ECLI:NL:GHAMS:2025:316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
23-000458-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer van cocaïne en MDMA met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het opzettelijk uitvoeren van ongeveer 20 kilo cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk en 4,5 kilogram cocaïne en 1000 pillen MDMA naar Oostenrijk. Het hof oordeelde dat het bewijs, voornamelijk gebaseerd op Sky-ECC data, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren, ondanks het ontbreken van in beslag genomen cocaïne. De verdediging voerde aan dat de start van het onderzoek onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. De redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een laag recidiverisico en positieve gedragsrapporten tijdens detentie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000458-23
datum uitspraak: 6 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-259238-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
[adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie in het hoger beroep
Feit 1 en 3
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de feiten 1 en 3.
Feit 3
Het hoger beroep is door de officier van justitie eveneens onbeperkt ingesteld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep richt het hoger beroep zich niet tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. Nu geen grieven bestaan ten aanzien van voornoemd feit en het hof ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek naar dit feit, zal ook de officier van justitie, op de voet van artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen en gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging van de tenlastelegging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2021 tot en met 03 maart 2021 te Amsterdam en/of Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 20 kilo cocaïne, althans een hoeveelheid, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 te Amsterdam en/of Oostzaan, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Oostenrijk) heeft gebracht ongeveer 4,5 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 1000 pillen MDMA (XTC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof beslist op een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging. Daarnaast komt het hof tot andere beslissingen dan de rechtbank. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd

Overwegingen van het hof

Ten aanzien van de start van het onderzoek
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat alle berichten van het Sky-ID [accountnaam 1] en de communicatie van zijn contacten met anderen uitgesloten moeten worden van het bewijs, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek naar de via Sky-ID [accountnaam 1] gevoerde communicatie is gestart naar aanleiding van een zogenoemde “threat tot life” hit: een op 20 februari 2021 doorgestuurd bericht, dat zich echter niet in de door de verdediging ontvangen dataset met berichten van [accountnaam 1] bevindt. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het “threat to life” bericht door [accountnaam 1] is gestuurd, zodat de rechter-commissaris geen toestemming had mogen geven tot het doen van nader onderzoek naar het account. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht nader onderzoek te doen en na te gaan waarom die chats niet te vinden zijn, machtigingen op te vragen en (mogelijk) de rechter-commissaris te doen horen over de gang van zaken en of de machtiging was afgegeven als de chats er niet zouden zijn.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer verworpen dient te worden, omdat de betreffende “threat tot life” berichten die de aanleiding waren voor de start van het onderzoek zich in dossier bevinden, zodat het hof daaromtrent voldoende is geïnformeerd.
Oordeel van het hof
Uit het proces-verbaal “Ter beschikking stelling Argus data” volgt dat er op 20 februari 2021 een bericht is doorgestuurd door de gebruiker van het Sky-ID [accountnaam 2] naar de gebruiker van het Sky-ID [accountnaam 1] welk bericht een “threat to life” hit heeft opgeleverd. Dit doorgestuurde bericht is in voornoemd proces-verbaal weergegeven. Hierop zijn voorafgaande berichten van de gebruiker met Sky-ID [accountnaam 2] naar de gebruiker van het SKY-ID [accountnaam 1] gelezen. Uit de berichten van [accountnaam 2] aan [accountnaam 1] valt af te leiden dat beiden op zoek zijn naar een persoon, dat er observaties worden verricht, een voertuig is gevolgd en dat voertuigen moeten worden geplakt. Op 19 februari 2021 stuurde [accountnaam 2] de berichten: “We bellen aan als je wil” en “We pakken ze”. Van de communicatie tussen de twee gebruikers zijn enkel de berichten van [accountnaam 2] zichtbaar en uit die (eenzijdige) conversatie is voor de verbalisant het beeld ontstaan dat [accountnaam 2] berichten doorgeeft aan [accountnaam 1] en dat [accountnaam 1] beslissingen kan nemen. De conversatie is als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd.
Op basis van deze eenzijdige bekend geworden conversatie heeft de rechter-commissaris (aanvullende) toestemming verleend om ook onderzoek te doen naar de communicatie van [accountnaam 1], alsmede naar de communicatie van zijn contacten met anderen. Deze machtiging bevindt zich bij de stukken.
Uit het nader onderzoek is gebleken dat [accountnaam 1] zich vermoedelijk (enkel) bezighield met de handel in verdovende middelen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de tenlastelegging van de onderhavige feiten.
Het standpunt van de raadsman dat [accountnaam 1] nimmer zelfstandig een bericht heeft verzonden met daarin een ‘threat of life’ moge juist zijn, echter nu een contact van [accountnaam 1] hier wel over heeft gesproken, hem heeft geïnformeerd en de indruk is ontstaan dat [accountnaam 1] in staat was beslissingen te kunnen nemen, is het verzoek van de officier van justitie aan de rechter-commissaris en in het verlengde hiervan diens toestemming om nader onderzoek te doen naar de communicatie van [accountnaam 1] en zijn contacten met anderen niet onrechtmatig. Dat de raadsman in de aan de verdediging verstrekte dataset met de berichten van [accountnaam 1] voornoemde berichten niet heeft kunnen vinden, doet aan het voorgaande niet af.
Het hof komt dan ook niet toe aan het subsidiaire verzoek van de raadsman. Het verweer wordt verworpen.
Inhoudelijk
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voorts overeenkomstig zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte van zowel feit 1 als 2 vrijgesproken moet worden, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor de stelling dat de verdachte de gebruiker is van het Sky-ECC account [accountnaam 1]. Uit de metadata en telecommunicatiegegevens volgt namelijk onvoldoende informatie om tot een identiteitsvaststelling van de accountgebruiker te komen, terwijl uit het berichtenverkeer ook omstandigheden naar voren komen die erop duiden dat de verdachte [accountnaam 1]
nietis. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van beide feiten bepleit dat op basis van het dossier, dat slechts bestaat uit Sky-ECC berichten, niet vastgesteld kan worden
ofer sprake was van uitvoer van harddrugs en zo ja, wat deze harddrugs precies waren.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is van het account [accountnaam 1] en dat alles in het dossier erop wijst dat de communicatie met het account [accountnaam 3], dat kan worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte], ziet op een transport van 20 kilo cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk (feit 1) en een transport van 4,5 kilo cocaïne en 1000 pillen MDMA naar Oostenrijk (feit 2).
Oordeel van het hof
Feit 1:Uitvoer cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk
Na het vonnis zijn er vanuit het onderzoek Argus nieuwe chats beschikbaar gekomen waaraan onder anderen de gebruikers van de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 3] hebben deelgenomen. Deze chats zijn opgenomen in een aanvullend proces-verbaal. Het hof stelt op grond van dit aanvullend proces-verbaal, het verdere procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De gebruikers van de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 3] zijn in de maanden voorafgaand aan de tenlastegelegde periode betrokken geweest bij een transport van een partij van 40 stuks (vermoedelijk 40 kilo) cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk. Deze partij, met een waarde van circa 1,2 miljoen euro, is niet bij de ontvanger aangekomen, omdat deze partij waarschijnlijk gestolen is, in ieder geval zoek is geraakt. Dat het daadwerkelijk ging om een transport van cocaïne blijkt niet alleen uit de enorme waarde van het transport, maar ook uit de omstandigheid dat de gebruikers van de Sky-accounts [accountnaam 3] en [accountnaam 1], nadat de partij is zoekgeraakt, aan diverse contacten meerdere foto’s hebben gestuurd van witte blokken met bepaalde stempels, waarbij de vraag is gesteld of deze blokken aan die contacten zijn aangeboden. De blokken op de foto’s worden door een verbalisant aan de wijze van verpakking, de kleur en de indruk van de gebruikte stempels herkend als blokken cocaïne. Nader vergelijkend politieonderzoek naar de stempels wijst uit dat door de politie in andere onderzoeken pakketten cocaïne van ongeveer 1 kilogram in beslag zijn genomen met stempels die gelijkenis vertonen met de stempels in de witte blokken op de door de gebruikers van de Sky-accounts [accountnaam 3] en [accountnaam 1] verstuurde foto’s. Het gaat dan om een stempels van een klavertje vier en van de cijfers ‘1111’.
Voor het verlies van voornoemde partij cocaïne werden de gebruikers van de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 3] verantwoordelijk gehouden door de Engelse ontvangende partij (hierna: de Engelsen) en de Engelsen wilden worden terugbetaald in geld of cocaïne (“bits”). Betaling van een bedrag van € 300.000,00 aan de Engelsen door de accountgebruikers [accountnaam 1] en [accountnaam 3] volstond kennelijk niet. [accountnaam 1] en [accountnaam 3] zijn vanaf 27 januari 2021 een nieuw transport gaan regelen naar het Verenigd Koninkrijk, om zodoende de Engelsen ook terug te betalen in cocaïne (“bits”). Uiteindelijk is door [accountnaam 1] en [accountnaam 3] voorgesteld om ’20 stuks’ op transport te zetten naar het Verenigd Koninkrijk. De “prijs staat daar 38 nu” heeft [accountnaam 1] tegen [accountnaam 3] gezegd in een bericht van 17 februari 2021. Uit verdere communicatie tussen [accountnaam 1], [accountnaam 3] en de contactpersoon van de Engelsen, volgt dat het transport op 2 maart 2021 onderweg was en dat het op 3 maart 2021 veilig is aangekomen in het Verenigd Koninkrijk. [accountnaam 1] en [accountnaam 3] hebben de kosten van het van het transport, te weten twintig maal € 2.100,00, voor hun rekening genomen. Als bewijs van een geslaagde overdracht is een ‘token’ afgegeven door de Engelsen, waarna het geslaagde transport door [accountnaam 3], eveneens op 3 maart 2021 is teruggekoppeld aan [accountnaam 1].
Hoewel er geen drugs in beslag zijn genomen en getest als cocaïne, acht het hof, anders dan door de raadsman bepleit, wettig en overtuigend bewezen dat [accountnaam 1] en [accountnaam 3] in de tenlastegelegde periode tezamen en in vereniging een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram cocaïne hebben uitgevoerd vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk en overweegt daartoe als volgt.
Het ligt voor de hand dat het nieuwe transport aan de Engelsen eveneens cocaïne betrof, reeds omdat het eerder mislukte transport aan de Engelsen een partij cocaïne van ‘40 stuks’ betrof en uit de communicatie niet is gebleken dat het nu om een ander soort harddrugs zou gaan. Dit vindt bevestiging in de chat waaruit blijkt dat de “prijs daar 38 staat nu”, terwijl een kilo cocaïne in de tenlastegelegde periode in Engeland een waarde van ongeveer € 38.000,00 vertegenwoordigde. Daarbij betrekt het hof dat ter compensatie van de verloren partij cocaïne door [accountnaam 1] en [accountnaam 3] een bedrag van € 300.000,00 is betaald, alsook dat zij de transportkosten van 20 maal € 2.100,00 voor hun rekening hebben genomen. Het is zonneklaar dat het transport van 20 stuks dus een enorme waarde vertegenwoordigde. Het hof gaat er, al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, daarom vanuit dat het transport cocaïne bevatte. Op basis van dezelfde feiten en omstandigheden kan eveneens buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de ‘20 stuks’ die [accountnaam 1] en [accountnaam 3] hebben uitgevoerd ongeveer 20 kilo cocaïne moet betreffen.
Feit 2:Uitvoer cocaïne en MDMA naar Oostenrijk
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de Sky-ECC communicatie tussen accountgebruiker [accountnaam 1] en de accountgebruiker [accountnaam 4] volgt dat zij zich bezig hebben gehouden met het verpakken en persen van ‘flakes’ en dat er een transport zou gaan plaatsvinden. Uit de communicatie blijkt verder dat [accountnaam 1] heeft geregeld dat de blokken dubbel gevacuümeerd zouden worden. [accountnaam 4] heeft een foto gestuurd naar [accountnaam 1] waarop volgens een verbalisant een blok cocaïne te zien is. [accountnaam 1] heeft hierop gereageerd dat het er top uitziet en dat [accountnaam 4] moet mailen met [naam], want [naam] zou het dan aanpakken. Uit onderzoek is gebleken dat [naam] de nickname van accountgebruiker [accountnaam 3] is.
Vervolgens hebben [accountnaam 1] en [accountnaam 4] aan elkaar bevestigd dat ze het op 6 ‘stuks’ houden, waarbij [accountnaam 1] wel heeft voorgesteld om ‘die andere dingen’ erbij te doen. Op 1 maart 2023 stuurde [accountnaam 1] naar accountgebruiker [accountnaam 5] dat hij rondjes heeft en dat het transport ‘morgen’ gaat plaatsvinden. Voorts blijkt uit de berichten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 4] dat ‘de spullen’ op 2 maart 2021 zijn afgegeven. [accountnaam 1] heeft aan [accountnaam 4] bevestigd dat hij zou laten weten wanneer ‘ze’ onderweg en bijna in de buurt zijn. [accountnaam 4] heeft nog aan [accountnaam 1] gevraagd hoeveel rondjes [accountnaam 1] heeft gedaan. Hierop antwoordde [accountnaam 1]: "1000 als test". [accountnaam 1] stuurde verder dat er 140 in zat, waarop [accountnaam 4] terugstuurde dat die voor boven de 1,5 weg gaan. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat met het woord "rondjes" XTC-pillen wordt bedoeld en dat met 140 vermoedelijk wordt bedoeld dat in de XTC-pillen 140 mg MDMA werkzame stof zit. Uit de berichten blijkt voorts dat het transport op 4 maart 2021 onderweg was naar Oostenrijk en dat het transport daar op 5 maart 2021 is aangekomen. Dat ook [accountnaam 3] bij dit transport betrokken is geweest en als medepleger kan worden aangemerkt volgt uit de Sky-ECC gesprekken die door dat account [accountnaam 3] worden gevoerd met de accountgebruikers [accountnaam 4] en [accountnaam 6]. Eerder had [accountnaam 3] een bericht gestuurd aan [accountnaam 4] over het aanpakken van ‘die 6’, hetgeen overeenkomt met bovengemeld bericht dat [naam] het zou aanpakken. Vroeg in de ochtend op de dag van aankomst van het transport was het [accountnaam 3] die aan [accountnaam 6] heeft gevraagd om een update over het transport (“Waar we rijden enz”), welke update hij vervolgens ook heeft ontvangen. Aan het begin van de middag heeft [accountnaam 3] aan [accountnaam 6] bevestigd dat het transport is gearriveerd en later op de middag stuurde [accountnaam 6] een afbeelding van een locatie, op of in de buurt van de A8 ter hoogte van Sankt Marienkirchen bei Schkding. Sankt Marienkirchen bei Schkding ligt in Oostenrijk.
Ondanks dat er geen cocaïne in beslag is genomen en er dus ook geen (indicatieve) test is, vindt het hof met de rechtbank toch dat er voldoende bewijs is dat er ook bij dit transport in de tenlastegelegde periode cocaïne is uitgevoerd door [accountnaam 1], [accountnaam 3] en anderen. Zo heeft niet alleen een verbalisant het blok op de gestuurde foto herkend als cocaïne, ook het vacuüm verpakken en persen past bij (de handel in) cocaïne. Ten aanzien van dit transport kan het hof niet vaststellen hoeveel cocaïne er is uitgevoerd. In de chats wordt gesproken over de uitvoer van 6 stuks, maar het is het hof onvoldoende duidelijk geworden om hoeveel gram per stuk het precies gaat. Met de rechtbank acht het hof wel bewezen dat met "rondjes" XTC pillen werden bedoeld, waarvan de werkzame stof MDMA is. Ten aanzien van [accountnaam 1] acht het hof dan ook eveneens bewezen dat hij tezamen en in vereniging met anderen ook MDMA heeft uitgevoerd.
Identificatie van het Sky-ECC account [accountnaam 1]
Tenslotte zal het hof de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte de gebruiker is van het account [accountnaam 1] bevestigend beantwoorden. Het hof verenigt zich met de overweging van de rechtbank zoals genoemd in de kolom “Identificatie van [accountnaam 1]”, welke overweging het hof grotendeels zal overnemen.
Op 23 februari 2021 heeft accountgebruiker [accountnaam 7] naar [accountnaam 1] gestuurd dat Westerpark goed is en dat hij [accountnaam 1] "mrgn" ziet. Op 24 februari 2021 heeft [accountnaam 1] naar [accountnaam 3] gestuurd "iets eerder, 14:45”. Verbalisanten hebben op 24 februari 2021 gezien dat vier mannen om 14:45 uur contact met elkaar hebben gemaakt ter hoogte van de Van Slingelandtstraat. De Van Slingelandtstraat ligt bij het Westerpark. De verbalisanten hebben ter plaatse foto's gemaakt van de mannen en de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zichzelf op deze foto's herkent. Een verbalisant heeft medeverdachte [medeverdachte] op de foto's herkend als de persoon die als NN2 wordt aangeduid. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het account [accountnaam 3] kan worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte]. Uit de chatberichten blijkt voorts dat [accountnaam 1] op 7 maart 2021 een afspraak heeft gehad met de accountgebruiker [accountnaam 8]. Uit onderzoek blijkt dat de woning van [accountnaam 8] bij de [adres 2] zou kunnen liggen. Op 7 maart 2021 om 13:27 (UTC) uur heeft [accountnaam 1] naar [accountnaam 8] het bericht gestuurd: "Ben er vriend". Om 14:30 uur hebben verbalisanten tijdens de observatie gezien dat de verdachte een woning aan de [adres 2] binnen ging. Ook tijdens deze observatie is een foto gemaakt. De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zichzelf ook op deze foto herkent. Op 8 maart 2021 heeft [accountnaam 3] naar [accountnaam 1] gestuurd: "Jood twee uur bij mij daar". [accountnaam 1] reageerde daarop met: "Ik doe me best gabber". Diezelfde dag om 13:23 uur (UTC) heeft [accountnaam 1] aangegeven dat hij er is. Om 14:25 uur heeft de verbalisant gezien dat de verdachte heeft geparkeerd en contact heeft gemaakt met de medeverdachte [medeverdachte]. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg wederom verklaard dat hij zichzelf herkent op de foto's die tijdens deze observaties zijn gemaakt.
Uit de berichten is verder gebleken dat [accountnaam 1] op 18 februari, 2 maart en 8 maart 2021 op een adres aan de [straat] in Amsterdam heeft afgesproken. Zo heeft hij aangegeven dat de bezoeker(s) moesten zijn bij de [winkel] [straat] en dat het vanaf daar een stukje naar rechts is. Zij moesten helemaal omhoog op de vierde verdieping zijn. De verdachte stond in die periode ingeschreven op het adres [adres 3] in Amsterdam. De toegangsdeur van deze woning is de eerste portiekdeur rechts naast de [winkel] en het appartement van verdachte ligt op de 4e verdieping.
Anders dan de raadsman, vindt het hof deze omstandigheden in onderling verband beschouwd voldoende bewijs dat de verdachte de accountgebruiker [accountnaam 1] is. Niet alleen is de verdachte op drie momenten geobserveerd op een plek en tijd waar [accountnaam 1] had afgesproken, maar ook heeft [accountnaam 1] een beschrijving gegeven van de ligging van zijn woning, die overeenkomt met de beschrijving van de ligging van de woning van de verdachte. Verder zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] vrienden van elkaar. Zij zijn gezamenlijk geobserveerd op momenten dat [accountnaam 1] en [accountnaam 3] hebben afgesproken. Ten aanzien van de door de raadsman naar voren gebrachte contra-indicaties, zoals een chat in de Turkse taal, overweegt het hof nog dat nergens uit volgt dat de verdachte een Turks bericht heeft gestuurd. Uit het dossier volgt enkel dat hij een bericht, waarin zowel Turks als Nederlands wordt gesproken, doorgestuurd heeft gekregen. Dit maakt naar het oordeel van het hof nog niet dat de verdachte daarom niet de gebruiker van het gebruikersaccount [accountnaam 1] kan zijn. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat wordt gesproken over een ‘kleine meid’, terwijl de verdachte twee zoons heeft. Ook hier geldt dat het betreffende bericht niet door de verdachte zelf is gestuurd. De overige door de raadsman aangevoerde argumenten leiden evenmin tot een ander oordeel.
Bewijsminimum
Tot slot is door de verdediging nog opgemerkt dat het bewijs uit slechts Sky-ECC berichten bestaat en daarom niet is voldaan aan het bewijsminimum. In dat verband overweegt het hof, met de rechtbank, dat er sprake is geweest van meerdere berichten die door de verdachte en de medeverdachte zijn verzonden op verschillende tijdstippen met verschillende personen, waarbij het chronologisch verloop goed is te volgen. Daarnaast wordt de inhoud van deze berichten ook ondersteund door een afbeelding van een blok cocaïne dat is verzonden en door de verzonden afbeeldingen van locaties. Tenslotte vindt de inhoud van de berichten ook deels bevestiging in de daarop volgende observaties door de politie. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en is van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 19 februari 2021 tot en met 3 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 20 kilo cocaïne;
2.
hij in de periode van 23 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Oostenrijk) heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en 1000 pillen van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met voorwaardelijk gedeelte en/of een taakstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat als de verdachte weer vast komt te zitten hij zijn baan verliest en in de financiële problemen komt. Daarnaast speelt hij een actieve rol in zijn jonge gezin. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld hoeveel harddrugs er is uitgevoerd en dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen tweemaal schuldig gemaakt aan het uitvoeren van cocaïne (en eenmaal MDMA) uit Nederland. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid. Door het vervoer van harddrugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. De handel in harddrugs gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder geweldsmisdrijven die een grote maatschappelijke impact hebben. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachte na de diefstal van een eerdere partij cocaïne van circa 40 kilogram binnen zeer korte tijd in staat zijn geweest een nieuw transport te organiseren van circa 20 kilogram ter compensatie van degenen die hen voor het verlies van het eerdere transport verantwoordelijk hielden.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het advies dat de Reclassering Nederland op 9 februari 2024 (Detentie & Re-integratieplan) heeft uitgebracht. Uit het advies volgt dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. De verdachte liet in detentie positief gedrag zien en er is sprake van stabiliteit op meerdere leefgebieden. Uit dit rapport komen voorts geen feiten of omstandigheden naar voren die voor het hof doorslaggevend zijn bij de keuze van de strafsoort of maatregel of bij het bepalen van de duur daarvan. Het hof heeft acht geslagen op hetgeen de verdachte over zijn huidige persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht tijdens de zitting in hoger beroep. Het hof constateert dat de verdachte sinds zijn invrijheidstelling in staat is gebleken zijn leven weer op constructieve wijze op te pakken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2025 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Deze omstandigheden weegt het hof bij de strafoplegging in positieve zin mee voor de verdachte, maar zijn op zichzelf onvoldoende om af te zien van een straf die passend is bij de ernst van de feiten en de impact daarvan op de maatschappij, al realiseert het hof zich terdege dat de op te leggen straf niet alleen impact zal hebben op de verdachte, maar ook op zijn jonge gezin en zijn familie.
Strafoplegging
Onder feit 1 is bewezen verklaard dat de verdachte ongeveer 20 kilo cocaïne heeft uitgevoerd en hoewel het hof de precieze hoeveelheid uitgevoerde cocaïne bij feit 2 onvoldoende heeft kunnen vaststellen om het gewicht dat in de tenlastelegging staat te kunnen bewijzen, zitten er wel aanwijzingen in het dossier dat het om ongeveer 4,5 kilogram zou gaan. Zo wordt in de chats met de verdachte gesproken over "4 cm", over "zo dun mogelijk" en over "750 gr x 27500". Daar komt het transport van 1.000 pillen MDMA bij.
Bij dergelijke hoeveelheden harddrugs is naar het oordeel van het hof slechts een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsman bepleit, doet dan ook geen recht aan de ernst van de feiten. Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake de uitvoer van harddrug. Voor de uitvoer van harddrugs van meer dan 20 kilo is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf 60 maanden. Het hof acht dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en twee maanden passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is geschonden. De verdachte heeft hoger beroep doen instellen op 15 februari 2023. Het hof wijst arrest op 6 februari 2025. De verdachte is gedetineerd gebleven tot 13 februari 2024. Het hof gaat uit van een redelijke termijn van zestien maanden in hoger beroep. De overschrijding van de redelijke termijn van berechting bedraagt daarom 8 maanden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de straf van 5 jaar en twee maanden verminderen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte is in beslag genomen:
1. € 1.000,00
2. € 360,00
3. € 875,00
4. een Google telefoon
5. een telefoon van het merk Apple
6. een USB-stick
7. een USB-stick
8. een Rolex
9. verdovende middelen (cocaïne).
Teruggave aan verdachte
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goederen (1 t/m 8) dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De onder 9 in beslaggenomen verdovende middelen zullen aan het verkeer worden onttrokken, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Verklaart de verdachte en officier van justitie beiden niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
9. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: AD4R022072_738790, Cocaïne, (gem.) XTC).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. euro (omschrijving: PL1300-AD4R022072_738796);
2. 360 euro (omschrijving: PL1300-AD4R022072 J38794);
3. 875 euro (Omschrijving: PL1300-AD4R022072_738795);
4. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022197883-6245629, Zwart, merk: Google);
5. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022197883-6245636, Zwart, merk: Apple);
6. 1 STK USB-stick (memorykaart) (Omschrijving: PL1300-2022197883-6246074, Rood);
7. 1 STK USB-stick (memorykaart) (Omschrijving: PL1300-2022197883-6246445, Zwart. merk: Sandisk);
8. 1 STK Sieraad (Omschrijving: PL1300-AD4R022072_738788, Rolex).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. A.R.O. Mooy en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2025.
mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.