In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2025, staat de rechtsbijstandverlening aan de verdachte R.T. centraal. Het hof heeft geconstateerd dat de rechtsbijstandverlening in de strafzaak tegen R.T. ernstig tekortschiet. Sinds de eerste zitting in hoger beroep op 8 april 2024 is de behandeling van de zaak al 19 maanden aan de gang, waarvan R.T. 10 maanden zonder rechtsbijstand heeft gezeten. Dit heeft geleid tot vertraging in de voortgang van de strafzaak, wat problematisch is voor de verdachte. Het hof heeft de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand benadrukt, die wettelijk verplicht is om een raadsman aan te wijzen voor de verdachte. Ondanks inspanningen van het dekenberaad van de Nederlandse Orde van Advocaten om geschikte advocaten te vinden, zijn er geen serieuze kandidaten beschikbaar gesteld. Het hof heeft de noodzaak benadrukt dat de Raad zijn verantwoordelijkheden moet nakomen en dat er snel een oplossing moet komen voor de rechtsbijstandverlening aan R.T. Het hof heeft ook de rol van de raadsheer-commissaris benoemd, die moet toezien op de voortgang van de aanwijzing van een raadsman. De zaak heeft grote publieke aandacht en het hof heeft de verantwoordelijkheid om te waarborgen dat het proces eerlijk en voortvarend verloopt, in overeenstemming met artikel 6 van het EVRM.