ECLI:NL:GHAMS:2025:2760

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
200.340.811/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag na slechte verstandhouding tussen ouders en onvoldoende informatie over de kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] (8 jaar) en [minderjarige 2] (5 jaar), na een slepende en problematische relatie tussen de ouders. De vader, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, stelt dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag onterecht is en verzoekt om een raadsonderzoek. De moeder, die het gezag alleen wil uitoefenen, is het eens met de beslissing van de rechtbank. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 6 februari 2024 bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd moest worden, wat de vader niet accepteert.

Tijdens de zitting op 23 januari 2025 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat de uitoefening van gezamenlijk gezag bemoeilijkt. De vader heeft een verleden van geweld en bedreiging jegens de moeder, wat heeft geleid tot een veroordeling en een gebiedsverbod. Het hof concludeert dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag uitoefent. De vader heeft onvoldoende informatie over de kinderen om gezagsbeslissingen te kunnen nemen, en de omgang tussen de vader en de kinderen is ernstig gestagneerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.340.811/01
zaaknummer rechtbank: C/13/735331 / FA RK / 23-3980
beschikking van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak van
[de vader] ,
die een briefadres heeft [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. A.C. van der Hulst te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
die woont in [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] (8 jaar) en [minderjarige 2] (5 jaar) (hierna: de kinderen).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 6 februari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) – voor zover in hoger beroep van belang – het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag uitoefent.
De vader is het daarmee niet eens. Hij wil dat het inleidende verzoek van de moeder, om het gezag van de vader te beëindigen, alsnog wordt afgewezen. Subsidiair verzoekt de vader een raadsonderzoek te gelasten. De moeder is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.
Het hof zal de beschikking van de rechtbank bekrachtigen en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 3 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 8 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 27 mei 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 22 januari 2024 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 23 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Planting.
De advocaat van de vader heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2016 te [plaats A] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2019 te [plaats A] .
3.2
De ouders hebben een affectieve relatie gehad, die in mei 2022 is beëindigd.
3.3
De vader heeft de kinderen erkend.
3.4
Tot de bestreden beschikking oefenden de ouders het gezag over de kinderen gezamenlijk uit.
3.5
Sinds het uiteengaan van de ouders wonen de kinderen bij de moeder.
3.6
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 6 februari 2024 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de kinderen en de vader, waarbij is bepaald dat de vader de kinderen eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij zich heeft.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen wordt beëindigd en dat de moeder voortaan het gezag alleen uitoefent.
4.2
De vader verzoekt – met aanvulling van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep – primair de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd, en het inleidende verzoek van de moeder alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader eerst een raadsonderzoek te gelasten voordat een beslissing wordt genomen.
4.3
De moeder verzoekt, kort gezegd, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd. De rechtbank is van onjuiste feiten uitgegaan. Het staat niet vast dat aannemelijk is dat de man de afgelopen jaren de vrouw heeft bedreigd of mishandeld. Ook is het voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag niet vereist dat de ouders het overal over eens zijn. Beëindiging van het gezamenlijk gezag is te voorbarig omdat niet wordt voldaan aan het klem- of verloren criterium. Het is volgens de vader belangrijk dat eerst wordt gekeken hoe de communicatie tussen de ouders wordt verbeterd. De man wil graag een belangrijke rol spelen in het leven van de kinderen.
5.3
De moeder voert aan dat de beslissing van de rechtbank, om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen, op goede gronden berust. De moeder is van mening dat de uitoefening van het gezamenlijk gezag ertoe zal leiden dat een situatie ontstaat waarin de kinderen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep erop gewezen dat in de communicatie en samenwerking tussen de ouders tot op heden geen verbetering is gekomen. Op dit moment is er zelfs helemaal geen communicatie tussen de ouders. Het is positief dat de vader met zichzelf aan de slag is gegaan en meer inzicht geeft in zijn gedrag. Deze positieve verandering kan hopelijk ten goede komen aan de praktische uitvoering van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Wellicht zou begeleiding hierin ook helpend kunnen zijn. Tegelijkertijd is de belastbaarheid van de moeder nog niet toegenomen. Dit maakt dat de raad van mening is dat de ouders niet in staat zijn tot een gezamenlijke gezagsuitoefening. De raad adviseert daarom de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof dient te beoordelen of het gezamenlijk gezag van de ouders moet worden beëindigd, zoals de rechtbank heeft gedaan. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag over hen uitoefent.
5.6
De vader heeft (subsidiair) verzocht een raadsonderzoek te gelasten. Het hof acht zich op basis van de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen aanleiding bestaat een raadsonderzoek te gelasten. Het hof zal het in dit verband door de vader (subsidiair) verzochte dan ook afwijzen.
5.7
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening waarbij zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders sinds 2022 uit elkaar zijn. Tussen de ouders is al jaren sprake van een gespannen relatie. Deze gespannen relatie tussen de ouders komt, ook na het uiteengaan, onder andere tot uiting in de onderlinge communicatie via WhatsApp. Na het verbreken van de relatie heeft de moeder aangifte gedaan van het plegen van mishandeling, bedreiging en huiselijk geweld door de vader. De politierechter in de rechtbank heeft de vader op 13 oktober 2023 wegens – onder meer – bedreiging en mishandeling van de moeder veroordeeld tot een taakstraf, een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is opgelegd een gebiedsverbod in het postcodegebied van de moeder voor de duur van twee jaar, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat de vader moet deelnemen gedragsinterventie agressiebeheersing BORG. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
5.8
Het hof constateert dat (nog steeds) sprake is van een verslechterde verstandhouding tussen de ouders, waarbij de ouders niet tot nauwelijks met elkaar communiceren. De moeder voert aan dat de bejegening door de vader, vooral op momenten dat hem iets niet zint, het onmogelijk maakt om met hem te communiceren. De WhatsAppgesprekken tussen de ouders illustreren deze onmogelijkheid. Het hof constateert dat de vader, via Whatsapp, in het verleden meerdere malen verbaal agressief heeft uitgelaten jegens de moeder, hetgeen de vader ter zitting in hoger beroep ook heeft bevestigd. De vader heeft in het kader van zijn voorwaardelijke straf de BORG training gevolgd. Uit het eindverslag blijkt dat de vader heeft aangegeven incidenteel geweld in de relatie te hebben gebruikt en dat hij dit gedrag afkeurt en hiervoor verantwoordelijkheid neemt. Tijdens de training heeft de vader nieuwe strategieën aangeleerd en heeft hij geleerd risicosignalen te herkennen die aanleiding kunnen zijn voor gewelddadig gedrag. Het hof vindt het, net als de raad, positief dat de vader aan zichzelf heeft gewerkt. Deze voorzichtige positieve ontwikkeling is echter nog pril. Ouders communiceren niet tot nauwelijks met elkaar over de kinderen. Ook heeft de moeder ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij nog steeds in behandeling (EMDR therapie) was voor haar trauma’s, die zij heeft opgelopen tijdens de relatie met de vader. De aanwezigheid van deze trauma’s uit het verleden maken dat de moeder minder belastbaar is. Tegen deze achtergrond concludeert het hof dat het voor de ouders op dit moment (te) moeilijk is om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag en dat dit niet binnen afzienbare tijd zal veranderen. De ouders zijn onvoldoende in staat om overleg te voeren, wat noodzakelijk is om gezagsbeslissingen te kunnen nemen over de kinderen. Hetgeen de vader ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht over de mogelijkheid om een tussenpersoon aan te wijzen, doet hieraan niet af.
5.9
Daarbij komt dat als gevolg van het ontbreken van communicatie tussen de ouders en het sporadische contact tussen de vader en de kinderen de vader over onvoldoende informatie beschikt over de (ontwikkeling van de) kinderen om gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Op dit moment heeft de vader de kinderen al geruime tijd niet gezien. Vanwege de verslechterde verstandhouding tussen de ouders en het opgelegde gebiedsverbod in het postcodegebied van de moeder, heeft in eerste instantie de grootmoeder (vz) de praktische uitvoering van de omgangsregeling begeleid. Zij haalde de kinderen op bij de moeder en bracht de kinderen vervolgens naar de vader. Op een gegeven moment heeft de grootmoeder (vz) aangegeven dat zij de omgang niet langer wilde begeleiden. Sindsdien is de omgang tussen de kinderen en de vader gestagneerd. De ouders hebben tegengestelde opvattingen over het stagneren van de omgang. De vader meent dat de omgangsregeling ook al niet werd nageleefd voordat de grootmoeder (vz) zich heeft teruggetrokken. Het jaar voorafgaand aan de zitting in hoger beroep heeft de vader de kinderen in totaal slechts vijf keer gezien. De moeder voert aan dat juist zij degene was die regelmatig aan de vader moest vragen of de omgang doorgang zou vinden. Omgangsmomenten werden vaak op het laatste moment afgezegd, waardoor de moeder haar eigen plannen moest omgooien of halsoverkop een oppas moest regelen voor de kinderen.
Wat ook de oorzaak van het stagneren van de omgang is, het staat voor het hof vast dat dit ertoe heeft geleid dat de vader ten tijde van de zitting in hoger beroep de kinderen sinds december 2024 niet meer heeft gezien en daarvóór slechts enkele malen, zodat hij ook niet via de omgang weet wat er speelt in het leven van de kinderen.
5.1
Concluderend is het hof van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De moeder moet als hoofdopvoeder van de kinderen in staat zijn om adequaat, zonder vertraging en zonder onnodige mentale belasting van haarzelf gezagsbeslissingen te nemen. Dat is in het belang van de kinderen. De vrees van de vader dat hij door wijziging van het gezag uit het leven van de kinderen zal verdwijnen acht het hof vooralsnog ongegrond. De moeder heeft ter zitting heeft bevestigd dat zij het van belang vindt dat er regelmatig contact tussen de vader en de kinderen is. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de moeder de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen niet zal nakomen en in de weg zal staan aan contact met de vader. De vader kan dus nog steeds een belangrijke rol blijven vervullen in het leven van de kinderen. Wel zal hij zelf ook inspanningen moeten verrichten om de omgang weer tot stand te brengen.
5.11
Het beroep van de vader op art. 8 EVRM faalt. De inbreuk op het bij dat artikel beschermde recht op eerbiediging van ‘family life’, waarvan het gezag een fundamenteel onderdeel uitmaakt, is, gelet op het voorgaande gerechtvaardigd, want in het belang van de kinderen noodzakelijk.
Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen.
Het hof merkt hierbij ten overvloede op dat de vader tijdens de omgangsmomenten met de kinderen kan laten zien dat hij een positieve verandering heeft doorgemaakt in zijn gedrag en dat hij betrouwbaar is voor zowel de moeder als de kinderen.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.C. Schenkeveld en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 14 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.