ECLI:NL:GHAMS:2025:2767

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
23-001299-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot woninginbraak met biometrisch bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, wegens medeplegen van poging tot woninginbraak. De zaak kwam aan het licht na een incident op 27 april 2017, waarbij de verdachte en zijn eeneiige tweelingbroer op camerabeelden waren herkend. Vingerafdrukken van de verdachte werden aangetroffen op een blikje dat op de plaats delict was gevonden. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij het biometrisch bewijs en de camerabeelden cruciaal waren. De verdediging voerde aan dat de identificatie van de verdachte niet eenduidig was, mede door de aanwezigheid van zijn tweelingbroer. Het hof oordeelde echter dat de vingerafdrukken onmiskenbaar aan de verdachte konden worden toegeschreven en dat de poging tot inbraak voldoende was bewezen. De straf werd vastgesteld op twee maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001299-19
datum uitspraak: 14 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-232745-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na de in eerste aanleg toegelaten wijziging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning aan [adres 2] weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geld onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of inklimming, door een kozijn aan de galerijzijde van die woning te forceren en/of door het daarbij horende raam in te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring en daaraan ten grondslag gelegd dat
uit het biometrisch dossier ondubbelzinnig blijkt dat de op het blikje aangetroffen vingerafdrukken afkomstig zijn van de verdachte. De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing van dat standpunt de biometriedossiers van de verdachte en zijn eeneiige tweelingbroer in hoger beroep overgelegd. Het geautomatiseerde HAVANK-systeem koppelt vingerafdrukken direct aan een uniek biometrisch dossier en SKN-nummer, zonder tussenkomst van menselijke handelingen. Omdat vingerafdrukken – in tegenstelling tot DNA – uniek zijn, zelfs bij eeneiige tweelingen, is verwarring uitgesloten. Het dossier van de tweelingbroer van de verdachte, [persoon] , bestond bovendien al eerder; als de afdrukken van hem waren geweest, zouden ze aan zijn dossier zijn toegevoegd. Daarnaast is de verdachte herkend op de camerabeelden, droeg hij dezelfde kleding als degene die het blikje vasthield en bevond hij zich op een plek waar hij niets te zoeken had.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon op de camerabeelden is, mede vanwege het feit dat hij een eeneiige tweelingbroer heeft. De herkenningen door verbalisanten zijn niet eenduidig en laten ruimte voor twijfel. Ook het dactyloscopisch- en DNA-bewijs is niet overtuigend, nu deze sporen niet eenduidig aan de verdachte kunnen worden toegeschreven. De in hoger beroep ingebrachte biometrieoverzichten van de verdachte en zijn tweelingbroer mogen niet meewerken aan het bewijs, omdat de raadsman onvoldoende tijd heeft gehad om zich hierop voor te bereiden.
Mocht – zo begrijpt het hof het standpunt van de raadsman – het hof toch van oordeel zijn dat het de verdachte is geweest die daar ter plaatse is geweest, kan desondanks niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit worden gekomen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte gericht waren op het inbreken, noch dat er sprake was van een begin van de uitvoering. Ook kan niet worden vastgesteld wanneer de schade aan het raam is ontstaan.
Het hof overweegt als volgt.
Biometrische overzichten
De raadsman heeft verzocht de in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegde biometrische overzichten uit te sluiten van het bewijs. Het hof wijst dit verzoek af, nu de raadsman – nadat hij vanwege de late verstrekking van die overzichten heeft overwogen om een aanhoudingsverzoek te doen en na overleg met de verdachte daarvan heeft afgezien – ter terechtzitting inhoudelijk verweer heeft gevoerd op deze stukken, wat erop wijst dat de verdediging zich voldoende heeft ingelezen in de stukken en zich in staat achtte daarop te reageren. Daarbij heeft het hof tevens in ogenschouw genomen dat de overgelegde stukken niet zodanig omvangrijk en/of gecompliceerd zijn dat niet in redelijkheid van de verdediging kan worden verwacht daarvan binnen de gegeven leestijd goed kennis te kunnen nemen en de strekking ervan te doorgronden. Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte door de late verstrekking van de overzichten niet in zijn verdediging is geschaad.
Getuige [getuige] , bewoner van het appartementencomplex aan het [plaats] , meldde dat hij op de vijfde etage twee jongens had gezien in het trappenhuis, van wie één een zwart voorwerp liet vallen en weer oppakte voordat beide jongens de trap af renden. De getuige heeft een signalement gegeven van de twee jongens.
De politie kwam ter plaatse en stelde vast dat bij perceel 51 sprake was van een geforceerd raam. Daarop zijn de beveiligingsbeelden van camera’s van de flat en in de omgeving van de flat veiliggesteld en bekeken. Op die beelden zijn twee jongens te zien zijn die passen bij het opgegeven signalement. Aan de hand van de beelden concluderen verbalisanten dat één van deze twee personen de verdachte of zijn tweelingbroer is.
Daderschap
Blijkens de beelden heeft één van de twee mannen, die de flat zijn ingegaan en die gezien zijn door getuige [getuige] , een blikje Red Bull vast. Dit blikje heeft hij net voordat hij naar binnen ging, tegenover het flatgebouw op straat neergezet. De politie heeft dit blikje Red Bull veiliggesteld voor forensisch onderzoek.
Op dat blikje zijn DNA- en vingerafdruksporen aangetroffen. Het dactyloscopisch onderzoek heeft uitgewezen dat de vingerafdrukken afkomstig zijn van de verdachte. In hoger beroep zijn biometrie- overzichten en SKDB foto’s van de verdachte en zijn tweelingbroer in het dossier gevoegd. Gelet op deze stukken en de toelichting daarop door de advocaat-generaal ter terechtzitting, heeft het hof geen reden eraan te twijfelen dat de vingerafdrukken op het blikje aan het juiste SKN-nummer zijn gekoppeld. De vingerafdrukken op het blikje zijn gekoppeld aan één van de zich in het biometrie-overzicht van de verdachte bevindende incidenten, te weten een incident van 10 juni 2013 met nummer [nummer 1] , waarvan niet in geschil is dat dit incident ziet op de verdachte. Het feit dat de tweelingbroer op diezelfde dag (10 juni 2013) eenmalig in het kader van een ander incident, met nummer [nummer 2] , is geregistreerd op het SKN-nummer van de verdachte doet daar niet aan af, nu vaststaat dat het biometrie-overzicht bekend met het biometrienummer [nummer 3] en het SKN-nummer [nummer 4] van de verdachte is met alle zich daarin bevindende incidenten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het biometrienummer van de tweelingbroer al eerder geregistreerd was. Het hof gaat er dan ook vanuit dat deze registratie op 10 juni 2013 op naam van de tweelingbroer van de verdachte een fout betreft en dat ook de bij dat incident aangetroffen/afgenomen vingerafdrukken van de verdachte waren. Dat bij de ene registratie op 10 juni 2013 als plaats vastlegging ‘Politie Zaanstreek-Waterland’ is vermeld en bij de andere ‘Purmerend’, doet aan het voorgaande niet af, nu Purmerend deel uitmaakt van de politieregio Zaanstreek-Waterland.
Het hof komt dan ook, gelet vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat het de verdachte, en niet de tweelingbroer, is geweest die op de beelden te zien is samen met zijn mededader.
Poging inbraak
De volgende vraag die het hof moet beantwoorden is of kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een poging tot inbraak.
Uit het dossier volgt dat er op 27 april 2017 om 12:00 uur nog geen schade aan het raam was en om 13:00 uur wel. In die tussentijd hebben de verdachte en zijn mededader zich daar bevonden en zijn zij bij betrapping met versnelde pas weggegaan. Gelet daarop, alles in ogenschouw genomen, kan het niet anders dan dat de verdachte en zijn mededader hebben getracht in te breken in de woning. Het hof komt daarom tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging inbraak in vereniging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 april 2017 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning aan [adres 2] weg te nemen goed(eren) en/of geld toebehorende aan [slachtoffer] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geld onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of inklimming, door een kozijn aan de galerijzijde van die woning te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van één jaar. De advocaat-generaal heeft in die eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op klaarlichte dag samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Dit is een ernstig feit dat het vertrouwen in de veiligheid van de woonomgeving schaadt. Dergelijke inbraakpogingen veroorzaken niet alleen angst en onveiligheidsgevoelens bij het slachtoffer, maar ook bij omwonenden en de maatschappij in het algemeen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Daarin wordt voor diefstal met braak als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden genoemd, uitgaande van een voltooid delict. Omdat het gaat om een poging, zal het hof dit uitgangspunt met 1/3 verlagen. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hij deze ter terechtzitting in hoger beroep heeft toegelicht. Het hof ziet hierin aanleiding om een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Gelet op vorenstaande acht het hof een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend.
Redelijke termijn
Het hof houdt ten slotte rekening met de omstandigheid dat sprake is van een overschrijding in hoger beroep van de redelijke termijn van berechting. De verdachte heeft op 2 april 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 14 oktober 2025 uitspraak doet. Dit is ruim 5,5 jaar later. De redelijke termijn van berechting in hoger beroep bedraagt in beginsel twee jaar. De overschrijding van meer dan 3,5 jaar is dermate ernstig dat het hof hierin aanleiding ziet om de op te leggen straf geheel voorwaardelijk op te leggen en daaraan een proeftijd van één jaar te verbinden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R. van der Heijden en mr. A.H. Tiemens, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2025.