Op 7 oktober 2025 vond de terechtzitting plaats in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam, waar de verdachte niet aanwezig was. De raadsheer, mr. S.M. Milani, en griffier D. Chemlali, behandelden de zaak. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door advocaat-generaal mr. A.H. Buijsman. De verdachte was eerder op 20 augustus 2024 bij verstek veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. De dagvaarding was niet persoonlijk betekend, maar de mededeling van de uitspraak was op 29 augustus 2024 in het portaal van MijnOverheid geplaatst. De verdediging stelde dat het inloggen op het account van de verdachte niet voldoende was voor betekening in persoon. Het hof oordeelde echter dat de betekening op de juiste wijze had plaatsgevonden, conform artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte had binnen 14 dagen na de betekening hoger beroep moeten instellen, maar dit was pas op 3 december 2024 gebeurd, wat buiten de wettelijke termijn viel. De raadsvrouw bracht geen bijzondere omstandigheden naar voren die de termijnoverschrijding konden verontschuldigen. Het hof verklaarde de verdachte daarom niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Het arrest werd ter openbare terechtzitting uitgesproken.