Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
De vrouw verzoekt, onder aanpassing van de omvang (hof: van) haar vordering, de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, inhoudende dat de woning gelegen te [plaats C] aan de [straat] aan de man wordt toebedeeld en dat de man wordt verdeeld (hof: bedoeld zal zijn veroordeeld) om aan de vrouw 84.500 euro uit te betalen wegens overbedeling.”
De discussie gaat over de vraag of de man in 2008 beschikt over een vermogen (waarde gebouwde woning) dat deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap die verdeeld moet worden tussen partijen”. Het hof begrijpt deze stelling van de vrouw aldus, dat zij aan haar vordering niet meer de verdeling van de huwelijksgemeenschap ten grondslag legt, maar deze baseert op een vermogensvermeerdering tijdens het deel van de huwelijkse periode waarin het regime van het Nederlands recht van toepassing was. Vanwege het ontbreken van een nadere uitwerking kan het echter ook gaan om een vergoedingsrecht, omdat de man ten tijde van de bouw van de woning gelden heeft gebruikt die partijen hebben verkregen in de periode dat sprake was van een huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht. Uit de reactie van de man in de akte uitlatingen na tussenarrest maakt het hof op dat de man ook begrijpt dat de vrouw van deze laatste grondslag uitgaat. Hij voert immers aan dat de stelling van de vrouw dat de discussie tussen partijen niet over de juridische eigendom van de woning gaat maar juist om het vermogen waarmee de woning is gefinancierd (deel van de gemeenschap uitmaakt), en dat deze stelling niet is uitgewerkt en daarom niet te volgen is.