ECLI:NL:GHAMS:2025:2829

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
23-002759-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regiebeslissingen in onderzoek Biota met betrekking tot processtukken in strafzaken

Op 21 oktober 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23-002759-24. Het hof heeft een verzoek van de verdediging afgewezen om het Openbaar Ministerie (OM) op te dragen een overzichtsproces-verbaal aan het dossier toe te voegen, zoals voorgeschreven in artikel 3, eerste lid van het Besluit processtukken in strafzaken. Dit verzoek werd gedaan in het kader van het onderzoek naar de verdachte in de zaak Biota. Het hof overweegt dat de wetsgeschiedenis van het Besluit duidelijk maakt dat het OM verantwoordelijk is voor de samenstelling van de processtukken en dat het niet verplicht is om een gedetailleerd verslag van alle opsporingshandelingen toe te voegen. Het hof stelt vast dat er een omvangrijk procesdossier is en dat de verdediging niet heeft aangetoond dat er relevante informatie ontbreekt. De enkele ontkenning van de verdachte is onvoldoende om te concluderen dat het dossier niet compleet is.

Daarnaast heeft het hof ook een voorwaardelijk verzoek van de verdediging om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen afgewezen. Het hof oordeelt dat er geen rechtsvraag is die onduidelijk is en die een voorlegging aan de Hoge Raad rechtvaardigt. De relevante rechtsregels zijn helder en laten geen ruimte voor redelijke twijfel. De zitting vond plaats in het openbaar en de verdachte was niet aanwezig, net als zijn raadslieden. De zaak werd eerder op 14 oktober 2025 behandeld, waarna het onderzoek op 21 oktober werd hervat.

Uitspraak

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken op 14 oktober 2025 en 21 oktober 2025.

Regiezitting

[…]
Het verhandelde ter terechtzitting van 21 oktober 2025:
Tegenwoordig zijn:
mr. L.M.G. de Weerd, raadsheer,
mr. C.H. Sillen, griffier.
Het Openbaar Ministerie (OM) wordt vertegenwoordigd door mr. E. Visser, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte uitroepen.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadslieden van de verdachte zijn eveneens niet verschenen.
Het op 14 oktober 2025 onderbroken onderzoek wordt hervat.
[…]
De raadsheer deelt als beslissingen en overwegingen van het hof mede […]:
1. Het verzoek om het OM op te dragen een overzichtsproces-verbaal aan het dossier te voegen, zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit, wordt
afgewezen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Artikel 3, eerste lid van het Besluit schrijft voor dat het OM (in het geval het procesdossier een strafzaak betreft van een misdrijf dat met zes jaar gevangenisstraf of meer is bedreigd) ervoor zorg draagt dat uiterlijk op het tijdstip waarop de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is betekend, een proces-verbaal houdende een verslag betreffende verrichte opsporingshandelingen in die strafzaak aan de processtukken wordt toegevoegd. Onder ‘procesdossier’ wordt volgens artikel 1 van dit Besluit verstaan ‘verzameling van processtukken die tijdens het opsporingsonderzoek aan het dossier zijn of worden toegevoegd’.
Uit de Nota van Toelichting, horend bij dit Besluit, blijkt dat de regels van het Besluit alleen van toepassing zijn op de stukken die zijn geselecteerd voor het procesdossier en daaraan zijn toegevoegd. Ook blijkt hieruit dat een belangrijke doelstelling van de betreffende bepaling in het Besluit is om al tijdens het opsporingsonderzoek zoveel mogelijk vast te stellen welke stukken wel en welke stukken niet in het procesdossier moeten worden gevoegd, teneinde een voorspoeding verloop van de strafzaak ter terechtzitting te bevorderen. Het is daarom van belang dat zo snel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft over de stukken die mogelijkerwijs relevant zijn voor de desbetreffende strafzaak. Het gaat niet om een gedetailleerd verslag, maar om een kort chronologisch overzicht waarin aan de hand van relevante data wordt aangegeven welke opsporingshandelingen in de strafzaak zijn verricht. Van belang is dat kort melding wordt gemaakt van de opsporingsactuiviteiten die redelijkerwijs van betekenis kunnen zijn voor (de beoordeling van het verloop van) het onderzoek in de zaak. Vermeld wordt dat deze werkwijze bij de zwaardere strafzaken vaak al gebruikelijk is.
Vertrekpunt van de regeling voor het procesdossier vormt de wettelijke verantwoordelijkheid van het OM, dat immers verantwoordelijk is voor de samenstelling van de processtukken. Op grond van het relevantiecriterium behoren tot die processtukken alle stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige door het hof in de strafzaken van de verdachten te geven beslissing, zowel in ontlastende als in belastende zin.
Het chronologische verslag dient door het OM gevoegd te worden voor het moment van de betekening van de dagvaarding die betrekking heeft op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, omdat het passend is dat het OM zich op dat formele moment rekenschap geeft van de processtukken die het met het oog op de berechting aan de rechter wil voorleggen.
Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstuk 32468, nr. 3) blijkt dat uitdrukkelijk is stilgestaan bij de omvang van in artikel 3 van het Besluit genoemde verplichting. Voor overneming van het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten om de verdachte de mogelijkheid te bieden om verzoeken te doen tot kennisneming van alle stukken die aan politie en justitie ter beschikking staan en nog niet aan het procesdossier zijn toegevoegd, werd door de minister geen aanleiding gezien, nu de maatstaf voor de beoordeling van het verzoek tot toevoeging het ook voor de officier van justitie tot leidraad strekkende, en hiervoor genoemde, relevantiecriterium moet zijn.
Gelet op de voornoemde wetsgeschiedenis overweegt het hof dat de stelling van de verdediging, inhoudende dat op het OM de verplichting rust om een verslag aan het dossier te voegen van alle onderzoekshandelingen die hebben plaatsgevonden in dit onderzoek en die niet zijn geselecteerd om onderdeel uit te maken van het dossier, geen grondslag vindt in het Besluit.
Het hof constateert voorts dat er in casu een omvangrijk procesdossier tot stand is gekomen. De verdediging heeft op geen enkele wijze onderbouwd, en het hof is ook anderszins niet gebleken, dat niet uit kan worden gegaan van het uitgangspunt dat het dossier alle relevante informatie bevat. De enkele ontkenning van de verdachte dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd is daarvoor onvoldoende. Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat met de in het procesdossier en de daarop volgende aanvullingen opgenomen uitgebreide relazen en indexen (waarin melding wordt gemaakt van de verrichte opsporingsactiviteiten in deze zaak) is voldaan aan de verplichting van het OM die is geformuleerd in artikel 3 van het Besluit.
Het voorwaardelijke verzoek om in het kader van artikel 553 Sv prejudiciële vragen omtrent deze wettelijke bepaling aan de Hoge Raad te stellen, wordt eveneens
afgewezen. Het stellen van dergelijke vragen is slechts aangewezen indien sprake is van een rechtsvraag waarvan de beantwoording noodzakelijk is voor de beslissing van de zaak en die, mede gelet op de bestaande jurisprudentie en rechtsontwikkeling, niet reeds voldoende duidelijk is. Naar het oordeel van het hof doet een dergelijke situatie zich, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, niet voor. De relevante rechtsregels zijn helder en laten geen ruimte voor redelijke twijfel over hun uitleg of toepassing, zodat geen rechtsvraag resteert die zich leent voor voorlegging aan de Hoge Raad.
[…]
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de jongste raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.