ECLI:NL:GHAMS:2025:2782

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
200.327.525
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vrijwaringsvordering in aanneming van werk bij beschoeiing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de vrijwaringsvordering van [appellant] tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] werd afgewezen. [appellant] had een overeenkomst met een opdrachtgever om de beschoeiing in haar tuin te vervangen, maar na de werkzaamheden zijn er problemen ontstaan. De opdrachtgever heeft [appellant] aangesproken voor schadevergoeding, waarop [appellant] in deze procedure [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aansprakelijk stelt voor de fouten die bij de uitvoering van de werkzaamheden zijn gemaakt. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de onderaannemers tekort zijn geschoten in hun werkzaamheden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van [appellant] is afgewezen. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.327.525/01
zaaknummers rechtbank : 10027949 CV EXPL 22-3663 en 10030096
CV EXPL 22-3666
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 oktober 2025
in de zaak van
[appellant],
,
wonende in [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J.A. Oudendijk, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonende in [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.A. de Wit, kantoorhoudende in Den Haag,
en
[geïntimeerde 2],
wonende in [plaats 3] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.F. Wienen, kantoorhoudende in Almere.
Partijen worden hierna [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] is met een opdrachtgever overeengekomen dat hij de beschoeiing in haar tuin zal vervangen. Hij heeft deze werkzaamheden door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] laten uitvoeren. In een andere procedure heeft de opdrachtgever schadevergoeding van [appellant] gevorderd omdat bij het vervangen van de beschoeiing fouten zijn gemaakt. De kantonrechter heeft die vordering toegewezen. [appellant] vordert in deze procedure dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden veroordeeld om aan hem datgene te betalen dat hij aan de opdrachtgever moet betalen. Het hof concludeert dat tussen deze partijen ( [appellant] enerzijds en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] anderzijds) niet is komen vast te staan dat zij een fout hebben gemaakt. Het hof is het daarom eens met de kantonrechter dat de vordering van [appellant] moet worden afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaardingen van 17 en 18 april 2023 in hoger beroep gekomen van het verzetvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 18 januari 2023, onder bovenvermelde zaaknummers gewezen tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als eisers in verzet en [appellant] als gedaagde in verzet.
Het hof heeft bij tussenarrest van 13 juni 2023 een mondelinge behandeling na aanbrengen bevolen, die op 12 september 2023 heeft plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven van [appellant] , met producties;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] , met producties;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] ;
- akte van [appellant] , met een productie;
- antwoordakte van [geïntimeerde 1] ;
- antwoordakte van [geïntimeerde 2] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen in verzet van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van de procedure in hoger beroep en van de verzetprocedure, met inbegrip van nakosten, en verder met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot terugbetaling van de bedragen en proceskosten die [appellant] heeft betaald om aan het bestreden vonnis te voldoen.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben, ieder voor zich, geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep. Ten aanzien van de mondelinge behandeling na aanbrengen heeft [geïntimeerde 1] geconcludeerd tot veroordeling van [appellant] in de volledige advocaatkosten van [geïntimeerde 1] (€ 3.429,56) en tot betaling van door [geïntimeerde 1] gederfde inkomsten (€ 200,00), uitvoerbaar bij voorraad.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat deze feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] heeft een hoveniersbedrijf. Hij is met mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) overeengekomen dat hij de beschoeiing in haar tuin zal vervangen voor een aanneemsom van € 10.500,00 (inclusief BTW). Om kosten te besparen heeft [naam 1] ervoor gekozen om het opvullen van de nieuwe beschoeiing met aarde door vrienden en kennissen te laten verrichten.
3.2.
Omdat [appellant] zelf niet in de gelegenheid was om de beschoeiing te vervangen heeft hij daarvoor [geïntimeerde 1] als onderaannemer ingeschakeld. [geïntimeerde 1] heeft [geïntimeerde 2] ingeschakeld. [appellant] heeft het materiaal aangeleverd. Ook heeft hij aan [geïntimeerde 1] uitleg over het werk gegeven.
3.3.
Op 28 februari 2018 zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] begonnen met het vervangen van de beschoeiing. Na vijf dagen waren de werkzaamheden voltooid.
3.4.
[naam 1] heeft de aanneemsom aan [appellant] voldaan. [appellant] heeft vervolgens [geïntimeerde 1] betaald, en die heeft op zijn beurt [geïntimeerde 2] betaald.
3.5.
Van 27 tot en met 30 maart 2018 heeft [naam 1] samen met vrienden en kennissen de beschoeiing met aarde opgevuld. Daarbij zijn de hoeken van de beschoeiing gaan wijken. [naam 1] heeft [appellant] hiervan op de hoogte gesteld.
3.6.
In april 2018 zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] twee keer langs geweest om herstelwerkzaamheden aan de beschoeiing te verrichten.
3.7.
Per brieven van 28 mei 2021 heeft [appellant] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] medegedeeld dat de door hen verrichte werkzaamheden niet deugdelijk zijn geweest en dat hij hen hoofdelijk aansprakelijk stelt voor het geval hij [naam 1] schadevergoeding moet betalen.
3.8.
Op 7 oktober 2021 is [naam 1] een procedure tegen [appellant] gestart bij de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. In deze procedure (hierna: de hoofdzaak) is [appellant] bij vonnis van 18 mei 2022 veroordeeld tot betaling aan [naam 1] van een vervangende schadevergoeding van € 22.209,55 te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten. Daartoe oordeelde de kantonrechter dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [appellant] in de nakoming van de overeenkomst met [naam 1] . [appellant] had erkend dat de hoeken van de nieuwe beschoeiing niet aan elkaar waren vastgezet, waardoor bij het aanvullen met zand de hoeken zijn gaan wijken en de beschoeiing is ontzet. Ook had [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de gebruikte (schoor)palen te kort zijn en te dicht op de beschoeiing staan, waardoor de beschoeiing vanaf de onderkant naar voren schuift, en dat de dekplank er heel slecht op zit, zo oordeelde de kantonrechter.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft [geïntimeerde 1] en Koersveld op 1 februari 2022 in vrijwaring gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. In deze procedure (hierna: de vrijwaringszaak) heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van datgene waartoe hij in de hoofdzaak wordt veroordeeld om aan [naam 1] te betalen, plus de proceskosten van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak.
4.2.
Hieraan heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn tekortgeschoten bij het uitvoeren van de aan hen opgedragen werkzaamheden: zij hebben verzuimd de hoeken van de beschoeiing (deugdelijk) vast te zetten en zij hebben dit verzuim naderhand ook niet deugdelijk hersteld.
4.3.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn aanvankelijk niet in de vrijwaringszaak verschenen. Tegen hen is verstek verleend. De kantonrechter heeft bij verstekvonnis van 18 mei 2022 (tegelijk met het hiervoor in 3.8. vermelde vonnis in de hoofdzaak) de vrijwaringsvordering van [appellant] toegewezen.
4.4.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn in verzet gekomen tegen het in de vrijwaringszaak gewezen verstekvonnis.
4.5.
Op 14 december 2022 heeft een zitting in de vrijwaringszaak plaatsgevonden. Vervolgens heeft de kantonrechter bij vonnis van 18 januari 2023 het verzet gegrond verklaard, het verstekvonnis vernietigd, de vordering in de vrijwaringszaak alsnog afgewezen, [appellant] veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [geïntimeerde 1] aan hem heeft betaald om aan het verstekvonnis te voldoen plus wettelijke rente, en tot slot [appellant] veroordeeld in de kosten van de verstek- en verzetprocedure. Kort samengevat overwoog de kantonrechter daartoe als volgt. [appellant] heeft voor het eerst tijdens de zitting gesteld dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de hoeken van de beschoeiing wel hadden vastgezet met slotbouten, maar dat zij dit niet op de juiste manier hadden gedaan. Op foto’s die [appellant] tijdens de zitting heeft overgelegd, is dit niet te zien. [appellant] heeft nagelaten zijn nieuwe stelling nader te onderbouwen. Aan het verzoek van [appellant] om een deskundigenonderzoek te bevelen wordt daarom voorbij gegaan. De kantonrechter concludeerde dat geen sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Het hof begrijpt het standpunt van [appellant] aldus dat hij blijft bij zijn stelling dat de tekortkoming van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] eruit bestaat dat zij de hoeken van de beschoeiing niet op de juiste manier met slotbouten hebben vastgezet. Volgens [appellant] hebben zij de slotbouten niet door de twee palen op de hoek van de beschoeiing (een aan de lange kant en de andere aan de korte kant) geschroefd, maar slechts door één hoekpaal en de dekplank. Hiertegen hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ingebracht dat de slotbouten wel degelijk door beide hoekpalen zijn geschroefd en dat het ook niet mogelijk is om een slotbout aan te brengen zonder deze door de twee tegen elkaar geplaatste hoekpalen te schroeven.
5.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] , tegenover de betwisting van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , in hoger beroep onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat de hoeken verkeerd met slotbouten zijn vastgemaakt. Het volgende is daarbij van belang.
5.3.
Anders dan [appellant] betoogt, dwingt het enkele feit dat de beschoeiing uit elkaar is gegaan niet tot de conclusie dat de hoeken op de verkeerde manier zijn vastgezet. Niet in discussie is immers dat het op zich mogelijk is dat het uit elkaar gaan aan andere oorzaken is te wijten, zoals het op een ondeskundige manier aanvullen van de grond achter de beschoeiing. Dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] herstelwerkzaamheden hebben uitgevoerd kan ook niet, zoals [appellant] wil, worden beschouwd als een erkenning dat zij een fout hebben gemaakt.
5.4.
Als onderbouwing van de gestelde tekortkoming heeft [appellant] in eerste aanleg twee foto’s overgelegd van een hoek van de beschoeiing. De foto’s zijn gemaakt op 11 juni 2022, dus ruim na het uit elkaar gaan van de beschoeiing. Op de foto’s is een slotbout zichtbaar die uit de rechter hoekpaal steekt. Net als de kantonrechter constateert het hof dat op de foto’s niet is te zien of de slotbout oorspronkelijk wel of niet door de linker hoekpaal was geschroefd. [appellant] heeft verder in hoger beroep een rapport van [naam 3] van 25 mei 2023 overgelegd, waarin deze opmerkt dat “
de hoeken niet [zijn] gekoppeld en niet verzekerd door middel van bouten waardoor deze uit elkaar geklapt zijn.” Die (summiere) opmerking valt moeilijk te rijmen met de eigen stelling van [appellant] dat wel slotbouten zijn gebruikt maar op een verkeerde manier. Bovendien noemt [naam 3] drie andere oorzaken voor het wegzakken van de beschoeiing (uitbaggeren van de sloot, langdurige trillingen door rijden met voertuigen over de grond voor de beschoeiing, en onvoldoende afvoer hemelwater) waarvoor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet verantwoordelijk kunnen worden geacht. Een door [appellant] bij akte in hoger beroep overgelegde brief van [naam 4] van 26 januari 2023 gaat alleen in op (schade als gevolg van) het aanvullen van grond achter de beschoeiing en vermeldt niets over de manier waarop de hoeken waren vastgemaakt, nog daargelaten of deze brief op grond van de twee-conclusieregel niet reeds bij memorie grieven overgelegd had dienen te worden.
5.5.
Het hof gaat voorbij aan het aanbod van [appellant] om [naam 3] , [naam 4] en zijn zakenpartner [naam 5] als getuigen te doen horen omdat dit aanbod, gezien het voorgaande, als niet ter zake dienend moet worden aangemerkt. Het aanbod om [naam 3] als getuige te horen over “
het (naar behoren) vastzetten van de hoeken en of dat in casu is gebeurd” is bovendien onvoldoende specifiek gezien het hiervoor besproken debat tussen partijen. Ook om die reden gaat het hof aan dit aanbod voorbij. Het hof ziet verder geen aanleiding tot het gelasten van een deskundigenonderzoek of het horen van [naam 3] als partijdeskundige, zoals door [appellant] is voorgesteld.
5.6.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Alleen al om die reden is de vordering van [appellant] niet toewijsbaar. Het betoog van [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij voor het eerst tijdens de zitting heeft gesteld dat de hoeken verkeerd zijn vastgemaakt, hoeft het hof niet te bespreken omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.
Conclusie en proceskosten
5.7.
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
5.8.
Wat betreft de mondelinge behandeling na aanbrengen maakt [geïntimeerde 1] aanspraak op vergoeding van zijn volledige advocaatkosten en inkomsten die hij vanwege deze zitting is misgelopen. Hieraan legt hij ten grondslag dat [appellant] misbruik van (proces)recht heeft gepleegd door pas op de dag van de mondelinge behandeling een schorsingsverzoek in te dienen op basis van gronden die allang bij hem bekend waren en vervolgens zelf niet naar de mondelinge behandeling te komen. De afwezigheid van [appellant] had volgens [geïntimeerde 1] tot gevolg dat de mondelinge behandeling geen doel meer diende.
5.9.
Het hof stelt voorop dat bij het aannemen van misbruik van procesrecht terughoudendheid past, gelet op het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. In aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal blijkt dat de advocaat van [appellant] wel op de mondelinge behandeling aanwezig is geweest kan zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden geconcludeerd dat deze zitting door de afwezigheid van [appellant] en/of zijn schorsingsverzoek nutteloos is geweest. Dat betekent dat het beroep van [geïntimeerde 1] op misbruik van procesrecht niet op gaat, omdat hij daarvoor onvoldoende heeft gesteld. Daarom zullen de advocaatkosten van [geïntimeerde 1] die verband houden met de mondelinge behandeling worden toegewezen volgens het forfaitaire liquidatietarief, net als zijn overige advocaatkosten. Voor een vergoeding van door [geïntimeerde 1] misgelopen inkomsten is geen plaats.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen in verzet gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2023;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep,
- aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 783,00 aan verschotten en € 3.927,50 aan salaris en € 178,00 aan nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 aan nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan deze veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- aan de zijde van [geïntimeerde 2] begroot op € 783,00 aan verschotten en € 3.927,50 aan salaris en € 178,00 aan nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 aan nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan deze veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of andere gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.