ECLI:NL:GHAMS:2025:2928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.024/01 SKG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebruiksrecht van de woning na beëindiging van een affectieve relatie met kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen om het uitsluitend gebruik van de woning te verkrijgen zijn afgewezen. De vrouw en de man hebben bijna 16 jaar een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. Na een aantal incidenten, waaronder huiselijk geweld, heeft de vrouw de woning verlaten en haar bezittingen verhuisd. De vrouw heeft in hoger beroep gevorderd dat de man de woning verlaat en dat zij het alleen gebruik krijgt. De man heeft betwist dat de vrouw een spoedeisend belang heeft, omdat zij heeft aangegeven niet meer terug te willen keren naar de woning. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw, door haar bezittingen te verhuizen en de man te informeren dat hij in de woning kan blijven, de man het vertrouwen heeft gegeven dat hij het alleen gebruik van de woning zou hebben. Het hof heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.354.024/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank: C/15/362916 KG ZA 25-129
arrest van de meervoudige familiekamer van 4 november 2025
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Westerveld te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2
De vrouw is bij dagvaarding van 28 april 2025 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 8 april 2025 (hierna: het bestreden vonnis), in kort geding gewezen onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer tussen de vrouw als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. De dagvaarding in hoger beroep bevat tevens de grieven en producties.
1.3
Van de zijde van de man is een daarna een memorie van antwoord, met producties A t/m C, en een bericht van 3 september 2025, met producties D t/m H, binnen gekomen.
1.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 17 september 2025. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
Het hof gaat uit van de door de voorzieningenrechter (onder 2.1 tot en met 2.7) vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Verder gaat het hof ook uit van feiten die in hoger beroep door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist. Het volgende staat vast.
2.2
Partijen hebben gedurende bijna 16 jaar een affectieve relatie gehad en samengewoond. Partijen hadden geen samenlevingscontract. De relatie is begin 2025 tot een einde gekomen.
2.3
Uit de relatie tussen partijen is één thans nog minderjarige dochter geboren, [kind 1] . Zij is 15 jaar oud. Daarnaast heeft de vrouw nog een zoon uit een eerdere relatie, [kind 2] . [kind 2] is 18 jaar.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [A-straat] [plaats A] (hierna: de woning).
2.5 0
p 8 januari 2025 heeft zich tussen partijen in en nabij de woning een incident voorgedaan, waarna de man naar zijn moeder is vertrokken. De man is twee weken bij zijn moeder gebleven en op 24 januari 2025 teruggekeerd in de woning.
2.6
Op 12 februari 2025 heeft zich opnieuw een incident voorgedaan tussen partijen. Na een heftige ruzie ‘s middags is de man opnieuw naar zijn moeder gegaan om af te koelen. ‘s Avonds wilde de man de woning weer in, maar de vrouw wilde hem niet binnenlaten. De man heeft daarop de voordeur van de woning ingetrapt. Vervolgens is sprake geweest van duwen en trekken over en weer tussen partijen. Een buurman heeft de man meegenomen uit de woning naar zijn huis en de politie gebeld. De politie heeft de man weggestuurd.
2.7
De vrouw heeft op 22 februari 2025 aangifte gedaan bij de politie ter zake van huiselijk geweld.
2.8
Op 21 maart 2025 heeft de vrouw opnieuw aangifte gedaan bij de politie van de eerdere mishandeling op 12 februari 2025, van vernieling van de deur en van het onklaar maken van haar auto.
2.9
Op 26 en 27 mei 2025 heeft de vrouw al haar bezittingen uit de woning gehaald.
2.1
Op 12 juni 2025 heeft de vrouw de man in een app bericht het volgende laten weten:

Ik kom niet terug naar het huis. Je kan er blijven. [kind 1] komt het weekend bij mij. Vanwege school blijft ze voorlopig even in de [A-straat] . Ik haal haar elk weekend op. En wanneer zij wil komen haal ik haar ook op. Dit is voorlopig tot ik een eigen plek heb. En dan komen ook de katten weer bij mij”.

3.De vorderingen

3.1
Bij de voorzieningenrechter heeft de vrouw (in conventie) gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. dat de man wordt veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten en verlaten te houden, met al zijn eigendommen, tot het moment dat in een bodemprocedure over de verdeling van de woning is beslist, waarbij de man de sleutels aan de vrouw ter beschikking moet stellen en voorts zal bepalen dat de man de woning niet mag betreden met ingang van de datum van het vonnis,
II. dat de man, als hij niet vrijwillig aan de uitvoering van dit vonnis meewerkt, door de sterke arm van de politie uit de woning kan worden verwijderd,
III. dat de man, de reservesleutel van de auto, Dacia Sandero, met kenteken [kenteken] aan de vrouw moet afgeven binnen 24 uur na het vonnis, op straffe van een dwangsom,
IV. dat de kosten worden gecompenseerd.
Bij de voorzieningenrechter heeft de man (in reconventie)
primairgevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
1. de vrouw wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na de datum van het vonnis de door haar
genoemde bodemprocedure betreffende de verdeling van de eenvoudige gemeenschap te starten,
2. ieder der partijen voor de duur van die bodemprocedure per periodevan 14 dagen om en om van dinsdag 9.00 uur tot en met de daarop volgende dinsdag 9.00 uur met uitsluiting van de ander het voorlopig gebruik van de echtelijke woning krijgt toegewezen,
3. de partij die conform het onder 2 bepaalde het gebruik van de woning heeft de voorlopige zorg voor de kinderen zal dragen (voor [kind 2] indien en zover hij er voor kiest om in de woning te verblijven als de man het gebruik van de woning heeft),
4. ieder der partijen ingeval van toewijzing van de vordering sub 2 zal worden veroordeeld om ingaande 1 maart 2025 de helft van de vaste lasten en gemeenschappelijke schulden te dragen/betalen, waaronder in elk geval de hypothecaire verplichtingen, de energiekosten, de verzekeringen betreffende de woning, de schuld(en) van partijen (in elk geval de schuld bij Santander), de gemeentelijke belastingen betreffende de woning en daaraan gerelateerd
rechten, water- en waterschapslasten, een en ander zonder verdere verrekening met de ander;
5. de vrouw wordt veroordeeld om alle kosten betreffende de bij haar in gebruik zijnde auto zelf en zonder verrekening met de man te dragen;
6. de vrouw wordt verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de man eigendommen van de man, inboedelgoederen en/of andere goederen die van partijen gemeenschappelijk zijn te koop aan te bieden, op straffe van een dwangsom,
7. de vrouw wordt veroordeeld om harerzijds binnen 10 dagen na de datum van het vonnis
makelaarskantoor [X] te [plaats A] opdracht te verstrekken tot taxatie
van de gemeenschappelijke woning van partijen,
8. de vrouw wordt veroordeeld om na verrichting van de taxatie en na het rondkrijgen van de
financiering door de man voor de uitkoop van de vrouw voor haar aandeel in de gemeenschappelijke woning binnen 10 dagen na het eerste verzoek van de man haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de gemeenschappelijke woning waarbij het door de man aan de vrouw te betalen uitkoopbedrag dient te worden bepaald volgens de volgende rekensom:
* (het door [X] te [plaats A] bepaalde taxatiebedrag minus het nominaal door de man vanuit privé vermogen ingelegde bedrag van € 45.000,- minus de resterende bedragen van de 3 hypothecaire geldleningen) * 50%, zulks onder voorwaarde dat de vrouw ter gelegenheid van die levering door de hypotheekbank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichting tot terugbetaling van de hypothecaire geldleningen,
9. de vrouw wordt veroordeeld om de thans nog gemeenschappelijke woning op de dag van de
levering van haar aandeel in de woning te ontruimen en ontruimd te houden,
10. de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan de man voor iedere dag, en gedeelte van een dag voor een hele gerekend, dat zij met de voldoening aan enig onderdeel
van de veroordelingen sub 7 tot en met 10 van het vonnis in gebreke blijft.
Subsidiair- in het geval de voorzieningenrechter het voorlopig gebruik van de
gemeenschappelijke woning voor de duur van de nog te starten bodemprocedure volledig
aan de vrouw zou toewijzen, heeft de man gevorderd te bepalen dat:
1. de vrouw wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na de datum van het vonnis de door haar
benoemde bodemprocedure betreffende de verdeling van de eenvoudige gemeenschap te
starten;
2. tussen [kind 1] en de man een voorlopige zorgregeling zal zijn waarbij [kind 1] bij de man zal verblijven eenmaal per 14 dagen van 13.00 uur tot 19.00 uur (de man heeft geen slaapplaats) op de dag in het weekend dat [kind 1] geen handbalwedstrijd heeft en verder zo vaak zij zelf bij haar vader wil en kan zijn;
3. de vrouw wordt veroordeeld om ingaande 1 maart 2025 zonder verrekening met de man te
betalen:
* alle vaste- en gebruikerslasten betreffende de gemeenschappelijke woning, waaronder in elk
geval de hypothecaire verplichtingen, de energiekosten, de verzekeringen betreffende de
woning, de gemeentelijke belastingen betreffende de woning en daaraan gerelateerd rechten,
water- en waterschapslasten;
* de helft van de schuld(en) van partijen, waaronder in elk geval hun schuld bij Santander,
4. de vrouw wordt veroordeeld om alle kosten betreffende de bij haar in gebruik zijnde auto zelf en zonder verrekening met de man te dragen;
5. de vrouw wordt verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de man eigendommen van de man, inboedelgoederen en/of andere goederen die van partijen
gemeenschappelijk zijn te koop aan te bieden, op straffe van een dwangsom,
6. de vrouw wordt veroordeeld om harerzijds binnen 10 dagen na datum vonnis makelaarskantoor [X] te [plaats A] opdracht te verstrekken tot taxatie van de gemeenschappelijke woning van partijen;
7. de vrouw wordt veroordeeld om, na verrichting van de taxatie en na het rondkrijgen van de
financiering door de man voor de uitkoop van de vrouw voor haar aandeel in de
gemeenschappelijke woning, binnen 10 dagen na het eerste verzoek van de man haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de gemeenschappelijke woning waarbij het door de man aan de vrouw te betalen uitkoopbedrag dient te worden bepaald volgens de volgende rekensom:
* (het door [X] te [plaats A] bepaalde taxatiebedrag minus het
nominaal door de man vanuit privé vermogen ingelegde bedrag van € 45.000,- minus de
resterende bedragen van de 3 hypothecaire geldleningen) * 50%, zulks onder voorwaarde dat de vrouw ter gelegenheid van die levering door de hypotheek bank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichting tot terugbetaling van de hypothecaire geldleningen;
8. de vrouw wordt veroordeeld om de thans nog gemeenschappelijke woning op de dag van de
levering van haar aandeel in de woning te ontruimen en ontruimd te houden;
9. de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan de man voor iedere dag dat
zij met de voldoening aan enig onderdeel van de veroordelingen sub 6 tot en met 8 van het
vonnis in gebreke blijft.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie de gevraagde voorzieningen geweigerd. vorderingen afgewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald bij wijze van ordemaatregel dat de man in de periode van 1 mei tot en met 30 september 2025 telkens gedurende de helft van de maand gebruik mag maken van de woning, waarbij partijen de nadere invulling van die regeling in onderling overleg moeten afstemmen,
- bepaald dat ieder van partijen de helft van de vaste lasten, gebruikerslasten en gemeenschappelijke schulden moet betalen, waaronder in elk geval de hypothecaire verplichtingen, de energiekosten, verzekeringen betreffende de woning, de gemeentelijke belastingen en de daaraan gerelateerde rechten, water- en waterschapslasten, zonder nadere
verrekening,
- de vrouw veroordeeld om binnen tien dagen na heden mee te werken aan het verstrekken van een gezamenlijke opdracht aan makelaarskantoor [X] te [plaats A] om de woning te taxeren en bepaald dat partijen ieder de helft van de kosten van die taxatie voor zijn/haar rekening zal nemen,
- de vrouw verboden om zonder voorafgaande toestemming van de man eigendommen van de man, inboedelgoederen en/of andere goederen die gemeenschappelijk eigendom zijn van partijen te koop aan te bieden.
3.3
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vorderingen van de vrouw alsnog toe zal wijzen en de vorderingen van de man af zal wijzen, kosten rechtens, en
II. de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis tot aan de uitspraak van de (eind) beschikking in hoger beroep zal schorsen,
II. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
3.4
De man heeft geconcludeerd dat het hof de grieven van de vrouw zal verwerpen en haar vorderingen in hoger beroep zal afwijzen
.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1
De procedure in kort geding is bedoeld voor spoedeisende gevallen waarin de belangen van de betrokkenen vragen om een onmiddellijke voorziening die voorlopig van kracht is totdat de rechter in een bodemzaak een definitieve beslissing heeft gegeven.
Het hof dient ambtshalve vast te stellen of sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij wordt voorop gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is.
4.2
De man betwist dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Door de voorzieningenrechter is een ordemaatregel getroffen en die loopt eind september 2025 af. Voorts heeft de vrouw via een appbericht te kennen gegeven dat zij niet meer in de woning terugkeert en dat de man daar mag blijven wonen. Daarna heeft de vrouw daad bij het woord gevoegd en heeft zij al haar spullen verhuisd. De zaak ontbeert dus een spoedeisend karakter, aldus de man.
4.3
Het hof overweegt als volgt. Het mag zo zijn dat de moeder uit de woning is vertrokken en dat zij vervangende woonruimte had maar dat betekent niet dat daarmee de zaak niet spoedeisend is. Partijen zijn sinds begin 2025 verwikkeld in een juridische strijd over het gebruik en de verdeling van de woning. In mei 2025 hebben partijen om en om, conform het bestreden vonnis, in de woning verbleven en eind mei 2025 heeft de vrouw de woning verlaten. De vrouw had vervangende woonruimte geregeld, maar dit was naar haar zeggen slechts tijdelijk; tot en met augustus 2025, aldus haar verklaring ter zitting. De vrouw heeft thans geen woning en verblijft op verschillende adressen. Zij wil terugkeren naar de woning en tot het moment dat in een bodemprocedure over de verdeling van de woning is beslist, dat de man de woning verlaat en verlaten houdt. De voorzieningenrechter heeft een beslissing genomen over het gebruiksrecht tot en met 30 september 2025, zodat vanaf die datum geen gebruiksregeling meer geldt, anders dan die uit de wet voortvloeit. Uit de aard van de zaak en de gevorderde voorziening volgt naar het oordeel van het hof een voldoende spoedeisend belang van de vrouw bij een beslissing van de voorzieningenrechter in hoger beroep.
4.4
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar vordering met betrekking tot het afgeven aan de vrouw van de reservesleutel van de auto, Dacia Sandero, met kenteken [kenteken] , ingetrokken, zodat het hof hier niet meer op hoeft te beslissen.
Standpunten van partijen
4.5
De vrouw heeft vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Het grootste bezwaar van de vrouw is gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om het uitsluitend gebruik van de woning niet aan de vrouw toe te kennen en te bepalen dat de man telkens gedurende de helft van de maand gebruik mag maken van de woning en dat partijen dat onderling moeten regelen. De vrouw is van mening dat zij met de kinderen in de woning moet kunnen verblijven zonder de man, zodat zij de kinderen een veilige en rustige plek kan bieden. De kinderen zijn bang voor de man en daarom willen zij niet twee weken met de man alleen zijn. Dit is niet in het belang van de kinderen. De vrouw is door alle gebeurtenissen ook bang voor de man. Dat is de reden dat zij de sloten van de woning had vervangen. [kind 2] zwerft nu rond, samen met de vrouw. Zij zijn bang voor de man en durven niet in de woning terug te keren. Zij verblijven momenteel in het huis van een vriend van [kind 2] . [kind 1] verblijft bij de man en het gaat slecht met haar. Zij heeft angst- en paniekaanvallen en is erg afgevallen. De vrouw ziet [kind 1] nu ook veel minder door de regeling die door de voorzieningenrechter is getroffen. Deze regeling doet dus geen recht aan de situatie en de emoties van de betrokkenen. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat de man niet bij zijn moeder kan verblijven. De man is daar meerdere keren langere periodes verbleven en heeft daar een eigen kamer ter beschikking, aldus de vrouw.
4.6
De man betwist de stellingen van de vrouw. Dat de vrouw twee weken aaneengesloten elders terecht kan is al gebleken toen zij gedurende de eerste periode van twee weken dat de man de woning in gebruik had, begin mei 2025, ook elders verbleef. De vrouw heeft de man vervolgens in juni 2025 een appbericht gestuurd met de mededeling dat zij niet meer naar de woning terugkeert. Volgens de man woont de vrouw momenteel op een vast adres in de Krommenie. De kinderen zijn helemaal niet bang voor de man. [kind 1] woont bij hem en dat gaat goed. [kind 2] is ook welkom om in de woning te verblijven. De kinderen hebben begrepen dat zij tot 1 oktober 2025 in de woning zouden kunnen blijven wonen en dat de man en vrouw elkaar de helft van de tijd zouden afwisselen. Ook is aan de kinderen uitgelegd dat dit de beste oplossing voor hen werd geacht. De man heeft hierbij verwezen naar het bericht van Veilig Thuis (productie A, memorie van antwoord) waarin partijen erop wordt gewezen dat het in het belang van de kinderen is dat zij zich aan het vonnis van de voorzieningenrechter houden. De moeder van de man heeft een woning waarvan alle slaapkamers in gebruik zijn. Als de man bij zijn moeder verblijft, dan slaapt hij op de bank, aldus de man.
Beoordeling door het hof
4.7
De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Het hof overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 8 april 2025 bij wijze van ordemaatregel bepaald dat de man in de periode van 1 mei tot en met 30 september 2025 telkens gedurende de helft van de maand gebruik mag maken van de woning, waarbij partijen de nadere invulling van die regeling in onderling overleg moeten afstemmen. Partijen hebben vervolgens een aantal weken invulling gegeven aan de ordemaatregel van de voorzieningenrechter. Enige tijd verbleven zij om en om twee weken in de woning , de vrouw laatstelijk tot 29 mei 2025. Op 12 juni 2025 heeft de vrouw de man een appbericht gestuurd waarin zij de man heeft medegedeeld niet terug naar de woning te komen en dat de man daar kan blijven. Uit door de man overgelegde foto’s en filmpjes blijkt dat de vrouw op 26 en 27 mei 2025 haar bezittingen uit de woning heeft gehaald en is vertrokken. De foto’s en filmbeelden maken duidelijk dat de vrouw veel van haar persoonlijke bezittingen heeft meegenomen. De vrouw heeft dit ook niet weersproken; zij heeft er wel op gewezen zij enkel haar eigen bezittingen en die van haar moeder heeft meegenomen en dat zij de gezamenlijke bezittingen ongemoeid heeft gelaten. Inmiddels heeft de man de woning vier maanden alleen gebruikt.
Met het uit de woning ophalen van haar persoonlijke bezittingen en met de daarop aansluitende mededeling aan de man “
Ik kom niet terug naar het huis. Je kan er blijven (..)”heeft de man er naar het oordeel van het hof op mogen vertrouwen dat de vrouw niet meer wilde terugkeren in de woning.
De man mocht er gezien de gegeven omstandigheden dan ook vanuit gaan dat hij het alleen gebruik van de woning zou hebben. Het hof zal de vordering van de vrouw om die reden afwijzen. Dit betekent dat de ordemaatregel van de voorzieningenrechter in stand is gebleven tot 1 oktober 2025. Vanaf 1 oktober 2025 is de situatie aldus dat geen bijzondere gebruiksregeling meer geldt en dat beide partijen als eigenaar van de woning daarvan weer gebruik mogen maken. Het is aan partijen om hier een invulling aan te geven. Op de vraag van het hof hoe partijen dit gaan invullen - nu een bodemprocedure lange tijd in beslag kan nemen en het wenselijk is, niet in de laatste plaats voor [kind 1] , dat partijen dat samen zo snel mogelijk regelen - heeft de vrouw geantwoord dat als het alleen gebruik van de woning niet mogelijk is, dan de om-en-om gebruiksregeling ‘second best’ is. De man staat ook open voor een om-en-om gebruiksregeling en hij heeft toegezegd daaraan te zullen meewerken. Het hof roept partijen op om het gebruik van de woning in het belang van [kind 1] in goed overleg te regelen.
4.8
Ter zitting bij het hof is buiten de grenzen van de procedure in hoger beroep om ook gesproken over de route die gevolgd kan worden om op een minnelijke wijze tot de verdeling van de woning te komen. De man heeft de wens om de woning over te nemen onder uitkoop van de vrouw en met haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw staat hier niet afwijzend tegenover mits wordt uitgegaan van een reële waarde van de woning welke waarde wordt vastgesteld door een onafhankelijke makelaar. Met de uitkomst van de reeds in opdracht van de man uitgevoerde taxatie kan de vrouw niet instemmen. De vrouw zal een andere taxateur de woning opnieuw laten taxeren, zodat er overeenstemming tussen partijen kan komen over de waarde. Vervolgens dient de man de financiering van de overname van de woning rond te krijgen en dient er overeenstemming te worden bereikt over de overige financiële geschilpunten. Het hof roept ook op dit punt partijen op om via minnelijk overleg tot een financiële afwikkeling te komen.
4.9
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en dat de vorderingen van de vrouw in hoger beroep zullen worden afgewezen.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Kleefmann, J.M. van Baardewijk en S. van Gestel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.