In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, wegens medeplegen van poging tot woninginbraak. De zaak kwam aan het licht na een incident op 27 april 2017, waarbij de verdachte en zijn eeneiige tweelingbroer op camerabeelden waren herkend. Vingerafdrukken van de verdachte werden aangetroffen op een blikje dat op de plaats delict was gevonden. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij het biometrisch bewijs en de camerabeelden cruciaal waren. De verdediging voerde aan dat de identificatie van de verdachte niet eenduidig was, mede door de aanwezigheid van zijn tweelingbroer. Het hof oordeelde echter dat de vingerafdrukken onmiskenbaar aan de verdachte konden worden toegeschreven en dat de poging tot inbraak voldoende was bewezen. De straf werd vastgesteld op twee maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.