ECLI:NL:GHAMS:2025:2763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
23-000183-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een noodbevel tijdens een coronademonstratie op het Museumplein in Amsterdam

Op 6 augustus 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een demonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 28 februari 2021, waar de verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het opzettelijk niet voldoen aan een noodbevel van de burgemeester. Het hof heeft uitgebreid stilgestaan bij de rechtmatigheid van het noodbevel, dat was uitgevaardigd in het kader van de coronamaatregelen. Het hof oordeelt dat het noodbevel rechtmatig was, omdat het was gegeven in een situatie van ernstige vrees voor wanordelijkheden en dat de burgemeester niet kon volstaan met minder ingrijpende maatregelen. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van medeplegen, maar het hof achtte het wel bewezen dat hij het bevel niet had opgevolgd. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van €150,00, die het hof proportioneel achtte in het licht van de omstandigheden. Het hof benadrukte het belang van het naleven van ambtelijke bevelen in een democratische rechtsstaat, vooral in situaties waarin de openbare orde in het geding is.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000183-23
datum uitspraak: 6 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-057991-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2025 en 23 juli 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij, op of omstreeks 28 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten onder andere het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Standpunten

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtmatigheid van het noodbevel van de burgemeester niet kan worden vastgesteld, nu dat is afgegeven zonder dat daadwerkelijk is geprobeerd om de openbare orde te handhaven dan wel te herstellen met toepassing van de minder verstrekkende bevoegdheden gegeven in de Wom. Het moet ervoor worden gehouden dat de beëindiging van de demonstratie heeft plaatsgevonden op hetzelfde moment als dat waarop het noodbevel is afgegeven en dat verhoudt zich niet met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Datzelfde geldt voor het feit dat het tijdstip waarop het bevel eindigt onvoldoende is bepaald. Door te bepalen dat het bevel gold tot het moment dat het doel van het bevel was bereikt, legt de burgemeester de invulling van haar bevoegdheid namelijk volledig neer bij de politie. Ten tweede volgt uit het dossier niet dat de verdachte deelgenoot was van een oproerige beweging van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel dat sprake was van een ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Dit kan niet zomaar worden aangenomen onder verwijzing naar eerdere data van ongeregeldheden. Het bevel lijdt dus aan een motiveringsgebrek. Ook is niet gebleken dat bij het verlenen van het bevel rekening is gehouden met de gerechtvaardigde belangen van vreedzame demonstranten. Indien het hof oordeelt dat het bevel rechtmatig is gegeven, dan dient volgens de raadsman te worden vastgesteld dat de geldigheid daarvan omstreeks 16:20 uur die dag was verstreken omdat er op dat moment geen sprake was van een grimmige of agressieve sfeer. De raadsman heeft tenslotte bepleit dat de verdachte geen opzet had op het niet voldoen aan het noodbevel aangezien hij geen deelgenoot was van een grote groep demonstranten, op tientallen meters afstand stond van die groep en niet of nauwelijks kon horen wat er werd omgeroepen. Hij heeft nooit het idee gehad dat die mededelingen voor hem bestemd waren en had zijn schoenen aan om te vertrekken toen de politie hem tot zijn verrassing aantikte en aanhield.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal zijn van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard. Zij hebben daartoe betoogd dat het noodbevel, inhoudende dat het niet meer was toegestaan aanwezig te zijn op en rond het Museumplein, rechtmatig is gegeven. De burgemeester heeft dit noodbevel, gelijktijdig met de ontbinding van de demonstratie op grond van de Wet openbare manifestaties (hierna: Wom), op 28 februari 2021 om circa 14:30 uur afgegeven, nadat op het Museumplein een inbreuk op de openbare orde was ontstaan, coronamaatregelen niet werden nageleefd en de sfeer grimmig was met weerstand tegen de politie. In het noodbevel is chronologisch en gemotiveerd aangegeven op basis van welke informatie, welke beslissing is genomen. Er was sprake van een uitzonderlijke situatie. De politie heeft eerst omgeroepen dat de demonstratie was ontbonden en men uit elkaar diende te gaan. Toen de menigte niet vertrok en de sfeer grimmig en agressief werd tegen de politie is omgeroepen dat er een noodbevel gold en de inhoud daarvan door middel van oproepen en matrixborden medegedeeld aan het aanwezige publiek. Ongeveer 90 personen zijn op de grond gaan en blijven zitten en uiteindelijk aangehouden. De verklaring van de verdachte dat hij meende de vordering had gehoord, maar heeft gemeend dat deze niet voor hem gold omdat hij geen deel uitmaakte van de demonstratie is ongeloofwaardig. De verdachte heeft verklaard dat hij een statement wilde maken voor het demonstratierecht en bovendien gold het noodbevel voor iedereen. De advocaten-generaal hebben voorts aangevoerd dat sprake is van medeplegen, nu de verdachte bewust deel uitmaakte en bleef uitmaken van de groep die op het plein aanwezig bleef. Zij hebben gezamenlijk het noodbevel en de vorderingen van de politie genegeerd. Tenslotte vormde de afgifte van het noodbevel volgens de advocaten-generaal een gerechtvaardigde beperking van artikel 11 EVRM en artikel 9 Grondwet, nu sprake is van de beperkingsgronden in art. 11 lid EVRM en wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit die volgen uit hetzelfde artikel.

Bewijsoverwegingen van het hof

Ter inleiding
Op 28 februari 2021 werd op het Museumplein in Amsterdam een manifestatie gehouden tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus (ook genoemd: het Coronavirus).
Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, al geruime tijd, in de greep van het virus. De medische en maatschappelijke gevolgen daarvan waren groot en voelbaar in de hele samenleving. De ernst van het virus en de noodzaak de ziekenhuizen te ontlasten, hebben genoodzaakt tot ingrijpend overheidsbeleid dat de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate heeft geraakt. Deze zogenoemde ‘Coronamaatregelen’ werden door de regering, op advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en voor de situatie opgerichte Outbreak Management Team (OMT) en veelal na voorafgaand debat in de Tweede Kamer, genomen en in wekelijkse persconferenties medegedeeld aan de Nederlandse bevolking. In januari 2021 werd de epidemiologische situatie in Nederland door het OMT als ‘ronduit kwetsbaar’ aangemerkt vanwege het zeer hoge aantal besmettingen in Nederland, het hoge reproductiegetal van het virus en de ontwikkelingen betreffende nieuwe varianten daarvan. Er werd gestart met het op grote schaal toedienen van vaccinaties en de geldende maatregelen werden aangescherpt, onder meer door op 23 januari 2021 een avondklok in te voeren. Het dringende advies om te allen tijde anderhalve meter afstand te houden gold al langere tijd. Samenkomen was alleen toegestaan in zeer kleine groepen.
De opvattingen in de samenleving met betrekking tot de geldende maatregelen liepen sterk uiteen. Een grote meerderheid voegde zich in de strenge kaders die nodig waren om het virus te bedwingen, ook al ervaarde men aanzienlijke nadelen en beperkingen daarvan. Er was ook weerstand en onvrede, die op uiteenlopende manieren werd geuit, onder andere door de organisatie van of deelname aan (grootschalige) demonstratiebijeenkomsten.
De context van deze strafzaak wordt mede bepaald door de maatregelen die zijn getroffen om het Coronavirus het hoofd te bieden.
Feitelijke gang van zaken rondom de demonstratie van 28 februari 2021
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tegen die achtergrond werd op 28 februari 2021 onaangekondigd een demonstratie op het Museumplein georganiseerd. De demonstratie begon om circa 14:00 uur, waarbij enkele honderden demontranten zich hadden verzameld. Deze groep werd steeds groter en men hield zich niet aan de coronamaatregelen en stelde zich provocerend op richting de politie. De burgemeester heeft de demonstratie, blijkens het noodbevel, eerst op grond van artikel 7 Wom ontbonden, hetgeen eerst rond 14:30 uur door de politie aan de demonstranten is medegedeeld. Op datzelfde tijdstip is een noodbevel afgegeven, inhoudende dat personen die zich in groepsverband manifesteerden op het Museumplein en de omgeving daarvan zich daar dienden te verwijderen en aanwijzingen van de politie moesten opvolgen.
Uit het proces-verbaal van compagniecommandant [verbalisant] volgt dat hij tussen 14:41 uur en 14:45 uur de demonstranten eerst meermaals heeft medegedeeld dat de demonstratie was ontbonden en gevorderd deze te doen stoppen en uit elkaar te gaan middels een dakmegafoon op een voertuig en een zogenaamde
sound commander.Na het omroepen van de vorderingen bleef de menigte staan en begon te schreeuwen en te joelen. De sfeer wordt door de politie als ‘grimmig’ beschreven en de groep demonstranten was zeer agressief tegen de politie. De vorderingen waren volgens collega’s van [verbalisant] die op het Museumplein stonden luid en duidelijk hoorbaar. Om 14:55 heeft [verbalisant] toestemming van zijn meerdere gekregen om de ME in te zetten. Daarvoor heeft hij de menigte opnieuw meermaals gevorderd om zich richting het Concertgebouw te verwijderen, ditmaal op basis van het afgegeven noodbevel. Desondanks bleef de menigte staan, waarop is besloten om de ME en daaraan gelieerde kwaliteitsgroepen in te zetten om de menigte van het plein te verwijderen. Daarbij zijn verschillende groepen mensen op de grond gaan zitten. Uiteindelijk is een groep demonstranten die zich na meerdere vorderingen niet verwijderde ingesloten en aangehouden.
Blijkens een de verdachte betreffend proces-verbaal van aanhouding is hij, nadat hij meerdere vorderingen van de politie had gekregen, op het Museumplein aangehouden, toen hij met twee anderen op het Museumplein bleef zitten.
Juridisch kader
De Wom
De Wom regelt dat gemeenten bij verordening regels mogen stellen ter regulering van betogingen. Op grond van artikel 5 is de burgemeester bevoegd om voorafgaand aan de betoging onder meer voorschriften en/of beperkingen te stellen. Deze bevoegdheid kan op grond van artikel 2 slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Artikel 6 geeft de burgemeester de bevoegdheid om dit tijdens de betoging te doen. In artikel 7 is de burgemeester de bevoegdheid gegeven om de betoging te doen beëindigen. Overtreding van een opdracht van de burgemeester is in artikel 11 van de wet als overtreding aangemerkt en met straf bedreigd en mag alleen worden vervolgd op de voet van artikel 11 en niet wegens overtreding van artikel 184 Sr.
Wettelijke grondslag van het noodbevel
De bevoegdheid tot het geven van een noodbevel is neergelegd in artikel 175 Gemeentewet en is toegekend aan de burgemeester dan wel de locoburgemeester (als plaatsvervanger van de burgemeester op de voet van artikel 77 Gemeentewet). Voordat een noodbevel kan worden gegeven moet voldaan zijn aan twee voorwaarden. Ten eerste moet sprake zijn van één van de uitzonderlijke omstandigheden zoals omschreven in lid 1, dus een geval van “oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan”. Ten tweede moet de toepassing van normale bevoegdheden ontoereikend zijn om aan de situatie het hoofd te kunnen bieden. Het noodbevel heeft een ad hoc-karakter, is gericht tot een bepaalde groep, heeft een eenmalige werking en heeft betrekking op een klein gebied. Artikel 175 Gemeentewet is, blijkens de formulering, toegesneden op uitzonderlijke omstandigheden en heeft een noodkarakter.
Verhouding Wom en Gemeentewet
Artikel 7 van de Wom biedt waar het gaat om demonstraties een minder verstrekkende wettelijke grondslag voor het beëindigen daarvan teneinde (verdere) wanordelijkheden te voorkomen of te bestrijden dan artikel 175 Gemeentewet. Er bestaat geen rechtsregel die voorschrijft dat een artikel 7 Wom-besluit een verplichte tussenstap moet zijn om op rechtmatige wijze tot een noodbevel over te gaan. Evenmin volgt dit uit de wetsgeschiedenis (vgl. memorie van toelichting bij de Wom, Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 427, nr. 3, bladzijde 10). Ter beoordeling staat telkens hoe in een concrete situatie, waarmee de burgemeester wordt geconfronteerd, moet worden gereageerd. Dat dit in veel gevallen op toereikende wijze met toepassing van de bevoegdheden uit de Wom mogelijk zal zijn, wil niet zeggen dat daarmee altijd moet worden gestart. In het karakter van het noodbevel ligt immers besloten dat de inzet daarvan niet het resultaat van rustig afwachten zal zijn. Evenmin kan worden geconcludeerd dat toepassing steeds plaatsvindt na evaluatie van de inzet van minder ingrijpende bevoegdheden. Het gaat om de vraag of “normale bevoegdheden” ontoereikend zijn of zullen zijn; niet om de vraag of die bevoegdheden ontoereikend zijn geweest.
Rechtmatigheid noodbevel
Eén van de voorwaarden om tot bewezenverklaring van het misdrijf van artikel 184 Sr te komen is dat het gegeven ambtelijk bevel rechtmatig is. Daarbij gaat het onder meer om de aanwezigheid van een wettelijke grondslag en een toereikende feitelijke onderbouwing. Voorts moet (de inhoud van) het bevel ook voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het proportionaliteitsvereiste houdt in dat de toegepaste maatregel steeds in redelijke verhouding dient te staan tot de ernst van de situatie. De maatregel mag dus niet ingrijpender en verstrekkender van aard zijn dan strikt noodzakelijk met het oog op het te realiseren doel. Het vereiste van subsidiariteit schrijft voor dat gekozen dient te worden voor de minst ingrijpende maatregel.
Rechterlijke toetsing van noodbevelen
De rechter dient te beoordelen of de burgemeester in redelijkheid tot het uitvaardigen van het noodbevel heeft kunnen komen. Gelet op de discretionaire karakter van de noodbevelsbevoegdheid van de burgemeester gaat het hierbij om een marginale toets. De rechter gaat daarbij uit van de informatie die de burgemeester op het moment van diens beoordeling ter beschikking stond.
Het noodbevel
Het noodbevel dat de burgemeester op 28 februari 2021 heeft afgegeven luidt als volgt:
Noodbevel spontane demonstratie 28 februari 2021
DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM
Gelet op artikel 175 Gemeentewet, en gezien het besluit van de burgemeester, in
afstemming met de driehoek, om geen demonstraties toe te staan op het Museumplein en
de omgeving;
Overwegende dat,
  • De politie over informatie beschikt dat op zondagmiddag 28 februari 2021 wederom een bijeenkomst of niet toegestane manifestatie plaatsvindt op het Museumplein;
  • Deze oproepen op meerdere social media kanalen worden gedeeld en 'geliket';
  • Dat de politie over informatie beschikt dat de initiatiefnemers, organisatoren en/of deelnemers van deze bijeenkomst dezelfde zijn als diegenen die betrokken waren bij de niet toegestane demonstratie op 17, 24 en 31 januari 2021 en 7,14 en 21 februari op het Museumplein;
  • De Amsterdamse driehoek na de ongeregeldheden van 17, 24 en 3ijanuari en 7,14 en 21 februari jl. heeft gecommuniceerd opnieuw op te treden tegen spontane demonstraties die niet zijn toegestaan op het Museumplein en de omgeving, alsmede andere locaties in de stad;
  • Ondanks bovenstaande toch een demonstratie is gestart op het Museumplein op zondag 28 februari vanaf circa 14.00 uur;
  • Deze demonstratie onaangekondigd is, dat de demonstranten zich, ondanks herhaaldelijke waarschuwingen, onvoldoende houden aan de 1,5 meter afstand en dat de demonstranten zich provocerend opstellen tegenover de politie;
  • Er daarom ernstige vrees voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid is ontstaan en ik om die reden op grond van artikel 7 WOM de demonstratie heb ontbonden en de demonstranten om circa 14.30 uur bij monde van de politie opdracht heb gegeven uiteen te gaan en de uiting te doen beëindigen;
  • De aanwezigen herhaaldelijke waarschuwingen en vorderingen van de politie om de demonstratie te beëindigen uiteen te gaan negeren;
  • Dat deze herhaaldelijke vorderingen van de politie, door middel van aanspreken en omroepen, luid en duidelijk kenbaar zijn gemaakt aan de aanwezigen;
  • Dat de politie constateert dat personen zich niet laten aanspreken en agressief reageren, en op basis daarvan inschat dat verbaliseren leidt tot escalatie waarbij een te groot veiligheidsrisico ontstaat voor de agenten;
  • Dat de politie ter plaatste constateert dat er naast goedwillende groepen ook groepen aanwezig zijn die aangegeven uit te zijn op een confrontatie;
  • Er ernstige vrees is dat de huidige situatie leidt tot ernstige openbare orde verstoringen, waarbij de beschikbare juridische instrumenten onvoldoende toereikend zijn om een adequaat veiligheidsniveau te garanderen en verdere verstoringen van de openbare orde, en ernstige wanordelijkheden of de vrees daartoe, te voorkomen;
  • Het daarom noodzakelijk is om ter handhaving van de openbare orde, de gezondheid en ter bescherming van de veiligheid voor personen en goederen, maatregelen te treffen in de vorm van een noodbevel;
  • Dit noodbevel is afgegeven op 28 februari 2021 om circa 14.30 uur, en gold tot dat het doel van het noodbevel bereikt was;
Gelet op:
Artikel 175, eerste lid van de Gemeentewet volgens welke bepaling in geval van oproerige beweging, van ernstige wanordelijkheden van rampen of zware ongevallen, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de burgemeester bevoegd is alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht;
BEVEELT:
Personen die zich alleen of in groepsverband manifesteren op het Museumplein en de
omgeving, dienen;
  • Zich op eerste aanzegging van de politie te verwijderen van het Museumplein en de omgeving, en zich te begeven in een door de politie aangegeven richting of locatie, al dan niet met medeneming van voertuigen, voorwerpen, stoffen en goederen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de veiligheid;
  • Alle aanwijzingen, gegeven door de politie in het belang van de openbare orde, gezondheid of veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gevaar, terstond of stipt op te volgen;
Amsterdam, 2 maart 2021
De burgemeester van Amsterdam,
Femke Halsema
Beoordeling hof
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat het door de burgemeester op grond van artikel 175 Gemeentewet afgegeven noodbevel onrechtmatig was.
Het hof overweegt daartoe gelet op de hiervoor gedane feitelijke vaststellingen als volgt.
De burgemeester heeft op hetzelfde moment de demonstratie op grond van de Wom ontbonden en het noodbevel afgegeven. Anders dan de raadsman heeft betoogd, volgt uit het dossier dat eerst door de politie is getracht de orde te handhaven door de aanwezigen op grond van de Wom te vorderen zich te verwijderen van het Museumplein en de omgeving daarvan. De burgemeester is van oordeel geweest dat het afgegeven Wom-bevel ontoereikend was om een adequaat veiligheidsniveau te kunnen garanderen. Toen de demonstranten, na herhaalde waarschuwingen en vorderingen van de politie op grond van de Wom het Museumplein niet verlieten, is hen kenbaar gemaakt dat sprake was van een noodbevel op basis waarvan opnieuw is gevorderd om te vertrekken. Gezien het feit dat de demonstratie desondanks bleef voortduren en uit het dossier blijkt dat een deel van de demonstranten zich dermate agressief tegen de politie gedroeg dat voor hen een veiligheidsrisico ontstond, is geenszins gebleken dat het noodbevel niet voldoet aan het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit en om die reden onrechtmatig zou zijn.
Evenmin is gebleken dat de wijze waarop door de politie uitvoering is gegeven aan het noodbevel disproportioneel is geweest. Na het blijvend negeren van het bevel het Museumplein te verlaten, is besloten het Museumplein te ontruimen door de ME. Na deze actie bleven er alsnog personen achter op het Museumplein. Hen is nogmaals gevorderd zich te verwijderen en aan hen is op verschillende manieren – onder meer middels een dakmegafoon en een
sound commander- kenbaar gemaakt dat zij zouden worden aangehouden als zij hieraan niet voldeden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de vordering heeft gehoord. Het moet dan ook glashelder zijn geweest voor de verdachte dat de politie ook hem ertoe trachtte te bewegen daar weg te gaan. Dat de verdachte dacht dat het noodbevel niet tegen hem gericht was is bovendien onaannemelijk. De verdachte, voldeed niet aan de vorderingen van de politie en is derhalve aangehouden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat de verdachte op de hoogte was van de vordering het Museumplein te verlaten. Ondanks herhaaldelijke vorderingen heeft de verdachte zich niet verwijderd uit de omgeving maar is hij op het Museumplein blijven zitten. Hoewel de verdachte geen geweld heeft gebruikt en zich op een vreedzame manier heeft willen opstellen, overweegt het hof dat de verdachte opzettelijk geen gehoor heeft gegeven aan de vordering en komt het hof tot de hierna vermelde bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Partiële vrijspraak van medeplegen
Het hof acht - anders dan de advocaten-generaal - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met betrekking tot het opzettelijk niet voldoen aan het gegeven noodbevel. Om deze reden zal de verdachte van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 28 februari 2021 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel gegeven door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte toen en aldaar zich niet verwijderd van het Museumplein en de omgeving van het Museumplein, nadat dit was gevorderd door de politie.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof niet tot de bepleite vrijspraak komt, onder toepassing van artikel 9a Sr geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Het is onterecht dat het openbaar ministerie de overschrijding van de redelijke termijn, die is veroorzaakt door het openbaar ministerie, niet heeft meegewogen bij de eis, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 28 februari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nadat hem meermaals was gevorderd het Museumplein te verlaten is hij, in plaats van daaraan gehoor te geven op de grond blijven zitten. Hoewel in een democratische rechtsstaat ruimte is voor kritiek op het gevoerde beleid en het recht te demonstreren in de grondwet is verankerd, dienen daarvoor geldende regels in acht te worden genomen. De manier waarop betogers (eerder) hun onvrede op het Museumplein in Amsterdam hebben geuit en de vrees voor wanordelijkheden maakten dat het stadsbestuur het noodzakelijk vond het Museumplein op basis van een noodbevel te ontruimen. Het hof acht het van groot belang dat burgers in zo’n situatie aan de bevelen van het openbaar gezag en vorderingen van de politie gehoor geven.
Het hof constateert dat de verdachte een zogeheten
first offenderis. De verdachte was één van de aanwezigen op het Museumplein. Hoewel niet is gebleken dat de verdachte met een gewelddadige intentie daarheen is gegaan en evenmin is gebleken dat de verdachte zelf enige vorm van geweld heeft gebruikt, is de verdachte, nadat de politie hem meermaals had gevorderd het Museumplein te verlaten op de grond blijven zitten in plaats van daaraan gehoor te geven. Aldus heeft hij een ambtelijk bevel genegeerd en dat kan niet zonder consequentie blijven.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Namens de verdachte is op 19 januari 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst op 6 augustus 2025 - 2 jaren en ruim 6 maanden later - arrest wijst. Het hof volstaat met de constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en verbindt daaraan geen gevolgen.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geldboete van € 150,00 een passende en geboden reactie vormt. Het hof acht deze straf proportioneel en niet zodanig ingrijpend dat daarvan een
‘chilling effect’uitgaat op personen die door deelname aan een protestactie gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering, zodat zij deze rechten niet meer durven of willen effectueren. Het hof is van oordeel dat met deze straf deze rechten gewaarborgd blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 9 maart 2021 onder CJIB nummer [CJIB-nummer] .
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.W.T. Klappe en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2025.
=========================================================================
[…]