ECLI:NL:GHAMS:2025:2884

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
200.337.381/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgang wegens strijd met de zwaarwegende belangen van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door mr. G. Öntas, had in eerste aanleg een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, maar dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. I.M.G. Maste, verzet zich tegen de omgangsregeling en heeft ernstige bezwaren geuit over de veiligheid van haar en de minderjarige, onder andere vanwege eerdere bedreigingen door de vader. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van het kind, waarbij het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming een belangrijke rol heeft gespeeld. De raad adviseerde om de omgangsregeling langzaam op te bouwen, maar het hof concludeerde dat er momenteel geen draagvlak is voor contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden weinig betrokken is geweest bij het leven van de minderjarige en dat eerdere omgangsmomenten problematisch zijn verlopen. Gezien de zorgen over de veiligheid van de minderjarige en het gebrek aan vertrouwen van de moeder in de vader, heeft het hof het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.381/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/342617 / FA RK 23-3685
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak van
[de vader] ,
woonplaats kiezende bij zijn advocaat,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: (de) vader,
advocaat: mr. G. Öntas te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: (de) moeder,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 2 juli 2024 een beschikking gegeven (hierna: de tussenbeschikking) waarin, voor zover nu van belang, de beslissing over de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is aangehouden in afwachting van het onderzoeksrapport van de raad.
Voor het procesverloop tot de mondelinge behandeling van 15 mei 2024 voorafgaande aan de tussenbeschikking, wordt naar de tussenbeschikking verwezen. Van voornoemde mondelinge behandeling is een uitgewerkt proces-verbaal opgesteld dat aan partijen is toegezonden en zich bij de stukken bevindt.
1.2
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 16 mei 2024, met bijlagen;
- het raadsrapport van 14 april 2025 (hierna: het raadsrapport);
- een bericht van de zijde van de vader van 28 mei 2025, met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 28 mei 2025, met bijlagen.
1.3
[minderjarige] heeft in een brief van 7 juni 2025 laten weten wat zij van de zaak vindt.
1.4
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 10 september 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig partijen, ieder bijgestaan door zijn/haar advocaat. De vader is tevens bijgestaan door de tolk in de Turkse taal, A. Elliyasa. Tevens was de raad aanwezig, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers.

2.De omvang van het hoger beroep

2.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen, afgewezen. Ook is het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] afgewezen. De rechtbank heeft voorts, gelet op de aard van de procedure, bepaald dat ieder van partijen de eigen (proces)kosten draagt. Het hof heeft bij de tussenbeschikking de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigd.
2.2
Ter beoordeling ligt in principaal hoger beroep thans nog voor het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen [minderjarige] en hem te bepalen als volgt:
- de eerste vier weken: drie keer per week telefonisch contact middels videobellen op de maandag, woensdag en zaterdag;
- na de eerste vier weken: drie keer per week omgang op de woensdag, vrijdag en zondag gedurende minimaal vier uur, waarbij de vader zorg zal dragen voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
- na verloop van twee maanden: omgang gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag na school 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
althans een zodanige regeling te bepalen die het hof juist acht.
Daarnaast ligt in incidenteel hoger beroep nog voor het verzoek van de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.3
Partijen verzoeken over en weer de ander in zijn/haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

3.De verdere beoordeling in hoger beroep

Principaal hoger beroep
Wettelijk kader
3.1
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De raad
3.2
Uit het raadsrapport van 14 april 2025 blijkt dat de raad van mening is dat er mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader die door hulpverlening begeleid dient te worden en langzaam opgebouwd moet worden. Er moet worden gekeken hoe dit veilig vorm kan worden gegeven, waarbij rekening wordt gehouden met de wensen, behoeften en belastbaarheid van [minderjarige] . Een belemmering bij de omgang is de angst van moeder rondom het contact tussen [minderjarige] en vader en dat vader [minderjarige] mogelijk meeneemt naar Turkije; [minderjarige] kan hierdoor niet vrijuit praten. Voorts speelt de betrouwbaarheid van de vader een rol; vader heeft in het verleden lange tijd weinig initiatief getoond in het contact met [minderjarige] . Tot slot is er sprake van wantrouwen van de ouders naar elkaar toe.
De raad denkt aan een opbouw van contact waarbij de vader eerst kaartjes naar [minderjarige] stuurt. Daarbij moet vader ondersteund worden hoe hij het beste aansluit bij [minderjarige] en moeder dient begeleid te worden zodat bij haar de spanningen en stress rondom het contact afnemen. De raad adviseert de procedure nog negen maanden aan te houden om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode hulpverlening aan te gaan via Sensa Zorg.
Daarnaast is door de raad een informatieverzoek gedaan bij de Centrale Autoriteit ten aanzien van (lopende) strafzaken van de vader in Turkije om te beoordelen of dit een risico kan zijn bij verdere uitbreiding van het contact tussen de vader en [minderjarige] . Dit onderzoek kan parallel lopen met het huidige advies van de raad aangezien de raad op dit moment een minimale vorm van contact adviseert, onder begeleiding van een hulpverlenende instantie.
3.3
De raad heeft ter zitting nog toegevoegd dat de hulpverlening door Sensa Zorg zou kunnen worden vervangen door de Blijf groep, zodat beoordeeld kan worden of sprake is van intieme terreur.
Standpunt vader:
3.4
De vader is het eens met het advies van de raad om de zaak aan te houden, in afwachting van hulpverlening en de geadviseerde opbouw van contact waarbij de vader, onder begeleiding, eerst kaartjes zal sturen aan [minderjarige] . De vader is van mening dat [minderjarige] haar vader moet leren kennen, dat is goed voor haar ontwikkeling. De vader laat weten dat hij niet eerder kaartjes aan [minderjarige] heeft gestuurd omdat hij bang was dat hij dit niet goed zou doen en moeder hem dit vervolgens zou verwijten. Hij wil dit dan ook graag onder begeleiding doen. De vader is het ook eens met hulp van Sensa Zorg voor partijen, Sensa Zorg is onder meer geschikt voor partijen met een Turkse achtergrond. Vader betwist dat sprake is van intieme terreur zoals de moeder aanvoert, en stelt dat er na 2022 geen contact meer tussen partijen is geweest. Vader biedt zijn excuses aan voor zijn negatieve uitlatingen naar de moeder toe in 2022. Hij was toen erg boos en had zichzelf niet onder controle, dat is nu veranderd. Vader wil er alles aan doen om weer contact te krijgen met [minderjarige] . De vader heeft voorts laten weten dat er in Turkije geen is gerechtelijke procedures meer tegen hem lopen en dat hij geen strafblad heeft.. Tot slot heeft de vader aangevoerd dat, wanneer hij in Nederland is, hij dan in [plaats] verblijft, samen met een vriend van hem.
Standpunt moeder:
3.5
De moeder is het niet eens met het advies van de raad. De moeder heeft geen enkel vertrouwen in de vader en zij is bang voor hem vanwege zijn bedreigingen jegens haar. De vader heeft meermalen in Turkije een contactverbod opgelegd gekregen en de moeder woont met [minderjarige] op een geheim adres. De moeder en [minderjarige] worden onverminderd in hun veiligheidsgevoel aangetast door de bedreigingen en intimidaties van vader. Dat deze op dit moment niet plaatsvinden komt uitsluitend door het feit dat de vader niet op de hoogte is van het adres van de moeder. De raad waarborgt de veiligheid van moeder en [minderjarige] niet met dit advies. Er is sprake van intieme terreur. De raad had dit zelfstandig moeten vaststellen aan de hand van de MASIC methode. De raad adviseert Sensa Zorg, maar Sensa Zorg heeft niet of nauwelijks ervaring met intieme terreur en biedt geen behandeling aan die hiermee rekening houdt; De Waag, Altra, BRight en de Blijf groep wel. Het raadsrapport heeft onvoldoende oog voor de belemmeringen en gevaren bij de opbouw van de omgang. Gezien de impact van het gedrag van de vader is de moeder niet bereid om met hem aan een ouderrelatie te werken, zij wil in het geheel geen contact met de vader. Ook is veel onduidelijkheid over de verblijfplaats van de vader als hij in Nederland is en lopen er in Turkije nog procedures jegens vader. [minderjarige] kan niet alleen over straat. Moeder vreest namelijk voor ontvoering door de vader, dan wel mogelijke wraakacties die verband houden met de gerechtelijke procedures jegens de vader in Turkije.
De moeder leeft al jaren onder hoge spanning, het advies om de procedure nog eens voor negen maanden aan te houden is dan ook ongewenst. Omgang tussen de vader en [minderjarige] is gevaarlijk en niet realistisch. De door de vader verzochte contactregeling is dan ook niet in het belang van [minderjarige] en moet worden afgewezen, aldus de moeder.
Beoordeling door het hof:
3.6
Zoals de rechtbank reeds in de bestreden beschikking heeft overwogen, is [minderjarige] in 2019 door toedoen van de vader uit haar vertrouwde omgeving in Turkije gehaald na bedreigingen van de vrouw en [minderjarige] ten gevolge van de zakelijke activiteiten van de vader aldaar. Daarna is de vader jarenlang weinig tot niet betrokken is geweest bij het (dagelijks) leven van [minderjarige] . Tot september 2022 is de vader niet naar Nederland gekomen en was er in die periode geen contact tussen [minderjarige] en de vader. In september 2022 heeft er één omgangsmoment tussen de vader en [minderjarige] in Nederland plaatsgevonden, welk contact niet goed is verlopen. [minderjarige] is overstuur geraakt en weigert sindsdien iedere vorm van contact met de vader. Ook in haar brief aan het hof heeft [minderjarige] laten weten dat zij geen contact met haar vader wil.
In 2022 heeft de vader zich zeer negatief en bedreigend jegens de moeder uitgelaten, waardoor het vertrouwen van de moeder in de vader verder is afgenomen. De excuses van de vader ter zitting hebben geen verandering in de situatie gebracht, nu het wantrouwen van de moeder in de vader, zo is het hof gebleken, in de afgelopen periode alleen maar groter is geworden.
Tijdens de zitting is bovendien duidelijk geworden dat de vader in de afgelopen tijd geen kaartjes aan [minderjarige] heeft gestuurd. Hoewel de vader daarover ter zitting in hoger beroep uitleg heeft gegeven is het hof van oordeel dat van de vader had mogen worden verwacht dat hij in ieder geval op deze wijze zou proberen invulling aan zijn ouderrol te geven, door via de advocaat van de moeder de kaartjes te sturen en [minderjarige] te laten weten dat hij aan haar denkt.
3.7
Het hof stelt vast dat het niet is gelukt om op dit moment bij [minderjarige] draagvlak te creëren voor enig contact met de vader. Het draagvlak van de moeder en [minderjarige] is juist afgenomen. Gelet op de negatieve ervaringen die [minderjarige] heeft gehad door het problematische vertrek uit Turkije, daarna de afwezigheid van de vader in haar leven en het contact met de vader in 2022 dat zij als belastend heeft ervaren, is het hof van oordeel dat op dit moment verder druk uitoefenen op het herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] een te groot risico voor [minderjarige] verdere ontwikkeling met zich brengt en derhalve in strijd is met haar zwaarwegende belangen. Het hof wijst het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen dan ook af en zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
3.8
Het hof hecht er tot slot aan op te merken dat het hof zich zorgen maakt over de ontwikkeling van [minderjarige] nu de moeder heeft laten weten dat [minderjarige] niet alleen over straat mag gaan en dat alle instanties op de hoogte zijn van een mogelijke ontvoering door de vader. [minderjarige] kan op deze wijze niet zorgeloos en onbelast opgroeien zoals de moeder ook zelf ter zitting heeft erkend. Het hof adviseert de moeder met klem voor [minderjarige] en zichzelf professionele hulpverlening in te schakelen, bijvoorbeeld bij de Blijf groep. Mogelijk komt er hierdoor in de toekomst weer ruimte voor [minderjarige] tot een verdere positieve ontwikkeling en voor de vader om enige rol in het leven van [minderjarige] te kunnen spelen, nu dat voor [minderjarige] in het kader van haar identiteitsontwikkeling goed zou zijn.
Incidenteel hoger beroep
3.9
Het hof ziet geen aanleiding om de vader in de proceskosten te veroordelen, zoals de moeder heeft verzocht aangezien er geen sprake is van misbruik van procesrecht. Het hof zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren.
3.1
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, M.T. Hoogland en M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. E.W.K. Bosman als griffier en is op 28 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.