 1 nog aangevoerd dat er geen afbeeldingen van materiaal herkenbaar als cocaïne of berichten die overduidelijk gaan over cocaïne zijn gestuurd. Ten aanzien van feit 2 geldt dat op de foto die er wel is lastig is te zien dat het om een blok cocaïne gaat.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is van het account [accountnaam 1] en dat alles er op wijst dat de communicatie met het account [accountnaam 2] , dat kan worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte] , ziet op een transport van 20 kilo cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk (feit 1) en een transport van 4,5 kilo cocaïne naar Oostenrijk (feit 2).
Oordeel van het hof
Feit 1:Uitvoer cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk
Na het vonnis zijn er vanuit het onderzoek Argus nieuwe chats beschikbaar gekomen waaraan onder anderen de gebruikers van de accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 1] hebben deelgenomen. Deze chats zijn opgenomen in een aanvullend proces-verbaal. Het hof stelt op grond van dit aanvullend proces-verbaal, het verdere procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De gebruikers van de accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 1] zijn in de maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode betrokken geweest bij een transport van een partij van 40 stuks (vermoedelijk 40 kilo) cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk. Deze partij, met een waarde van circa 1,2 miljoen euro, is niet bij de ontvanger aangekomen, omdat deze partij waarschijnlijk gestolen is, in ieder geval zoek is geraakt. Dat het daadwerkelijk ging om een transport van cocaïne blijkt niet alleen uit de enorme waarde van het transport, maar ook uit de omstandigheid dat de gebruikers van de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] , nadat de partij is zoekgeraakt, aan diverse contacten meerdere foto’s hebben gestuurd van witte blokken met bepaalde stempels, waarbij de vraag is gesteld of deze blokken aan die contacten zijn aangeboden. De blokken op de foto’s worden door een verbalisant aan de wijze van verpakking, de kleur en de indruk van de gebruikte stempels herkend als blokken cocaïne. Nader vergelijkend politieonderzoek naar de stempels wijst uit dat door de politie in andere onderzoeken pakketten cocaïne van ongeveer 1 kilogram in beslag zijn genomen met stempels die gelijkenis vertonen met de stempels in de witte blokken op de door de gebruikers van de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] verstuurde foto’s. Het gaat dan om een stempels van een klavertje vier en van de cijfers ‘1111’.
Voor het verlies van voornoemde partij cocaïne werden de gebruikers van de accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 1] verantwoordelijk gehouden door de Engelse ontvangende partij (hierna: de Engelsen) en de Engelsen wilden worden terugbetaald in geld of cocaïne (“bits”). Betaling van een bedrag van € 300.000,00 aan de Engelsen door de accountgebruikers [accountnaam 2] en [accountnaam 1] volstond kennelijk niet. [accountnaam 2] en [accountnaam 1] zijn vanaf 27 januari 2021 een nieuw transport gaan regelen naar het Verenigd Koninkrijk, om zodoende de Engelsen ook terug te betalen in cocaïne (“bits”). Uiteindelijk is door [accountnaam 2] en [accountnaam 1] voorgesteld om ’20 stuks’ op transport te zetten naar het Verenigd Koninkrijk. De “prijs staat daar 38 nu” heeft [accountnaam 2] tegen [accountnaam 1] gezegd in een bericht van 17 februari 2021. Uit verdere communicatie tussen [accountnaam 2] , [accountnaam 1] en de contactpersoon van de Engelsen, volgt dat het transport op 2 maart 2021 onderweg was en dat het op 3 maart 2021 veilig is aangekomen in het Verenigd Koninkrijk. [accountnaam 2] en [accountnaam 1] hebben de kosten van het van het transport, te weten twintig maal € 2.100,00, voor hun rekening genomen. Als bewijs van een geslaagde overdracht is een ‘token’ afgegeven door de Engelsen, waarna het geslaagde transport door [accountnaam 1] , eveneens op 3 maart 2021 is teruggekoppeld aan [accountnaam 2] .
Hoewel er geen drugs in beslag zijn genomen en getest als cocaïne, acht het hof, anders dan door de raadsman bepleit, wettig en overtuigend bewezen dat [accountnaam 2] en [accountnaam 1] in de tenlastegelegde periode tezamen en in vereniging een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram cocaïne hebben uitgevoerd vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk en overweegt daartoe als volgt.
Het ligt voor de hand dat het nieuwe transport aan de Engelsen eveneens cocaïne betrof, reeds omdat het eerder mislukte transport aan de Engelsen een partij cocaïne van ‘40 stuks’ betrof en uit de communicatie niet is gebleken dat het nu om een ander soort harddrugs zou gaan. Dit vindt bevestiging in de chat waaruit blijkt dat de “prijs daar 38 staat nu”, terwijl een kilo cocaïne in de tenlastegelegde periode in Engeland een waarde van ongeveer € 38.000,00 vertegenwoordigde. Daarbij betrekt het hof dat ter compensatie van de verloren partij cocaïne door [accountnaam 2] en [accountnaam 1] een bedrag van € 300.000,00 is betaald, alsook dat zij de transportkosten van 20 maal € 2.100,00 voor hun rekening hebben genomen. Het is zonneklaar dat het transport van 20 stuks dus een enorme waarde vertegenwoordigde. Het hof gaat er, al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, daarom vanuit dat het transport cocaïne bevatte. Op basis van dezelfde feiten en omstandigheden kan eveneens buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de ‘20 stuks’ die [accountnaam 2] en [accountnaam 1] hebben uitgevoerd ongeveer 20 kilo cocaïne moet betreffen.
Feit 2:Uitvoer cocaïne naar Oostenrijk
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de Sky-ECC communicatie tussen accountgebruiker [accountnaam 2] en de accountgebruiker [accountnaam 3] volgt dat zij zich bezig hebben gehouden met het verpakken en persen van ‘flakes’ en dat er een transport zou gaan plaatsvinden. Uit de communicatie blijkt verder dat [accountnaam 2] heeft geregeld dat de blokken dubbel gevacuümeerd zouden worden. [accountnaam 3] heeft een foto gestuurd naar [accountnaam 2] waarop volgens een verbalisant een blok cocaïne te zien is. [accountnaam 2] heeft hierop gereageerd dat het er top uitziet en dat [accountnaam 3] moet mailen met [naam] , want [naam] zou het dan aanpakken. Uit onderzoek is gebleken dat [naam] de nickname van accountgebruiker [accountnaam 1] is.
Vervolgens hebben [accountnaam 2] en [accountnaam 3] aan elkaar bevestigd dat ze het op 6 ‘stuks’ houden. Op 1 maart 2023 stuurde [accountnaam 2] naar accountgebruiker [accountnaam 4] dat het transport ‘morgen’ gaat plaatsvinden. Voorts blijkt uit de berichten tussen [accountnaam 2] en [accountnaam 3] dat ‘de spullen’ op 2 maart 2021 zijn afgegeven. [accountnaam 2] heeft aan [accountnaam 3] bevestigd dat hij zou laten weten wanneer ‘ze’ onderweg en bijna in de buurt zijn. Uit de berichten blijkt voorts dat het transport op 4 maart 2021 onderweg was naar Oostenrijk en dat het transport daar op 5 maart 2021 is aangekomen. Dat ook [accountnaam 1] bij dit transport betrokken is geweest en als medepleger kan worden aangemerkt volgt uit de Sky-ECC gesprekken die door dat account [accountnaam 1] worden gevoerd met de accountgebruikers [accountnaam 3] en [accountnaam 5] . Eerder had [accountnaam 1] een bericht gestuurd aan [accountnaam 3] over het aanpakken van ‘die 6’, hetgeen overeenkomt met bovengemeld bericht dat [naam] het zou aanpakken. Vroeg in de ochtend op de dag van aankomst van het transport was het [accountnaam 1] die aan [accountnaam 5] heeft gevraagd om een update over het transport (“Waar we rijden enz”), welke update hij vervolgens ook heeft ontvangen. Aan het begin van de middag heeft [accountnaam 1] aan [accountnaam 5] bevestigd dat het transport is gearriveerd en later op de middag stuurde [accountnaam 5] een afbeelding van een locatie, op of in de buurt van de A8 ter hoogte van Sankt Marienkirchen bei Schkding. Sankt Marienkirchen bei Schkding ligt in Oostenrijk.
Ondanks dat er geen cocaïne in beslag is genomen en er dus ook geen (indicatieve) test is, vindt het hof met de rechtbank toch dat er voldoende bewijs is dat er ook bij dit transport in de tenlastegelegde periode cocaïne is uitgevoerd door [accountnaam 2] , [accountnaam 1] en anderen. Zo heeft niet alleen een verbalisant het blok op de gestuurde foto herkend als cocaïne, ook het vacuüm verpakken en persen past bij (de handel in) cocaïne. Ten aanzien van dit transport kan het hof niet vaststellen hoeveel cocaïne er is uitgevoerd. In de chats wordt gesproken over de uitvoer van 6 stuks, maar het is het hof onvoldoende duidelijk geworden om hoeveel gram per stuk het precies gaat.
Identificatie van het SkyECC account [accountnaam 1]
De vraag of bewezen kan worden dat de verdachte de gebruiker is van het account [accountnaam 1] kan naar het oordeel van het hof bevestigend worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
Op 23 februari 2021 heeft [accountnaam 6] naar [accountnaam 2] gestuurd dat Westerpark goed is en dat hij [accountnaam 2] "mrgn" ziet. Op 24 februari 2021 heeft [accountnaam 2] naar [accountnaam 1] gestuurd "iets eerder, 14:45”. De verbalisanten hebben op 24 februari 2021 gezien dat vier mannen om 14:45 uur contact met elkaar hebben gemaakt ter hoogte van de Van Slingelandtstraat. De Van Slingelandtstraat ligt bij het Westerpark. De verbalisanten hebben ter plaatse foto’s gemaakt van de mannen, waaronder van NN2. Een verbalisant heeft de verdachte op de foto's van de observatie van 24 februari 2021 herkend als NN2.
Tijdens de observatie is verder waargenomen dat NN2, oftewel de verdachte, na de ontmoeting de [winkel] , gevestigd [adres 2] te Amsterdam inging. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij [winkel] een taakstraf heeft uitgevoerd.
Op 8 maart 2021 heeft [accountnaam 1] naar [accountnaam 2] gestuurd: "Jood twee uur bij mij daar". [accountnaam 2] reageerde daarop met: "Ik doe me best gabber". Diezelfde dag om 13:23 uur (UTC) heeft [accountnaam 2] aangegeven dat hij er is. Op 8 maart 2021 om 14:25 uur heeft de verbalisant gezien dat de medeverdachte [medeverdachte] heeft geparkeerd en contact heeft gemaakt met dezelfde NN2 als bij de observatie van 24 februari 2021. Bij deze ontmoeting hebben verbalisanten gezien dat NN2 uit [winkel] kwam en samen met de medeverachte [medeverdachte] wegliep. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het account [accountnaam 2] kan worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte] .
Daarbij komt dat de telefoon behorend bij het account [accountnaam 1] over de periode van 29 december 2020 tot en met 9 maart 2021 in de nachtelijke uren het meest uitstraalde op de locatie [adres 3] te Amsterdam. De verdachte stond van 20 juli 2020 tot 10 maart 2022 ingeschreven op het adres [adres 4] te Amsterdam. Dit adres is gelegen op ongeveer 140 meter afstand van de meest gebruikte Cell-ID in de nachtelijke uren van de telefoon behorende bij Sky-ID [accountnaam 1] . De telefoon had daarnaast overdag regelmatig registraties op de Cell-ID locatie [adres 5] te Oostzaan. De ouders van
de verdachte en twee van zijn drie broers stonden in die periode ingeschreven op het adres [adres 6] in Oostzaan en zijn andere broer woont ook in Oostzaan. Op 20 februari 2021 heeft [accountnaam 1] een bericht verstuurd naar [accountnaam 2] waarin hij zegt dat hij morgen een barbecue bij zijn broertje heeft. Blijkens de gemeentelijke basis administratie is een van de broertjes van de verdachte die volgende dag, te weten 21 februari, jarig.
Bovendien is ook de identificatie van de medeverdachte [medeverdachte] als [accountnaam 2] ondersteunend. Eén van de meest frequente contacten van [accountnaam 1] was [accountnaam 2] . De verdachte en medeverdachte zijn vrienden van elkaar.
Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden in onderling verband voldoende bewijs opleveren voor de vaststelling dat de verdachte de gebruiker van het Sky-ID [accountnaam 1] is. Niet alleen is de verdachte op twee momenten geobserveerd op een plek en tijd waar de gebruiker van het Sky-ID [accountnaam 1] had afgesproken met de medeverdachte [medeverdachte] , zijnde een vriend van de verdachte, maar tevens heeft die ontmoeting ook plaatsgevonden op een locatie waar de verdachte een taakstraf uitvoerde.
Bewijsminimum
Anders dan door de raadsman is betoogd is het hof van oordeel dat van een situatie van ‘unus testis nullus testis’, zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv, geen sprake is. In dat verband overweegt het hof, met de rechtbank, dat er sprake is geweest van meerdere berichten die door de verdachte en de medeverdachte zijn verzonden op verschillende tijdstippen met verschillende personen, waarbij het chronologisch verloop goed is te volgen. Daarnaast wordt de inhoud van deze berichten ondersteund doordat er een afbeelding van een blok cocaïne is verzonden en door de verzonden gps screenshots. Ook vindt de inhoud van de berichten in ieder geval deels bevestiging in observaties door de politie. Het hof is hiermee van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 19 februari 2021 tot en met 3 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 20 kilo cocaïne;
2.
hij in de periode van 23 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Oostenrijk) heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een taakstraf of een geldboete. Hij heeft daartoe aangevoerd dat als de verdachte weer vast komt te zitten zijn ex-echtgenote pogingen zal ondernemen om de verdachte het gezag over zijn kinderen te ontnemen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen tweemaal schuldig gemaakt aan het uitvoeren van cocaïne uit Nederland. Het is algemeen bekend dat met name het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid. Door het vervoer van harddrugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. De handel in harddrugs gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder geweldsmisdrijven die een grote maatschappelijke impact hebben. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachte na de diefstal van een eerdere partij cocaïne van circa 40 kilogram binnen zeer korte tijd in staat zijn geweest een nieuw transport te organiseren van circa 20 kilogram ter compensatie van degenen die hen voor het verlies van het eerdere transport verantwoordelijk hielden.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het (gedateerde) advies van de Reclassering Nederland van 16 januari 2023. Uit het advies volgt dat, hoewel er sprake is van beschermende factoren, het risico op recidive niet kan worden ingeschat, omdat de mate van betrokkenheid van de verdachte aan de tenlastegelegde feiten niet kan worden vastgesteld. De reclassering ziet dan ook geen aanleiding om tot oplegging van bijzondere voorwaarden te adviseren. Uit dit rapport komen verder geen feiten of omstandigheden naar voren die voor het hof doorslaggevend zijn bij de keuze van de strafsoort of maatregel of bij het bepalen van de duur daarvan. Het hof heeft acht geslagen op hetgeen de verdachte over zijn huidige persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht tijdens de zitting in hoger beroep. Het hof constateert dat de verdachte sinds zijn invrijheidstelling in staat is gebleken zijn leven weer op constructieve wijze op te pakken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2025 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Deze omstandigheden wegen in positieve zin mee voor de verdachte, maar zijn op zichzelf onvoldoende om af te zien van een straf die passend is bij de ernst van de feiten en de impact daarvan op de maatschappij.
Strafoplegging
Onder feit 1 is bewezen verklaard dat de verdachte ongeveer 20 kilo cocaïne heeft uitgevoerd en hoewel het hof de precieze hoeveelheid uitgevoerde cocaïne bij feit 2 onvoldoende heeft kunnen vaststellen om het gewicht dat in de tenlastelegging staat te kunnen bewijzen, zitten er wel aanwijzingen in het dossier dat het om ongeveer 4,5 kilogram zou gaan. Zo wordt in de chats met de verdachte gesproken over "4 cm", over "zo dun mogelijk" en over "750 gr x 27500".
Bij dergelijke hoeveelheden harddrugs is naar het oordeel van het hof slechts een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsman bepleit, doet dan ook geen recht aan de ernst van de feiten. Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake de uitvoer van harddrug. Voor de uitvoer van harddrugs van meer dan 20 kilo is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf 60 maanden. Het hof acht alles afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar passend en geboden.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de verdachte in gelijke mate verantwoordelijk is voor de bewezenverklaarde transporten als de medeverdachte. De intensiteit van de samenwerking, de rol in de uitvoering en het belang van de rol van de verdachte maken dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Deze gelijke verantwoordelijkheid heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat tot uitgangspunt genomen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van 1000 pillen MDMA (XTC).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. A.R.O. Mooy en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2025.
mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.