ECLI:NL:GHAMS:2025:3114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
23-000919-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met vrijspraak en onvoorwaardelijke pij-maatregel na ernstige strafbare feiten

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2005 en momenteel gedetineerd in het Forensisch Centrum Teylingereind, was eerder veroordeeld voor meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting en oplichting van kwetsbare ouderen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de bewezenverklaring van een van de tenlastegelegde feiten in zaak D, waar de verdachte van werd vrijgesproken. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden en een onvoorwaardelijke pij-maatregel opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een lagere straf gevorderd, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico een onvoorwaardelijke pij-maatregel vereisen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met verschillende rapportages van psychologen en de reclassering, die wezen op de gedragsstoornissen van de verdachte en het gebrek aan behandelmotivatie. Het hof heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de ontwikkeling van de verdachte een behandeling in een gesloten setting vereisen. De verdachte werd veroordeeld tot 7 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen werd gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000919-24
datum uitspraak: 12 november 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-315742-22 (zaak A), 13-117097-23 (zaak B), 13-072049-24 (zaak C) en 09-019705-24 (zaak D) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2025 en 29 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de benadeelde partij en haar advocaat naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van
  • de bewezenverklaring van zaak D en
  • de strafoplegging en de motivering.
In zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat het hof in geval van cassatie de bewijsmiddelen zal vervangen door een opgave van de bewijsmiddelen.

Vrijspraak zaak D

Anders dan de rechtbank zal het hof de verdachte vrijspreken van hetgeen aan hem in zaak D is ten laste gelegd nu niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A, B, C en D bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest en aan hem de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: pij-maatregel) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte voor de zaken A, B, C en D, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden en twee weken, met aftrek van voorarrest, en aan hem een onvoorwaardelijke pij-maatregel zal opleggen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht dat het hof volstaat met het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke pij-maatregel, onder de navolgende voorwaarden: verplicht reclasseringstoezicht en meewerken aan een behandeling bij een GGZ-instelling (de Catamaran of een soortgelijke instelling). Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht nogmaals een tussenarrest te wijzen en daarin te bepalen dat de psycholoog en psychiater opnieuw over de verdachte rapporteren, gelet op de gewijzigde proceshouding van de verdachte, dan wel daarin aan de reclassering de opdracht te geven met een ‘lijstje met voorwaarden’ te komen die kunnen worden verbonden aan de oplegging van een voorwaardelijke pij-maatregel.
De ernst van de feiten
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich over een periode van vijf maanden schuldig gemaakt aan zeven ernstige strafbare feiten.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan verkrachting van een jonge vrouw. Zij ging tijdens een bezoek aan een horecagelegenheid nietsvermoedend naar de wc, waar zij de haar onbekende verdachte tegenkwam. Geheel onverhoeds en gewelddadig overweldigde hij haar, ging met zijn hand in haar onderbroek en penetreerde haar met zijn vingers. Dit betreft een zeer ernstig strafbaar feit. De verkrachting heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen nog jarenlang, zo niet de rest van hun leven, last hebben van de (psychische) gevolgen ervan in de vorm van angst en schaamte. Uit haar vordering tot schadevergoeding en de toelichtingen hierop blijkt ook dat de gebeurtenis een grote impact op het leven van het slachtoffer heeft gehad en tot op de dag van vandaag heeft. De verdachte heeft zich alleen laten leiden door zijn seksuele driften en zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van of de gevolgen voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zich, samen met anderen, in een tijdsbestek van slechts enkele dagen op slinkse wijze meerdere kwetsbare hoogbejaarden van respectievelijk 79, 88 en 89 jaar oud weten te bewegen tot de afgifte van hun bankpassen en pincodes en hen vervolgens bestolen. De daders hebben zich daarbij voorgedaan als medewerkers van de bank. Zij deden voorkomen dat sprake was van fraude met de bankrekeningen van de slachtoffers en dat zij deze en verdere fraude met de bankpassen en rekeningen konden voorkomen. Hierdoor hebben zij ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij bij de slachtoffers wisten te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal werden de pincodes en bankpassen aan de deur van de slachtoffers opgehaald. Met de bankpassen en de bijhorende pincodes werden door de verdachte en zijn mededaders vrijwel direct nadat deze waren bemachtigd meerdere keren forse geldbedragen gepind van de rekeningen van de slachtoffers en betalingen verricht. De verdachte vervulde een belangrijke en onmisbare schakel in het geheel door het pinnen met de pinpassen en op die manier het toe-eigenen van het geld van de slachtoffers.
De persoonlijkheid van de verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van de navolgende rapportages die over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn opgesteld:
- Pro Justitia rapportage opgemaakt door dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog, op 29 maart 2023;
- Pro Justitia rapportage opgemaakt door dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog, op 26 september 2023;
- Pro Justitia rapportage opgemaakt door A.A.M. Smits, kinder- en jeugdpsychiater, op 26 september 2023;
- Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. D.C.W.H. Naus, psychiater en door drs. T. Smits, GZ-psycholoog en psychotherapeut, op 1 februari 2024;
- rapportage van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder: JBRA), opgemaakt op 15 maart 2024;
- rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: Raad), opgemaakt op 26 maart 2024;
- Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. D.C.W.H. Naus, psychiater en door drs. T. Smits, GZ-psycholoog en psychotherapeut, op 4 april 2025 en
- reclasseringsadvies Reclassering Nederland (verder: Reclassering) opgemaakt op 30 juli 2025.
In het rapport van 29 maart 2023 (op dat moment was enkel sprake van de verdenking van verkrachting) komt de psycholoog tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ongespecificeerde, disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis alsmede van een disharmonisch intelligentieprofiel. Omdat de verdachte ten tijde van het onderzoek de beschuldiging van verkrachting ontkent kan geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid. De psycholoog komt tot een matig risico op zowel algemene als specifieke recidive. Deze risico-inschatting hangt met name samen met de beperkte emotieregulatie en probleemoplossende vaardigheden van de verdachte, zijn eigengereide, rigide en egocentrische grondhouding in combinatie met het ontbreken van een zinvolle invulling van zijn verschillende leefgebieden (school, vrijetijd, vrienden). Wel is er sprake van een steunend en protectief gezinssysteem. De psycholoog adviseert om duidelijke voorwaarden op te stellen bij een deels voorwaardelijke jeugddetentie.
In het rapport van 26 september 2023 (inmiddels was ook sprake van verdenking van oplichtingen en diefstallen) blijft de psycholoog bij zijn conclusie dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Ook is sprake van leer- of onderwijsproblemen gezien het disharmonische intelligentieprofiel. De verdachte ontkent nog steeds de beschuldiging van verkrachting; omtrent dit feit kan geen uitspraak worden gedaan over de vraag naar toerekenbaarheid. De verdachte erkent wel enige betrokkenheid bij de andere feiten. Geadviseerd wordt deze in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De psycholoog schat het risico op algemene recidive hoog in nu de verdachte binnen de strakke kaders vanuit een schorsing en binnen de begeleiding van een IFA-coach en Jeugdbescherming opnieuw wordt verdacht van strafbare feiten. Ook is in de periode van drie maanden tussen afronding van het vorige rapport en huidig onderzoek gebleken dat het voor de verdachte moeilijk is om zich aan afspraken rond school te houden, zijn houding weinig zelfinzicht,
probleembesef en motivatie laat zien en de beschermende functie van de hechte familiebanden en invloed minder sterk lijken dan verwacht. De psycholoog adviseert een klinische observatie van de verdachte.
In het rapport van 26 september 2023 merkt de psychiater op dat hij de hem gestelde vragen niet kan beantwoorden omdat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Evenals de psycholoog adviseert de psychiater een klinische observatie.
Vervolgens wordt op 11 oktober 2023 door de rechtbank een klinische observatie van de verdachte bevolen. Deze vangt aan op 16 november 2023 en duurt 7 weken. Uit het naar aanleiding van deze observatie opgestelde rapport van 1 februari 2024 blijkt dat de verdachte zeer beperkt aan het onderzoek heeft meegewerkt. Hoewel veel diagnostische vragen onbeantwoord zijn gebleven, kan wel worden geconcludeerd worden dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Verdachte legt problemen buiten zichzelf, is egocentrisch, heeft autoriteitsproblemen en gewetensproblemen, heeft moeite met mentaliseren en laat agressieproblemen zien. Deze gedragsstoornis kan een voorloper zijn van een persoonlijkheidsstoornis, met antisociale, narcistische en psychopate trekken. Uit de groepsobservaties komen subtiele kenmerken naar voren die een ontwikkeling in deze richting zouden kunnen ondersteunen. Nu er geen zicht is verkregen op de gedachten, gevoelens en drijfveren, kan op dit moment een persoonlijkheidsstoornis niet worden vastgesteld. De gedragsstoornis is na aanvang structureel - en dus ook tijdens de ten laste gelegde feiten - aanwezig. Onduidelijk blijft echter of deze stoornis of andere (pathologische) factoren een rol hebben gespeeld in de keuze voor het plegen van de feiten. De verdachte komt over als een gecontroleerde, berekenende en manipulatieve jongeman, met goede sociale vaardigheden, die weinig sturing nodig heeft en niet beïnvloedbaar is. De psychiater en psycholoog onthouden zich van advies over de toerekening van de feiten aan de verdachte, omdat er teveel onduidelijkheden bestaan mede doordat de verdachte geen openheid verschaft. Gezien de onduidelijkheden in diagnostiek en mate van doorwerking in het ten laste gelegde, is het ook niet mogelijk om een pathologisch bepaald risico op herhaling van delictgedrag in te schatten. Er is geen reden om aan te nemen dat de eerder gesignaleerde risicofactoren (problemen op school, beperkte copingvaardigheden, problemen met boosheid, emotieregulatieproblemen, zelfbepalendheid, autoriteitsproblemen, externaliseren) zijn veranderd. In het verlengde daarvan kan ook geen advies worden gegeven over verplichte behandeling, nu onduidelijk is of dit zal bijdragen aan het verminderen van een recidiverisico op lange termijn.
De JBRA adviseert in een rapportage van 15 maart 2024 om, gezien de ernst van de delicten, de gedragsproblematiek, het geen inzicht (willen) tonen in zijn functioneren en de beperkte zelfreflectie, aan de verdachte een maatregel met strakke kaders en de mogelijkheid tot een lik op stuk beleid op te leggen. De verdachte heeft een omgeving nodig die strakke kaders biedt met een duidelijke structuur en waar de kans zo minimaal mogelijk is op recidive, uit bescherming voor anderen (de maatschappij).
De Raad merkt in de rapportage van 26 maart 2024 op dat sprake is van veel risicofactoren wat maakt dat de kans op herhaling zonder behandeling groot is. De meeste risicofactoren zijn gelegen in het persoonlijk functioneren van de verdachte. Er is geen volledig zicht gekomen op het functioneren van de verdachte omdat hij heeft geweigerd mee te werken aan het ForCa onderzoek. Het is onduidelijk of de verdachte niet meewerkt vanwege zijn proceshouding op de naderende zitting, vanuit zijn culturele achtergrond (bijv. omdat er sprake zou zijn van schaamte) of omdat hij vanuit eigen motivatie niet wil meewerken aan een onderzoek. Ten aanzien van zijn houding zijn er ook andere zorgen: hij lijkt geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en legt problemen buiten zichzelf.
De verdachte wordt omschreven als een jongen die niet beïnvloedbaar is maar juist eerder een leidersrol op zich neemt. Hij komt over als een zeer egocentrische jongeman, die moeite heeft met autoriteit en met het omgaan met frustraties (met agressie tot uiterst gevolg). Om de kans op herhaling te kunnen verkleinen is het noodzakelijk dat er zicht komt op alle factoren die ten grondslag liggen aan het
gedrag van de verdachte, zowel ten tijde van de verdenkingen als in zijn algehele opstelling. Aanvullend onderzoek naar de gewetensontwikkeling, mentaliserend vermogen, de psychoseksuele
ontwikkeling en middelengebruik is noodzakelijk. Om dit mogelijk te kunnen maken is het belangrijk dat er een behandelrelatie met hem wordt aangegaan alvorens verder onderzoek plaats kan vinden. Al met al adviseert de Raad aan de verdachte een voorwaardelijke pij-maateregel op te leggen onder algemene en bijzondere voorwaarden, te weten een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer, meewerken aan diagnostiek en behandeling door de Waag, deelnemen aan systeemtherapie zoals MDFT, meewerken aan aanvullende hulpverlening, indien nodig verblijven in een instelling voor begeleid wonen en meewerken aan een avondklok met elektronische monitoring.
Ter terechtzitting in eerste aanleg komt de Raad, mede door de proceshouding van de verdachte en de noodzaak van een behandelgarantie, tot een gewijzigd advies, te weten een onvoorwaardelijke pij-maatregel.
In hoger beroep is de verdachte opnieuw onderzocht door een psycholoog en psychiater. In hun rapportage van 4 april 2025 stellen zij vast dat de verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek maar afhoudend was in het bespreken van antisociaal gedrag, seksualiteit en de ten laste gelegde feiten. De psycholoog en psychiater stellen vast dat bij de verdachte gesproken kan worden van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsstoornis in antisociale richting. Gezien de structurele aard van de problematiek was hiervan ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Met enige voorzichtigheid veronderstellen de onderzoekers dat wel enige doorwerking kan worden gezien van de beperkte gewetensfuncties vanuit de vastgestelde normoverschrijdende gedragsstoornis in alle ten laste gelegde feiten. Daarom adviseren de onderzoekers de feiten in (enigszins) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Niet kan worden uitgesloten dat andere, op dit moment onbekende, kenmerken vanuit pathologie onderbelicht zijn gebleven en de keuzevrijheid verder beperkt zouden kunnen hebben. De onderzoekers komen tot een matig risico op herhaling van seksueel delictgedrag (al laat de verdachte op dit vlak niet het achterste van zijn tong zien) en tot een verhoogd risico op herhaling van fraude en gewelddadig delict gedrag in het algemeen. De verdachte is een jongeman die weinig zelfinzicht toont, die zich in relaties snel achtergesteld voelt en snel conflicten opzoekt als hij naar zijn gevoel oneerlijk wordt bejegend. Dit maakt dat hij gemakkelijk in de problemen kan raken in een wereld die niet per definitie eerlijk is. Hij is daarnaast sterk gericht op het verkrijgen van geld en spullen, zodat de inschatting is dat hij geneigd zal zijn om te kiezen voor snel geld. Hij wordt daarbij niet geremd door een innerlijk geweten. Er zijn onvoldoende beschermende factoren die dit risico kunnen matigen. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een behandeling in een gesloten kader op te leggen. De verdachte heeft weinig behandelmotivatie, het risico op herhaling van delictgedrag kon onvoldoende in kaart worden gebracht, hij heeft niet het achterste van zijn tong laten zien, is onverminderd boos dat hij vast zit en heeft weinig besef van de ernst en consequenties van zijn delictgedrag. Hij erkent niet het risico op herhaling van delictgedrag en door zijn wantrouwen jegens anderen heeft hij moeite om controle door anderen te verdragen. Door dit alles wordt de kans van slagen van een voorwaardelijk kader als beperkt ingeschat. Om deze reden kunnen de onderzoekers niet anders dan een onvoorwaardelijke pij-maatregel adviseren. Nu sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting die gezien het gebrek aan probleembesef en motivatie en een gezinssysteem dat de problematiek onvoldoende kan hanteren wordt deze behandeling in gesloten setting in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte geacht.
Nadat de verdachte op 7 mei 2025 bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in zaak A heeft bekend dat hij het slachtoffer met zijn vingers heeft gepenetreerd, heeft het hof op 21 mei 2025 een tussenarrest gewezen waarin het hof – mede gezien deze gewijzigde proceshouding van de verdachte - het onderzoek heeft heropend en de Reclassering verzocht een maatregelenrapport op te stellen. Daarin diende te worden onderzocht of de Reclassering begeleidingsmogelijkheden ziet in het kader van een voorwaardelijke pij-maatregel en zo ja, welke voorwaarden in dat kader dan zouden moeten worden gesteld. Het hof heeft zich hierbij laten leiden door de inmiddels zeer lange duur van het voorarrest, de gewijzigde proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en het feit dat de verdachte ter terechtzitting inmiddels enig probleembesef heeft getoond en heeft aangegeven dat hij zich open wil stellen voor behandeling.
Vervolgens heeft de Reclassering onderzoek gedaan naar de eventuele mogelijkheid de verdachte te begeleiden in het kader van een voorwaardelijke pij-maatregel en op 30 juli 2025 een advies uitgebracht. Dit rapport is voordien besproken met leden van het PIJ casuistiekoverleg (PCO) waarin de drie reclasseringsorganisaties participeren en waarbij tevens een consulent psychiater aanwezig is. De Reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld, het risico op letsel als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden in als gemiddeld-hoog. De Reclassering adviseert tot het opleggen van een onvoorwaardelijke pij-maatregel. De Reclassering ziet geen mogelijkheden de verdachte te begeleiden in het kader van een voorwaardelijke pij-maatregel. Conform de beide PJ rapporteurs plaatst de Reclassering nadrukkelijk vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van een voorwaardelijke pij-maatregel, omdat geen sprake is van zelfinzicht en behandelmotivatie. Dit advies is besproken met de Raad.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft een vertegenwoordigster van de Reclassering een uitvoerige toelichting op dit advies gegeven en heeft de vertegenwoordigster van de Raad zich bij dit advies aangesloten. De Reclassering en de Raad hebben aangegeven dat zij geen daadwerkelijke behandelmotivatie of inzicht in de eigen problematiek bij de verdachte zien, waardoor naar verwachting het stellen van voorwaarden en behandeling in een ambulante setting niet haalbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
Het hof neemt de hiervoor genoemde conclusies en adviezen van de psycholoog en psychiater van 4 april 2025 en de Reclassering van 30 juli 2025 over en maakt deze tot de zijne.
Het hof stelt voorop dat is voldaan aan de vereisten van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het begaan van de misdrijven was bij de verdachte immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van de pij-maatregel, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en het hoge recidiverisico. Ook is het hof van oordeel dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte
Ook ten aanzien van de te beantwoorden vraag de vraag of de op te leggen pij-maatregel in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd neemt het hof de conclusies en adviezen van de deskundigen over. Het hof acht het met de deskundigen gezien de aard en de ernst van de problematiek van de verdachte noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een gesloten setting in het kader van een onvoorwaardelijke pij-maatregel. Het hof ziet anders dan de raadsman geen aanknopingspunten om een pij-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof verwerpt het daartoe strekkende verweer van de raadsman.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding het onderzoek opnieuw te heropenen, een tussenarrest te wijzen en de psycholoog en psychiater te verzoeken opnieuw over de verdachte te rapporteren. Er is inmiddels meerdere malen uitvoerig over de verdachte gerapporteerd.
Er is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de rapportages en adviezen over de verdachte ondeugdelijk zijn. Ook hebben de rapporteurs voldoende rekening gehouden met mogelijke culturele factoren in hun advisering.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur en de oplegging van een pij-maatregel passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van
- de bewezenverklaring van zaak D en
- de strafoplegging en de motivering
en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak (D) met parketnummer 09-019705.24 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Gelast de teruggave aan rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. I-phone 14 plus.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[..]
[..]