ECLI:NL:GHAMS:2025:3004

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
200.350.361/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling tussen ouders na wijziging van omstandigheden en belangen van het kind

In deze zaak heeft de moeder in november 2024 de zorgregeling tussen de vader en hun minderjarige kind stopgezet. De vader heeft hierop in kort geding gevorderd dat de moeder de zorgregeling zou nakomen. De voorzieningenrechter heeft in een vonnis van 20 december 2024 de vordering van de vader toegewezen, maar de moeder is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft geoordeeld dat kort na het vonnis van de voorzieningenrechter de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat nakoming van de zorgregeling in strijd komt met de zwaarwegende belangen van het kind. De moeder heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het niet meer in het belang van het kind is dat de zorgregeling wordt nagekomen. Het hof heeft de vorderingen van de vader afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie en de betrokkenheid van Jeugdbescherming en de opgestelde veiligheidsplannen maken dat het niet in het belang van het kind is om de zorgregeling te handhaven. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.350.361/01 KG
zaaknummer rechtbank : C/13/760601 / KG ZA 24-986 EAM/LO
arrest van de meervoudige familiekamer van 11 november 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. F. Özdemir-Sahin te Amsterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. M.P. Biesbroek te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de moeder en de vader worden genoemd.

1.De zaak in het kort

De moeder heeft in november 2024 de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , zoals deze de jaren daarvoor heeft gegolden, stopgezet. Daarop heeft de vader in kort geding op straffe van een dwangsom nakoming van de zorgregeling gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 20 december 2024 de vordering van de vader toegewezen; wel is de dwangsom beperkt en gemaximeerd. De moeder is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof is van oordeel dat kort na 20 december 2024 de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat nakoming van de zorgregeling inmiddels in strijd komt met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .

2.Het geding in hoger beroep

De moeder is bij dagvaarding van 16 januari 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 20 december 2024, in kort geding gewezen tussen de vader als eiser en de moeder als gedaagde.
De moeder heeft vervolgens een memorie van grieven, met producties 4 tot en met 7 (waarvan productie 4 naderhand is ingediend), genomen, waarna zij ter rolle van 25 maart 2025 de producties 8 tot en met 10 heeft ingediend. De vader heeft daarop een memorie van antwoord, tevens grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 1 tot en met 11, genomen, waarna de moeder een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties 12 tot en met 14, heeft ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2015 te [plaats A] , en hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Sinds 2020 geldt een zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] de ene week van vrijdagmiddag uit school tot zaterdagmiddag 17.00 uur, en de andere week van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de vakanties, waarbij de vader [minderjarige] haalt en brengt.
3.3.
Op vrijdag 8 november 2024 heeft de vader [minderjarige] opgehaald en meegenomen naar [plaats B] . [minderjarige] en de vader kregen ruzie, en [minderjarige] heeft de moeder gebeld om te vragen of zij haar wilde komen ophalen. Zij heeft daarbij ook gezegd dat de vader haar had geslagen. Later heeft de vader de moeder gebeld om te zeggen dat zij toch niet hoefde te komen omdat [minderjarige] en hij de ruzie hadden uitgepraat. De moeder is wel gekomen. Ook de politie is gekomen en [minderjarige] is uiteindelijk met de moeder mee gegaan.
3.4.
De politie heeft naar aanleiding van het incident een melding gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft gesproken met beide partijen en heeft ook contact gehad met de Opvoedpoli en Levvel. Die instanties waren al eerder betrokken bij [minderjarige] .
3.5.
Sinds 8 november 2024 heeft de moeder de zorgregeling stopgezet en heeft de vader [minderjarige] niet meer gezien, met uitzondering van een kort moment op 13 december 2024. De vader is toen naar de school van [minderjarige] gegaan om haar Sinterklaascadeautjes te geven.
3.6.
Op 13 december 2024 heeft Veilig Thuis een rapport afgegeven over [minderjarige] . Daarin staat, voor zover hier van belang. dat [minderjarige] heeft verteld over een aantal incidenten waarbij de vader haar heeft geslagen (met een vlakke hand op haar billen). Verder staat in het rapport het volgende.
“ [minderjarige] was in het hele gesprek heel open. Ze vertelde veel en kon duidelijke voorbeelden geven. Het was duidelijk dat ze graag haar verhaal wilde vertellen. [minderjarige] was het hele gesprek zeer gefocust op vader en wilde nauwelijks over moeder praten. Veilig Thuis heeft daarom sterk het vermoeden dat [minderjarige] klem zit in haar loyaliteit naar beide ouders en nu noodgedwongen een kant moet kiezen. Veilig Thuis heeft daarom besloten om het kindgesprek nogmaals te laten plaatsvinden om de verhalen van [minderjarige] op waarheid te toetsen.
3.7.
Nadat een tweede gesprek met [minderjarige] heeft plaatsgevonden heeft Veilig Thuis het volgende geconcludeerd.
“Conclusie gesprek
Het gesprek met [minderjarige] heeft geleid tot meer helderheid over hoe zij de situatie met vader heeft ervaren en over de onveiligheid die er volgens [minderjarige] heeft plaatsgevonden. De onveiligheid die [minderjarige] benoemd in dit gesprek komt overeen met wat [minderjarige] heeft aangegeven in het regulier kindgesprek met Veilig Thuis.
Uit dit gesprek komen tevens signalen van een vermoedelijk loyaliteitsconflict. Ouders lijken beiden negatieve uitspraken over elkaar te doen, die belastend zijn voor [minderjarige] . Bij het gebruik van sommige woorden en het benoemen van situaties, ontstaat de indruk dat zij deze heeft overgenomen van een volwassene. [minderjarige] is bang dat vader boos op haar is, omdat ze zou hebben gekozen voor haar moeder. [minderjarige] lijkt onvoldoende gesteund te worden, in dat zij niet hoeft te kiezen. [minderjarige] is blootgesteld aan een conflict tussen ouders, waarbij tevens de Politie aan te pas is gekomen. Deze situatie is belastend voor [minderjarige] .”
3.8.
Verder heeft Veilig Thuis het volgende in het rapport opgenomen.
[afbeelding]

4.De procedure bij de voorzieningenrechter

4.1.
De vader heeft gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de moeder te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals partijen die de afgelopen jaren hebben uitgevoerd, dan wel tot nakoming van een andere regeling die redelijk wordt geacht;
II. een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, indien de moeder de overeengekomen zorgregeling niet nakomt;
III. met machtiging aan de vader om het vonnis van de voorzieningenrechter zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm; en
IV. de moeder te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De moeder heeft verweer gevoerd.
4.3.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat, de moeder veroordeeld de zorgregeling, zoals hiervoor onder 3.2 omschreven, na te komen, bij gebreke waarvan zij aan de vader een dwangsom dient te betalen van € 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde heeft de voorzieningenrechter afgewezen.

5.De vorderingen in hoger beroep

5.1.
De moeder heeft
in principaal hoger beroepgeconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vader alsnog zal afwijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties.
5.2.
De vader heeft geconcludeerd de vorderingen van de vrouw af te wijzen.
5.3.
De vader heeft in
incidenteel hoger beroepgeconcludeerd dat het hof de moeder alsnog zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij de zorgregeling niet nakomt, en met machtiging aan de vader om het vonnis van de voorzieningenrechter ten uitvoer te leggen zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, alsmede de moeder te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
5.4.
De moeder heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vader.

6.Beoordeling

In principaal en incidenteel appel
6.1.
De voorzieningenrechter heeft bij de beoordeling van de vordering van de vader het belang van [minderjarige] tot uitgangspunt genomen en geoordeeld dat het in haar belang is dat zij (onbelast) contact heeft met haar beide ouders. Tevens is uitgangspunt dat de zorgregeling zoals die de afgelopen jaren heeft gegolden, wordt nagekomen, tenzij dit in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Vervolgens heeft de voorzieningenrechter overwogen dat over [minderjarige] grote zorgen bestaan, vooral omdat zowel de Opvoedpoli als Veilig Thuis hebben geconstateerd dat sprake is van een loyaliteitsconflict. Verder lijkt [minderjarige] tegenstrijdige signalen af te geven over het contact met haar vader. Tegen haar moeder, Veilig Thuis en de voorzieningenrechter heeft zij gezegd dat zij niet meer naar haar vader wil. Tegelijkertijd geeft zij haar vader hele andere signalen en heeft zij op YouTube een verdrietig berichtje geplaatst dat zij haar vader dreigt te verliezen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de vordering tot nakoming van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] toegewezen, daartoe oordelende dat in het rapport van Veilig Thuis geen belemmering voor hervatting van de zorgereling valt te lezen. Integendeel, daarin staat dat Jeugdbescherming samen met de ouders gaat werken aan verbetering van de situatie met behulp van de opgestelde veiligsheidsvoorwaarden (zie onder 3.8 hiervoor). Ook is Levvel nog betrokken en houdt Veilig Thuis een vinger aan de pols. Onder deze omstandigheden zijn er voldoende waarborgen, aldus de voorzieningenrechter, om de veiligheid van [minderjarige] in de gaten te houden in het vervolgtraject.
6.2.
De principale grief van de moeder komt in de kern erop neer dat het inmiddels niet meer in het belang van [minderjarige] is dat de zorgregeling zoals deze door partijen in het verleden is afgesproken, wordt nagekomen. Het hof is van oordeel dat deze grief terecht is voorgesteld en zal dit hieronder toelichten. De grieven van de man in het incidenteel appel zien op de omvang van de opgelegde dwangsom en het ontbreken van een machtiging tot tenuitvoerlegging met hulp van de politie. Deze grieven wijst het hof af in het verlengde van het oordeel in het principaal appel.
6.3.
Eind januari 2025 - dus kort na het bestreden vonnis - heeft Jeugdbescherming de actuele veiligheid van [minderjarige] in kaart gebracht en aan de hand daarvan een Veiligheidsplan opgemaakt (productie 5 in hoger beroep van de moeder).
Daarin zijn, voor zover hier van belang, de volgende veiligheidsafspraken opgenomen:
“Veiligheidsafspraken
Met het gezin zijn de volgende veiligheidsafspraken gemaakt om direct de veiligheid te vergroten:
1. [minderjarige] gaat voorlopig niet volgens de omgangsregeling naar haar vader. [minderjarige] heeft op meerdere momenten en bij verschillende personen aangegeven dat haar vader haar slaat, uitscheldt en zij bang is voor hem;
2. Vader zoekt [minderjarige] voorlopig niet op school of op andere plekken op;
3. Er wordt gewerkt aan herstel in het contact tussen [minderjarige] en haar vader. Er volgt een hulpverlenersoverleg om hier een plan met afspraken over te maken;
4. (…)
5. [minderjarige] heeft iemand buiten haar ouders om, waarmee zij kan praten. Tijdens het hulpverlenersoverleg wordt besproken of de huidige betrokken hulpverlening deze rol op zich kunnen nemen (en of dit voor [minderjarige] vertrouwd voelt), of dat er nieuwe hulpverlening (kindbehartiger) betrokken moet worden en of dat Eigen Plan ingezet kan worden om mede een JIM (jezelf ingebrachte mentor) vanuit het netwerk van [minderjarige] aan te stellen;
(…)
De volgende stappen
Met het gezin is/zijn de volgende stap(pen) afgesproken als het niet lukt om de gemaakte veiligheidsafspraken na te komen:
- Wanneer vader zich niet wil houden aan het voorlopige contactverbod zal Jeugdbescherming met spoed een ondertoezichtstelling aanvragen om hiermee de huidige omgangsregeling te kunnen pauzeren en [minderjarige] haar gevoel van veiligheid te prioriteren;
- Wanneer ouders de adviezen van hulpverlening niet opvolgen zal Jeugdbescherming een ondertoezichtstelling aanvragen om zodoende interventie te kunnen inzetten zodat de adviezen wel opvolging krijgen;
(…)”.
6.4.
Jeugdbescherming heeft de ouders vervolgens bij e-mail van 12 februari 2025 (productie 6 in hoger beroep van de moeder), voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“(…) In dit gesprek is besproken dat er al geruime tijd gezien wordt door deskundige hulpverlening en Veilig Thuis, dat er sprake is van forse loyaliteitsproblematiek bij [minderjarige] . (…)
Levvel adviseert dat Levvel Bemiddelt met ouders aan solo parallel ouderschap gaan werken. Nu na enkele jaren met hulpverlening er geen verbetering in de scheidingsproblematiek is, zal een solo parallel ouderschapstraject nodig zijn om [minderjarige] te behoeden voor de spanning die tussen ouders speelt. Ouders hebben in het overleg aangegeven beiden open te staan voor dit traject. (…)
Afgesproken is dat er contactherstel plaatsvindt tussen [minderjarige] en haar vader. Op donderdag 13 (15:00-16:00) en donderdag 20 februari (16:00-17:00) zal op locatie van de Opvoedpoli (…) [minderjarige] haar vader zien.
(…)
Op 11 februari 2025 geeft moeder aan dat zij het niet eens is met het opgestelde plan omdat [minderjarige] hier nog niet aan toe is. (…)
Indien moeder niet goed in staat is om [minderjarige] hierbij te ondersteunen, dan is dat begrijpelijk en moeten we met de hulpverlening kijken hoe moeder hierin ondersteund kan worden zodat zij stabiel blijft. Echter het weigeren mee te werken aan het opgestelde plan is niet in het belang van [minderjarige] . Jeugdbescherming verwacht dat donderdag de begeleide omgang kan plaatsvinden. Indien moeder hier niet achter kan staan en hier niet aan wilt meewerken ondanks het advies van de betrokken hulpverlening en van Jeugdbescherming, zal Jeugdbescherming een Verzoek tot Onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming aanvragen om te onderzoeken of een kinderbeschermings-maatregel nodig is. Graag hoor ik voor donderdag 12:00 uur of de omgang doorgang kan vinden.
(…)”.
6.5.
Op 13 februari 2025 heeft ondanks de hiervoor omschreven afspraak voor contactherstel geen omgang tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. [minderjarige] is naar de Opvoedpoli gebracht, maar zij is op het moment dat de vader de ruimte waar [minderjarige] was, binnenkwam, weggelopen. De moeder heeft in dit verband gesteld dat zij [minderjarige] uiteindelijk bij haar auto heeft aangetroffen, in totale paniek, trillend op haar benen, waarbij [minderjarige] nauwelijks uit haar woorden kwam.
6.6.
Het tweede begeleid contact zou op 20 februari 2025 plaatsvinden. Bij e-mail van 18 februari 2025 (productie 7 in hoger beroep van de moeder) heeft Jeugdbescherming aan ouders, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Aan [de moeder][hof: de moeder]
heeft Jeugbescherming voorgesteld om middels Eigen Plan een netwerkberaad in te zetten om zo middels betrokken vrienden/kennissen/familie te werken aan emotionele stabiliteit in de thuissituatie. Dit met als doel om [minderjarige] de emotionele toestemming te laten voelen vanuit haar moeder, om begeleid contactherstel zoals afgestemd is met elkaar te volbrengen.
[de moeder] heeft (…) laten weten dat zij vandaag geen Eigen Plan bijeenkomst wilde. Morgen heb ik met haar (…) een gesprek. Ik heb begrepen dat [de moeder] zelf wel staat achter contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader, maar dat [minderjarige] dit niet wil en we niet over haar grens moeten gaan. Moeder zegt dat ze achter [minderjarige] staat en dat een andere aanpak voor contactherstel nodig is. (…)
Omdat morgen de omgang staat gepland en Eigen Plan geen vorm heeft kunnen krijgen, [minderjarige] niet de emotionele steun voor dit contact krijgt van haar moeder en zij hier niet op is voorbereid, zijn we genoodzaakt omde omgang van morgen te annuleren. Zoals eerder gezegd zal jeugdbescherming een Verzoek tot onderzoek indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Hopelijk komen we wel tot een plan om in de tussentijd toch toe te werken naar contact herstel. Hierin zal advisering van hulpverlening tav contactherstel leidend zijn om zo niet voorbij te gaan aan wat voor [minderjarige] het belangrijkste is. Jeugbescherming zal zodoende advies van deskundigen inwinnen hierover. Jullie worden nader geïnformeerd.”
6.7.
Op 19 februari 2025 heeft Jeugdbescherming het opgestelde veiligheidsplan geactualiseerd (productie 10 in hoger beroep van de moeder) overeenkomstig de e-mail van 12 februari 2025. Op 25 maart 2025 heeft vervolgens overleg plaatsgevonden tussen de vader, de moeder, de GGZ en Jeugdbescherming. Uit de naar aanleiding van dit overleg gemaakte notulen (productie 11 in hoger beroep van de vader) valt af te leiden dat Jeugdbescherming niet van mening is dat sprake is van ouderverstoting, maar van kindeigen problematiek bij [minderjarige] alsmede systemische invloed (hoe reageren ouders op elkaar en hoe reageren zij op [minderjarige] ) en dat Jeugdbescherming het voorbarig acht om naar de Raad te stappen voor een kinderbeschermingsmaatregel, terwijl de kans bestaat dat vanuit de ondersteuning en methodiek door Jeugdbescherming, stappen kunnen worden gezet die in het belang zijn van [minderjarige] . Met de ouders is afgesproken dat zij zullen doorgeven of zij het eens zijn met het (stappen)plan van Jeugdbescherming, waarbij wordt gestart met kaarten/brieven van de vader aan [minderjarige] en videobelmomenten alsmede aanmelding van de ouders bij Arkin Contactherstel.
6.8.
In het licht van het voorgaande is het hof vooralsnog van oordeel dat na het bestreden vonnis ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die maken dat het op dit moment niet (meer) opportuun is de moeder tot nakoming van de omgangsregeling te veroordelen. Jeugdbescherming is momenteel intensief betrokken bij de ouders in het vrijwillig kader en heeft een veiligheidsplan opgesteld. Op geleide van Jeugdbescherming wordt gewerkt aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , waartoe met de ouders een stappenplan is afgesproken. Daarbij speelt begeleiding door Arkin Contactherstel een grote rol. Het uitgezette traject is nog gaande en uit de door de moeder als productie 14 overgelegde e-mails valt af te leiden dat [minderjarige] in april 2025 nog afwijzend heeft gereageerd op de toenaderingspogingen van de vader. Het hof is dan ook van oordeel dat, zolang het afgesproken traject (nog) niet (met succes) is afgerond, nakoming van de omgangsregeling, zoals deze vanaf 2020 tussen partijen gold, niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter op dit punt vernietigen.
6.9.
Nu wordt getracht het contact tussen de vader en [minderjarige] , mede onder begeleiding van Arkin, te herstellen, bestond en bestaat naar het voorlopig oordeel van het hof ook geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, laat staan het verhogen daarvan dan wel het machtigen van de vader het vonnis van de voorzieningenrechter ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm. Voor zover de grief van de moeder zich richt tegen de opgelegde dwangsom slaagt deze dus eveneens. Dit betekent dat de grieven 1 en 2 van de vader in incidenteel hoger beroep geen doel treffen.
6.10.
De slotsom is dat de principale grief van de moeder slaagt en in het verlengde daarvan de incidentele grieven van de vader falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, met uitzondering van het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent de compensatie van proceskosten (onder 5.4), gelet op het familierechtelijke karakter van de procedure. Het hof ziet om dezelfde reden aanleiding de kosten van de procedure zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep te compenseren.

7.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van hetgeen is beslist omtrent de compensatie van kosten onder 5.4;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de vader af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A. van den Berg, A.R. Sturhoofd en R.M. Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.