In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar verving de bewijsmiddelen en vernietigde de opgelegde straf. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 17 december 2024, waarin hij was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Het hof oordeelde dat, gezien de huidige ISD-maatregel, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend was. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat ernstige risico's met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen. De verdachte had DNA-sporen op het vuurwapen, wat leidde tot de conclusie dat hij zich bewust was van de aanwezigheid ervan. De verdediging stelde dat het DNA mogelijk indirect op het wapen was gekomen, maar dit werd niet onderbouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van het wapen en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ISD-maatregel. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.