ECLI:NL:GHAMS:2025:3000

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
23-000583-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Complicaties rondom rechtsbijstandverlening in de strafzaak tegen R.T. en de verantwoordelijkheden van de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2025, staat de rechtsbijstandverlening aan de verdachte R.T. centraal. Het hof heeft geconstateerd dat de rechtsbijstandverlening in de strafzaak tegen R.T. ernstig tekortschiet. Sinds de eerste zitting in hoger beroep op 8 april 2024 is de behandeling van de zaak al 19 maanden aan de gang, waarvan R.T. 10 maanden zonder rechtsbijstand heeft gezeten. Dit heeft geleid tot vertraging in de voortgang van de strafzaak, wat problematisch is voor de verdachte. Het hof heeft de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand benadrukt, die wettelijk verplicht is om een raadsman aan te wijzen voor de verdachte. Ondanks inspanningen van het dekenberaad van de Nederlandse Orde van Advocaten om geschikte advocaten te vinden, zijn er geen serieuze kandidaten beschikbaar gesteld. Het hof heeft de noodzaak benadrukt dat de Raad zijn verantwoordelijkheden moet nakomen en dat er snel een oplossing moet komen voor de rechtsbijstandverlening aan R.T. Het hof heeft ook de rol van de raadsheer-commissaris benoemd, die moet toezien op de voortgang van de aanwijzing van een raadsman. De zaak heeft grote publieke aandacht en het hof heeft de verantwoordelijkheid om te waarborgen dat het proces eerlijk en voortvarend verloopt, in overeenstemming met artikel 6 van het EVRM.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling strafrecht
Parketnummer:
 23-000583-24 (R.T.)
Tegenwoordig zijn:
mr. R. Veldhuisen, voorzitter,
mr. L.I.M. van Bergen en mr. S. Jongeling, leden,
en mr. A.F. van der Heide griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door drie advocaten-generaal (hierna telkens: de advocaat-generaal).
Overwegingen en beslissing van het hof ter terechtzitting van 6 november 2025.
De voorzitter deelt als overwegingen en beslissing van het hof mede:
Op de terechtzitting van 3 november jl. heeft het hof andermaal aandacht besteed aan het onderwerp rechtsbijstandverlening in de strafzaak. Samengevat heeft het hof toen het volgende overwogen.
De stand van zaken van de rechtsbijstandverlening in de zaak tegen [R.T.] is op die zitting door het hof als niet rooskleurig getypeerd. Gerekend vanaf de eerste zitting in hoger beroep (8 april 2024) is de behandeling van (ook) de zaak tegen [R.T.] inmiddels 19 maanden onderweg. Daarvan heeft het hem 10 maanden ontbroken aan rechtsbijstandverlening in de strafzaak. Dat is eerst en vooral voor de verdachte [R.T.] problematisch.
Die gemankeerde rechtsbijstandverlening vertraagt de voortgang van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep. In zijn zaak is het nog niet tot een afsluitende regiezitting kunnen komen. De voortgang van de behandeling is al haperend blijven steken, en zijn zaak draait nog steeds, en ondertussen onverantwoord lang, stationair. Het zicht op het moment waarop in de zaak tegen [R.T.] eindbeslissingen worden gegeven is in de tijd bezien voor het hof niet meer dan een onzeker vergezicht.
Het dekenberaad van de Nederlandse Orde van Advocaten is de voorbije maanden doende geweest om een oplossing te vinden voor dit in de strafzaak terugkerende probleem. Dat dekenberaad heeft daartoe voor een onorthodoxe aanpak gekozen, door met het oog op rechtsbijstandverlening aan de verdachte [R.T.] alle in Nederland als strafrechtadvocaten geregistreerde leden van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten aan te schrijven.
Heeft het dekenberaad naar aanleiding van een rappel van het hof op 17 oktober jl. nog laten weten, dat binnen de beperkte mogelijkheden die er zijn een maximale inspanning wordt geleverd, op 31 oktober jl. heeft het dekenberaad aan het hof als het resultaat van die inspanning gemeld, dat er voor aan de verdachte [R.T.] in de strafzaak te verlenen rechtsbijstand geen serieuze kandidaten beschikbaar zijn.
Het een en ander heeft het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna ook te noemen: de Raad) tot de conclusie gebracht, dat door die Raad geen raadsman voor de verdachte [R.T.] kan worden aangewezen.
Na die terechtzitting van 3 november jl. heeft het dekenberaad bij een e-mailbericht van die datum aan de voorzitter laten weten “(…) dat het, ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag daartoe, inspanningen levert die bevorderen dat situaties als deze vermeden worden. (…) Wij blijven ons inspannen en zullen u uiteraard informeren als er nieuwe ontwikkelingen zijn.”
De stand van zaken op dit moment is, dat het ontbreekt aan enig zicht op hernieuwde rechtsbijstandverlening in de strafzaak aan de verdachte [R.T.], terwijl die rechtsbijstand zijn uitdrukkelijke wens is. En die wens roept in het geheel geen verbazing op, gelet op de belangen die in deze zaak eerst en vooral voor hem als verdachte op het spel staan.
De verdachte slaagt zelf niet erin om een of meer advocaten bereid te vinden om hem in de strafzaak als zijn gekozen raadslieden bij te staan, terwijl moet worden vastgesteld dat de Raad in gebreke is te doen, waartoe het op grond van artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gehouden: het aanwijzen van een of meer raadslieden met het oog op rechtsbijstandverlening aan de verdachte in de strafzaak.
In dit verband merkt het hof voor de volledigheid op, dat een aantal raadslieden van de verdachte de verdediging om hen moverende redenen heeft neergelegd. Voorts is feit dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een raadsvrouw respectievelijk raadsman van de verdachte, als verdachte is aangehouden. Hun strafzaken zijn echter nog lopende en het hof beschikt niet over informatie over die zaken.
En aldus werkt het probleem waarvoor de Raad zich kennelijk gesteld ziet, rechtstreeks door in de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte [R.T.], voor het verloop waarvan het hof verantwoordelijk is. Immers, waar de Raad niet levert – een feitelijke vaststelling en niet ook een appreciatie – heeft dat voor de strafzaak tot gevolg dat de behandeling daarvan nagenoeg stilvalt. En het gaat hier niet om een doorsnee-strafzaak, maar om een strafzaak waarin de belangen evident groot zijn.
Bezien vanuit het perspectief van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft het hof te bewaken dat het proces eerlijk verloopt. Dat betekent op deze plaats dat [R.T.] als de voorlopig gehechte verdachte die in hoger beroep terechtstaat, aanspraak maakt op rechtsgeleerde bijstand in de strafzaak. Gelet op de belangen die voor de verdachte in deze zaak op het spel staan, behoeft het belang dat de verdachte daarbij heeft geen nadere toelichting, terwijl het de taak van het hof is om te bewaken dat die waarborg wordt geëffectueerd.
In deze zaak bestaat dat bewaken niet alleen in formeel nagaan of de advocaat-generaal overeenkomstig het voorschrift van artikel 40 Sv de mededeling aan de Raad heeft gedaan. Ook informeel, door het leggen van het even bedoelde contact met de lokale deken en met het dekenberaad van de Nederlandse Orde van Advocaten, beoogt het hof als zittingsrechter te doen wat het kan.
Uit die hierboven aangehaalde verdragsbepaling volgt ook, dat de verdachte recht heeft op de behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. De verdachte mag erop rekenen dat binnen die termijn voor hem duidelijk wordt hoe zijn strafzaak voor hem afloopt. Ook dat belang heeft het hof ambtshalve te bewaken door voortvarend te berechten. In het zich hier voordoende geval komt die voortvarendheid sterk in het gedrang, alleen al door het enkele uitblijven van rechtsbijstandverlening.
Behandelen impliceert een beweging die is gericht op het verwezenlijken van een doel. Toegespitst op de behandeling van een strafzaak wordt voortgang van het onderzoek ter terechtzitting verondersteld, waarna het hof, gehoord partijen, de eindbeslissingen in de zaak geeft. Het hof taxeert de strafzaak tegen [R.T.] als een zaak waarvan de behandeling en uitkomst daarvan voorwerp is van bovengemiddelde publieke aandacht en debat. Daarmee wordt onderstreept dat ook het publiek verwacht, en ook redelijkerwijs mag verwachten, dat berechting in een strafzaak als deze voortvarend plaatsvindt, en in het geval waarin blijkt van obstakels, die door de autoriteiten worden weggenomen. In dit verband verdient verder onderstreping, dat ook de slachtoffers en hun nabestaanden van de feiten waarvoor verdachte wordt vervolgd, en de samenleving als geheel, een belang hebben bij voortvarende berechting.
Het voorgaande voert het hof tot de conclusie dat het van groot belang is dat de Raad, als publiekrechtelijke rechtspersoon, zich verder inspant om uitvoering te geven aan de taak die hem op grond van de wet, ook ter implementatie van EU-wetgeving, [1] is toebedeeld: het aanwijzen van één of meer raadslieden voor de verdachte [R.T.].
Het hof ziet onder ogen dat de kenbare inspanningen van het dekenberaad van de Nederlandse Orde van Advocaten zijn gericht op het overwinnen van obstakels, waarvoor die Raad zich kennelijke gesteld ziet, het is en blijft de Raad aan wie de taak bij wet ondubbelzinnig is opgedragen. [2] Met de mededelingen van het dekenberaad, dat zich naar aanleiding van de landelijke oproep geen geschikte advocaten hebben aangemeld om deze rechtsbijstand te verlenen, en dat ook overigens geen geschikte kandidaten zijn gevonden, zonder dat daarbij enig inzicht is gegeven in de daaraan ten grondslag liggende redenen, is de Raad als overheidsinstantie echter niet ontheven van zijn verantwoordelijkheid voor het zoeken naar een oplossing in dezen. [3]
Nu de verantwoordelijkheid voor het aanwijzen door de wetgever in het Wetboek van Strafvordering bij uitstek aan die Raad is toebedeeld, is het de Raad die daarop voor het hof aanspreekbaar is. Overigens biedt de Advocatenwet in artikel 13 aan de rechtzoekende die niet een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak waarin bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, de mogelijkheid een verzoek te doen aan de deken van de orde van advocaten om een advocaat aan te wijzen. [4] De verdachte [R.T.] heeft aangekondigd zo’n verzoek te willen doen. Op zijn beurt is de Minister van Justitie en Veiligheid voor het realiseren van het effectueren van rechtsbijstand eindverantwoordelijk. [5]
Met dit onderstrepen en het met zoveel woorden benoemen van die eindverantwoordelijkheid miskent het hof niet dat moet worden aangenomen dat er belemmeringen bestaan die aan het voortvarend aanwijzen in de weg staan. Maar voor het hof heeft slechts te gelden dát zal moeten worden aangewezen, en wel op de kortst mogelijke termijn.
Uit het voorgaande volgt, dat de Raad en het dekenberaad zich geconfronteerd weten met serieuze belemmeringen en complicaties, het is aan de Rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de balie om als togadragers in gezamenlijkheid te verzekeren dat ook de zaak tegen de verdachte [R.T.] zijn normale verloop krijgt.
Gelet op de verantwoordelijkheid van het hof voor de bewaking van de eerlijkheid van het proces acht het hof het noodzakelijk dat het een (nog) scherp(er) zicht krijgt en houdt op de (on)mogelijkheden voor de Raad voor probleemoplossing en aanwijzing van een of meer raadslieden. Het hof heeft daarbij het oog op concrete verwachtingen en scenario’s, ook en vooral in de tijd bezien.
Het corresponderen door (de voorzitter van) het hof met de Raad voor Rechtsbijstand en, in het verlengde daarvan, de lokale deken en het dekenberaad over dit onderwerp vindt niet alleen plaats buiten de strafvorderlijk gebaande paden, maar is bovendien minder praktisch. En een bespreking ter terechtzitting met vertegenwoordigers van die Raad, de Nederlandse Orde van Advocaten en/of andere functionarissen in de lijn naar de Minister stuit af op hetzelfde bezwaar, en biedt bovendien onvoldoende houvast voor een concretisering van het zicht van het hof op het moment waarop het tot een aanwijzing door de Raad voor Rechtsbijstand komt.
Dat is anders voor de raadsheer-commissaris, die met een ruime opdracht van het hof en met de flexibiliteit die eigen is aan de werkzaamheden in zijn kabinet, wél het nadere zicht kan krijgen, waartoe het hof als zittingsrechter minder goed in staat is. Daarom zal het hof de zaak tegen de verdachte [R.T.] ook hiervoor naar de raadsheer-commissaris verwijzen, opdat de raadsheer-commissaris zich – naar het inzicht van die raadsheer-commissaris – met het oog op het verstrekken van inlichtingen aan het hof verstaat (in elk geval) met (een) vertegenwoordiger(s) van de Raad voor Rechtsbijstand en/of de lokale deken/het dekenberaad van de Nederlandse Orde van Advocaten en/of functionarissen in de lijn naar het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Waar het gaat om de aan het hof te verstrekken inlichtingen zal het vizier van de raadsheer-commissaris daarbij steeds gericht dienen te zijn op het zicht in de tijd: wanneer zal het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand in de onderhavige zaak gevolg geven aan de door de advocaat-generaal op
de voet van artikel 40 Sv gedane mededeling?
Het hof gaat ervan uit dat de raadsheer-commissaris naar bevind van zaken het hof inlicht, doch in elk geval ultimo 4 maanden na heden.
Het hof
verwijstde zaak naar de
vaste raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, voor het verrichten van het onderzoek en het doen van verslag zoals hierboven is omschreven, waartoe de stukken
in handen worden gesteld van die vaste raadsheer-commissaris.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/48/EU en Richtlijn (EU) 2016/1919
2.Artikel 7, lid 1, sub a, van de Wet op de rechtsbijstand
3.Artikel 6, lid 3, onder c, EVRM en artikel 40 Sv, met in achtneming van Richtlijn 2013/48/EU en Richtlijn (EU) 2016/1919
4.Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de aangewezen advocaat verplicht is zijn diensten te verlenen. Overigens bepaalt het vijfde lid van dit artikel – voor zover hier van belang – dat de advocaat die door de Raad voor Rechtsbijstand als raadsman is aangewezen, als zodanig optreedt of zich doet waarnemen, zolang niet een gekozen raadsman is opgetreden of op de voet van artikel 44 Sv een ander is aangewezen.
5.Kamerstukken II, 2014-2015, 34159, nr. 3, p. 2