ECLI:NL:GHAMS:2025:286

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.339.243
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van gemeenschappelijk vermogen met betrekking tot de woning en levensverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk eigenaar zijn van een woning. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2023, waarin de verdeling van de woning en de bijbehorende hypothecaire lening werd behandeld. De partijen hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning en de hypothecaire lasten. De vrouw heeft de samenlevingsovereenkomst opgezegd en vordert de verkoop van de woning, terwijl de man stelt dat de samenleving al in 2011 is geëindigd en dat hij recht heeft op de waarde van de woning. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van beide partijen besproken. Het hof oordeelt dat de man niet in staat is de woning over te nemen en machtigt de vrouw om de woning te verkopen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de wijze van verdeling en bekrachtigt het voor het overige. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof 200.339.243
zaaknummer rechtbank C/13/724507 / HA ZA 22-899
arrest van 4 februari 2025
in de zaak van
[de man]
die woont in [plaats A]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: de man
advocaat: mr. J.I. Dierkx,
tegen
[de vrouw]
die woont in [plaats B]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: de vrouw
advocaten: mr. J.B. Streefkerk.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) op 13 december 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar het vonnis. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 11 maart 2024
  • de memorie van grieven, met producties
  • de memorie van antwoord met incidenteel appel, met een productie
  • een H12-formulier met producties A t/m S namens de vrouw van 28 oktober 2024
  • een H12-formulier met productie T namens de vrouw van 11 november 2024
  • een H12-formulier met producties 27 t/m 37 namens de man van 29 november 2024
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 5 december 2024 is gehouden.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Partijen zijn gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning aan het [A-straat] te [plaats B] (hierna: de woning). Zij hebben daarvoor een hypotheek afgesloten van ƒ 468.700 (= ongeveer € 212.686,-) bij de Postbank. Aan de hypotheek is een levensverzekering verbonden. De waarde per 1 maart 2025 (de einddatum van de polis) is € 131.596,-
2.2.
Partijen hebben op 28 februari 1995 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten.
Daarin staat onder meer het volgende:
“(…)
GEMEENSCHAPPELIJKE WONING
Artikel 3
A. De Eigenaarslasten en kosten van onderhoud het gemeenschappelijk woonhuis betreffende, en de verplichtingen voortvloeiende uit de hypotheek, waarmee het gemeenschappelijk woonhuis belast is, komen voor rekening van de comparant sub l(hof: de man).
De comparant sub 1 doet afstand van iedere regresaktie op de comparante sub 2(hof: de vrouw)
terzake van de door hem in gevolge dit lid betaalde kosten.
B. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigde tot de afkoopwaarde van de (polissen) van
levensverzekering, die meeverbonden zijn terzake van gemeld hypotheek, ongeacht wie van partijen de te dier zake verschuldigde premiën heeft voldaan.
C. Een ieder van partijen is voor de helft drachtplichtig voor de terugbetaling van de hoofdsom van gemelde hypotheek.
BEËINDIGING SAMENLEVING
Artikel 4
A. Ingeval er onenigheid bestaat over het moment waarop de samenleving van de comparanten is geëindigd, wordt de samenleving geacht te zijn geëindigd op de dag van ontvangst van het aangetekend schrijven, waarin de ene comparant(e) aan de ander heeft laten weten, dat zulks het geval is.
B. Indien de samenleving van de comparanten eindigt anders dan door overlijden van één der comparanten, worden de gemeenschappelijke goederen verdeeld. De waarde der gemeenschappelijke goederen zal worden vastgesteld in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming dienaangaande door een taxateur, aangewezen door een notaris, die door een der comparanten is verzocht om een taxateur aan te wijzen. Indien de verdeling leidt tot overbedeling van één der comparanten, dient het bedrag der overbedeling aan de onderbedeelde te zijn voldaan uiterlijk binnen één maand nadat de waarde van de goederen is vastgesteld.
C. Bij beëindiging van de samenleving van partijen anders dan door overlijden wordt het
registergoed gelegen te [plaats B] [A-straat] toegedeeld aan comparant sub 1 onder de
verplichting voor laatstgenoemde om aan de comparante sub 2 binnen drie maanden na beëindiging van de samenleving in contanten uit te keren de helft van de meerwaarde van gemeld register goed, waarbij de meerwaarde als volgt wordt vastgesteld: De taxatiewaarde van het pand in onbewoonde staat te verminderen met een bedrag ad zevenhonderd veertig duizend gulden.
(…)”
2.3.
De advocaat van de vrouw heeft in een email van 15 augustus 2022 aan de man bericht dat de vrouw de samenlevingsovereenkomst wil afwikkelen.
2.4.
De vrouw heeft per brief van 6 oktober 2022 de samenlevingsovereenkomst opgezegd.
2.5.
In eerste aanleg heeft de vrouw (samengevat) gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
1) verkoop en levering van de woning door een makelaar aan een derde, dan wel, subsidiair aan de man. Hierbij moet de overwaarde, die bij helfte moet worden verdeeld, worden vastgesteld door op de verkoopopbrengst de hypotheek en de verkoopkosten in mindering te brengen en de afkoopwaarde van de levensverzekering daarbij op te tellen;
2) afwikkeling van de rest van de gemeenschappelijke eigendommen door afgifte aan de vrouw van haar spullen en betaling aan haar van € 12.893,94 en € 40.000,-.
2.6.
In reconventie in eerste aanleg heeft de man (samengevat), uitvoerbaar bij voorraad gevorderd:
1) primair, een verklaring voor recht dat de samenleving van partijen is geëindigd op 1 januari 2011, dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 764.000,- en dat de vrouw in het kader van de verdeling € 138.976,- krijgt uitgekeerd;
2) subsidiair, te bepalen dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 930.000,-;
3) betaling door de vrouw van de helft van de hypotheeklasten ad € 72.931,19;
4) betaling door de vrouw van de helft van de renovatie- en verbouwkosten ad € 75.000,-;
5) betaling door de vrouw van autokosten van € 11.578,51.
2.7.
De rechtbank Amsterdam heeft in het vonnis van 13 december 2023 (hierna: het bestreden vonnis) uitvoerbaar bij voorraad het volgende bepaald:
voor het geval toedeling aan de man van de onroerende zaak aan het [A-straat] te
[plaats B] onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden
gerealiseerd:
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan het [A-straat] te [plaats B] als volgt vast:
5.1.1.
bepaalt dat partijen zich binnen twee weken na de datum van dit vonnis zullen wenden tot de taxateur [X] van [X] Makelaar - Taxateur te [plaats A] ;
5.1.2.
bepaalt dat de taxateur in aanwezigheid van beide partijen de onroerende zaak binnen één maand na dit vonnis zal taxeren dan wel een waardebepaling zal verrichten tegen de actuele waarde in het economisch verkeer en dat deze taxatie tussen partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW;
5.1.3.
bepaalt dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
5.1.4.
deelt de onroerende zaak aan het [A-straat] te [plaats B] toe aan de man onder de verplichting:
o
de desbetreffende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
o
de helft van de eventuele overwaarde van het onroerend goed, bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van € 335.797,- envermeerderd met het actuele saldo van de polis levensverzekering, op het moment van de notariële overdracht aan de man aan de vrouw te vergoeden;
5.1.5.
bepaalt dat een eventuele onderwaarde door partijen, ieder voor de helft, moet worden gedragen;
5.1.6.
bepaalt dat de levering van het onroerend goed aan de man moet plaatsvinden binnen een maand, nadat hij aan de vrouw binnen een termijn van drie maanden na de datum van de taxatie, schriftelijk heeft bericht dat hij het onroerend goed kan en wil overnemen;
5.1.7.
bepaalt dat de kosten van de notaris door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
voor het geval toedeling aan de man van de onroerende zaak onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen vier maanden na de datum van de taxatie zal zijn gerealiseerd:
5.2.
gelast de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan het [A-straat] te [plaats B] als volgt:
5.2.1.
bepaalt dat het ter verkoop aanbieden van de onroerende zaak geschiedt binnen vier weken nadat de termijn van vier maanden voor notariële overdracht van het aandeel van de vrouw aan de man is verstreken (of zoveel eerder als partijen overeenkomen), door middel van een opdracht aan de [Y] Makelaars te [plaats A] . Ieder van partijen is gehouden deze makelaar daartoe opdracht te geven;
5.2.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
5.2.3.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit naar beste weten en bindend kunnen bepalen;
5.2.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het onroerend goed aan (een) derde(n);
5.2.5.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendoms-overdrachten zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van het onroerend goed. Het bedrag van € 335.797,- verminderd met de hypothecaire geldlening zal worden uitgekeerd aan de man, waarna de resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
5.2.6.
bepaalt dat het actuele saldo van de polis levensverzekering beide partijen in gelijke delen toekomt;
5.5.7.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
5.3.
bepaalt dat de vrouw gerechtigd is tot de spullen weergegeven op de als productie 40 overgelegde lijst;
De overige vorderingen zijn afgewezen.
2.8.
De woning is op 8 januari 2024 getaxeerd door taxateur [X] van [X] Makelaar - Taxateur te [plaats A] voor een bedrag van € 1.335.000,-. Tot op heden is de woning niet geleverd aan de man dan wel verkocht aan een derde. De vrouw woont in de woning.
2.9.
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling is door mr. Dierkx opgemerkt dat er na het indienen van het beroepschrift, waarin drie grieven zijn opgenomen, in een aanvullende mail zes grieven zijn vermeld. Mr. Streefkerk heeft daarop verklaard dat die mail te laat is ingediend en dat deze niet meegenomen kan worden. Het hof beschikt niet over het door mr. Dierkx vermelde emailbericht en mr. Dierkx heeft hieraan ook geen consequenties verbonden. Het hof neemt het beroepschrift dan ook als uitgangspunt.
De man vordert het hof het bestreden vonnis te vernietigen en in plaats daarvan:
1) te bepalen, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat:
I. de aan de hypotheek verbonden levensverzekering / spaarpolis aan de man zal
worden toebedeeld zonder nadere verrekening met de vrouw;
II. voor recht te verklaren dat de samenleving tussen partijen met ingang van
1 januari 2011 rechtsgeldig is beëindigd.
2.10.
De vrouw voert verweer en vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel tot bekrachtiging van het
vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2023, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
De vrouw is op haar beurt met zeven grieven (A tot en met G) in incidenteel hoger beroep gekomen.
Zij vordert dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, in incidenteel hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen, en opnieuw recht doen met inachtneming van de grieven van de vrouw in die zin:
- dat het hof de wijze van de verdeling in kader van de afwikkeling van het samenlevingscontract bepaalt en wel onder de volgende bepalingen:
a. alsnog te oordelen dat aan de vrouw vervangende toestemming toe komt om de
gemeenschappelijke woning te verkopen, dan wel de man te gelasten om uit de
drie door de vrouw te verstrekken offertes voor verkoop van de woning één
makelaar te kiezen binnen een termijn van maximaal zeven dagen na opgave van
de namen door de vrouw, bij weigeren één van de makelaars te kiezen aan de
vrouw vervangende toestemming te verlenen de verkoopopdracht alleen aan de
betreffende makelaar te mogen verlenen;
b. te bepalen dat de uiteindelijke verkoopprijs bij geen overeenstemming tussen
partijen door de vrouw in samenspraak met de verkopende makelaar kan
worden bepaald;
c. dat indien de man niet bereid is zijn medewerking te verlenen aan de levering
van de woning het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van een door de
man te verstrekken handtekening voor het verstrekken van de opdracht tot
dienstverlening;
-indien het hof de man alsnog een nadere termijn zou verlenen om de woning over te nemen, te bepalen dat:
d. er een hernieuwde taxatie moet plaatsvinden;
e. dat de uitkomst van de taxatie niet bindend is in de zin van art 7:900 BW dan wel
ter zake een dusdanig oordeel te geven als uw Gerechtshof in goede justitie
moge behoren;
f. de man binnen één maand na afgifte van de taxatie de woning op diens naam
moet hebben gesteld onder de verplichting de vrouw wordt ontslagen uit haar
hoofdelijke aansprakelijkheid, onder verplichting van de betaling van een bedrag
aan overwaarde (berekend taxatiewaarde van het pand in onbewoonde staat te
verminderen met een bedrag van f 740.000,- (oftewel € 335.797,- bestaande uit
aflossing hypotheeksom plus vergoeding van blijkbaar een groter aandeel van de
betaling in de aankoopsom door de man ten opzichte van de betaling door de
vrouw) vermeerderd met de helft van de actuele waarde van de
levensverzekering per datum levering van de woning;
g. te bepalen dat de man direct nadat de door hem te betalen overwaarde is vastgesteld gehouden is aan de vrouw de wettelijke rente over dat bedrag
verschuldigd is;

3.Het oordeel van het hof

De peildatum voor de waardering van de woning(grief 2 man)
3.1.
Volgens de man is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de vraag of partijen in januari 2011 uit elkaar zijn gegaan en heeft de rechtbank daarmee ten onrechte heeft bepaald dat het registergoed getaxeerd moet worden tegen de actuele waarde. De man heeft in zijn hoger beroepschrift uitgebreid uiteengezet waaruit volgens hem blijkt dat partijen in januari 2011 de relatie hebben beëindigd, en ook de woning al hebben verdeeld. Hij is van mening dat de brief die de vrouw op 6 oktober 2022 heeft gestuurd zinledig is en dat, zo begrijpt het hof, derhalve uitgegaan moet worden van de waarde van de woning in 2011. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
3.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht aan de discussie tussen partijen over het moment waarop hun relatie zou zijn beëindigd voorbij is gegaan. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over, maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe. Voor de waardering van een goed geldt als uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Dat is dus het moment van de beschikking waarin de (wijze van) verdeling is gelast/vastgesteld of het moment waarop partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling, althans een zo dicht mogelijk daarbij gelegen moment. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als partijen een afspraak hebben gemaakt over de peildatum voor de waardering of op grond van de redelijkheid en billijkheid. Het hof begrijpt dat de man stelt dat partijen zich vanaf januari 2011 hebben gedragen alsof de tussen hen bestaande gemeenschap reeds geheel was afgewikkeld omdat de man alle lasten van de woning heeft betaald en de vrouw in de woning is blijven wonen. Dit standpunt volgt het hof niet. Immers, op grond van artikel 3A van de samenlevingsovereenkomst hadden partijen de financiële afspraken over de betaling van de lasten van de woning door de man in 1995 al gemaakt. Daarin is na 2011geen verandering gekomen. Niet is gebleken dat partijen bij hun uiteengaan in 2011 een afwijkende afspraak over het dragen van die lasten hebben gemaakt, terwijl ook niet is gebleken dat partijen overeenstemming hadden over de waarde waartegen de woning toen aan de man zou zijn toegedeeld. De man heeft zijn stellingen op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd, en slechts een zeer algemeen geformuleerd bewijsaanbod gedaan, waaraan het hof voorbij gaat. Grief 2 van de man faalt derhalve.
Verkoop van de woning(grief G vrouw)
3.3.
De vrouw heeft als grief G naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte hetgeen door de vrouw onder het primair bij verkoop onder I, II, III en IX als in de
inleidende dagvaarding was verzocht heeft afgewezen. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis bepaald dat de woning getaxeerd dient te worden, dat de man binnen drie maanden aan de vrouw kenbaar moest maken of hij de woning kan en wil overnemen en dat de woning alsdan binnen één maand aan de man geleverd diende te worden. Op 8 januari 2024 heeft de door de rechtbank genoemde taxateur de woning getaxeerd. De waarde is daarbij gesteld op € 1.335.000,-. Op 7 april 2024, derhalve op de laatste dag, heeft de man aan de vrouw een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Hallo [de vrouw] , Bij deze laat ik je weten dat ik [A-straat] [plaats B] ga overnemen”.Op 8 april 2024 is namens de vrouw aan de advocaat van de man een e-mail gestuurd:
“In bovengenoemde zaak heb ik van cliënte begrepen dat uw client haar rechtstreeks heeft gemaild dat hij de woning aan het [A-straat] nr. [0] te [plaats B] zal gaan overnemen. Ik neem aan dat het u bekend is dat in het vonnis bepaalde termijnen en verplichtingen waren opgenomen. Een van deze termijnen was dat uw client binnen een termijn van drie maanden na het uitvoeren van de taxatie diende aan te geven dat hij het onroerend goed kan en wil overnemen. Het woordje kan dient te worden uitgelegd dat uw client aantoont dat hij financieel in staat is de woning toegedeeld te krijgen en hij financieel in staat is het uitkoop bedrag te voldoen. Ik zie de bewijsstukken dat uw client financieel in staat is de woning toegedeeld te krijgen graag per omgaande tegemoet.”
De advocaat van de man heeft vervolgens meegedeeld dat de man niet gehouden is aan te tonen dat hij de woning kan overnemen. De woning is tot op heden niet aan de man geleverd.
3.4.
Anders dan de man stelt, volgt uit het vonnis van de rechtbank dat de man de vrouw moet meedelen dat hij de woning
kanen wil overnemen. Het woordje “kan” duidt erop dat de man moet aantonen dat hij daar financieel toe in staat is. Uit het procesdossier blijkt echter van geen enkele onderbouwing van de man dat hij financieel in staat is de woning over te nemen. Zo is er bijvoorbeeld geen enkele offerte of iets dergelijks overgelegd waaruit blijkt dat hij de woning zou kunnen overnemen tegen de getaxeerde waarde van € 1.335.000,-. De door de man overgelegde productie 22 bij de memorie van antwoord in het incidenteel appel betreft geen offerte voor een hypothecaire lening of een brief van een hypotheekverstrekker dat de man financieel in staat is de woning over te nemen. Er is dan ook, naar het oordeel van het hof, geen uitvoering gegeven aan het bestreden vonnis.
Daar komt bij dat als het uitgangspunt “waarde ten tijde van de verdeling” gevolgd wordt, er een nieuwe taxatie dient plaats te vinden. De vrouw heeft in dat kader een taxatierapport overgelegd, gedateerd 18 september 2024, waaruit inmiddels een waarde van € 1.685.000,- blijkt. Hoewel dit een eenzijdig door de vrouw gegeven opdracht aan een taxateur is en derhalve geen doorslaggevende betekenis heeft, blijkt wel dat de WOZ-waarde van de woning met als peildatum januari 2023 € 1.527.000,- bedraagt. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de waarde van € 1.335.000,- niet zonder meer reëel is. Ook op de mondelinge behandeling bij het hof kon of wilde de man op vragen van het hof niet concreet aangeven wat hij nu werkelijk heeft gedaan om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. De man heeft tegenover het hof verklaard dat het nog maar de vraag is of hij de woning tegen een hoger bedrag kan overnemen. Naar het oordeel van het hof heeft de man meer dan voldoende tijd gehad om de woning over te nemen, zijn de door de rechtbank gestelde termijnen ruim verstreken en kan niet langer van de vrouw gevergd worden in onverdeeldheid te blijven. Voor het hof staat voldoende vast dat de man niet in staat is de woning over te nemen. Vast staat ook dat de vrouw de woning niet wil overnemen. Daarmee is verkoop en verdeling van de verkoopopbrengst nog de enige overblijvende wijze van verdeling, maar ook daaraan wil de man niet meewerken. Dat het vertrouwen bij de vrouw in vrijwillige en voortvarende medewerking van de man ter zake de woning is geschaad vindt het hof in het licht van het vorenstaande begrijpelijk. Gelet op de mededelingen van de man dat hij de woning niet wenst te verkopen omdat hij er zoveel tijd, geld en energie in gestopt heeft, zijn er voldoende gewichtige redenen aanwezig om de vrouw machtigen om de woning te gelde te maken, waarbij het de vrouw vrij staat een makelaar aan te wijzen, en de man veroordelen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning. Indien hij dit niet doet, zal dit arrest in de plaats komen van zijn medewerking. Daarmee slaagt grief G van de vrouw.
3.5.
Nu grief G van de vrouw doel treft, heeft zij geen belang meer bij haar grieven A&B (het bindend verklaren van de taxatie), C (schriftelijke mededeling over de overname), D (termijnbepaling door de rechtbank) en E (aanwijzen makelaar).
Wettelijke rente(Grief F van de vrouw)
3.6.
De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op de door de vrouw verlangde wettelijke rente over het aan haar toekomende bedrag als de woning aan de man zou worden toegedeeld. Uit het vonnis blijkt dat de rechtbank zich daar inderdaad niet over heeft uitgelaten. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen belang meer bij deze grief, nu de woning verkocht zal gaan worden en de helft van de meerwaarde de wettelijke rente zal compenseren.
De levensverzekering/spaarpolis(grieven 1 en 3 man)
3.7.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er naast de hypothecaire geldlening een separate levensverzekering is afgesloten (grief 1) en dat de waarde van deze levensverzekering bij helfte moet worden verdeeld (grief 3). Hij voert daartoe aan dat de spaarpolis aan de hypotheek gekoppeld is en de uiteindelijke waarde gebruikt dient te worden ter aflossing van de hypotheek. Tegenover het hof heeft de man desgevraagd uitgelegd dat het bedrag van f. 740.000,- (= € 335.797,-) in de samenlevingsovereenkomst is opgenomen omdat partijen ervan uitgingen (althans de man ervan uit ging, want de vrouw betwist dit uitgangspunt) dat hij dit bedrag aan hypotheek gedurende dertig jaar zou betalen. Dit totaal door hem ingelegde bedrag zou dan aan hem toekomen. Dat is ook de reden geweest om in de samenlevingsovereenkomst op te nemen onder 3A en 3B dat hij de lasten van de woning zou betalen zonder regresrecht op de vrouw.
3.8.
Het hof overweegt als volgt. Uit de nota van afrekening van de notaris (productie 18 bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de man in eerste aanleg blijkt dat de woning aan het [A-straat] te [plaats B] is gekocht voor f. 682.812,13 (incl. overige lasten). De man heeft (onbetwist) gesteld dat hij een bedrag van f. 58.000,- contant heeft betaald. Dit leidt ertoe dat er in totaal een bedrag van afgerond f. 740.000,- met de woning gemoeid was. De stelling van de man dat het bedrag in de samenlevingsovereenkomst derhalve gelijk staat aan het totaal door hem betaalde bedrag is daarmee een gegeven. In dat kader overweegt het hof dat dit bedrag (zijnde € 335.797,-) in mindering dient te komen op de opbrengst van de woning omdat dit aan de man toekomt. Met dit bedrag kan hij de hypothecaire geldlening aflossen, wat volgens de man de bedoeling was van de artikelen 3A en 3B van de samenlevingsovereenkomst.
Dit heeft ook gevolgen voor de opgebouwde levensverzekering. Het oorspronkelijke uitgangspunt van deze levensverzekering was dat de hypothecaire geldlening met de opbrengst daarvan afgelost zou moeten worden, maar gelet op het hiervoor overwogene is dit doel van de levensverzekering niet meer relevant, nu met de aftrek van het bedrag van € 335.797,- al rekening is gehouden met de aflossing van de deze hypothecaire geldlening. Daar komt bij dat in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald: “(…)
B. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigde tot de afkoopwaarde van de (polissen) van
levensverzekering, die meeverbonden zijn terzake van gemeld hypotheek, ongeacht wie van partijen de te dier zake verschuldigde premiën heeft voldaan.
C. Een ieder van partijen is voor de helft drachtplichtig voor de terugbetaling van de hoofdsom van gemelde hypotheek.
Dat brengt met zich dat ieder van partijen ten aanzien van de waarde van de levensverzekering voor de helft gerechtigd is voor een bedrag van € 65.798,- (€ 131.596 : 2), waarmee de hypotheek afgelost dient te worden. Nu de hypotheek wordt afgelost van het in mindering strekkende bedrag van € 335.797,- hoeft het bedrag van de levensverzekering daar niet meer voor gebruikt te worden en hebben partijen ieder recht op de waarde daarvan. De grieven 1 en 3 van de man falen derhalve.
De hypotheeklasten
3.9.
De man heeft nog gesteld dat er alsnog een verrekening van door hem betaalde bedragen voor de hypotheekrente en premie levensverzekering (spaarpolis) dient te volgen, omdat de samenleving op 1 januari 2011 is geëindigd. Gelet op de afspraken gemaakt in het samenlevingscontract en hetgeen hiervoor bij 3.2 is overwogen, falen de grieven van de man ook op dit punt.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2023, onder 5.1 tot en met 5.2.4, , en bekrachtigt het voor het overige,
4.2.
bepaalt de wijze van verdeling in het kader van de afwikkeling van het samenlevingscontract als volgt:
4.2.1.
machtigt de vrouw op grond van 3:174 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek tot het te gelde maken van de woning aan het [A-straat] te [plaats B] , waarbij de vrouw bepaalt welke makelaar de verkoop zal begeleiden en waarbij de makelaar de vraag- en laatprijs bepaalt;
4.2.2.
bepaalt dat deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op de verkoop van de woning, in de plaats zal treden van de medewerking van de man aan de onderhandse akte van verkoop in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW;
4.2.3.
bepaalt dat deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op de levering van de woning en de uitvoering daarvan, in de plaats zal treden van de medewerking van de man aan de notariële akte van levering in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Kuijpers, M.L. van der Bel, en P.B. Kamminga, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.