ECLI:NL:GHAMS:2025:2757

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
200.355.271/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgen over opvoedvaardigheden van de ouders

In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], die op 3-jarige leeftijd in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter had eerder op 13 mei 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 18 december 2025, maar de ouders, de vader en de moeder, zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep aangetekend. De gecertificeerde instelling (GI) heeft de verlenging van de uithuisplaatsing verdedigd, omdat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de ouders en de thuissituatie. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de zorgen over de ouders nog steeds bestaan. De ouders hebben moeite met het reguleren van de stress van [minderjarige] en er zijn aanwijzingen van problematisch gedrag en middelengebruik. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geadviseerd om de uithuisplaatsing te verlengen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is om de uithuisplaatsing voort te zetten. De ouders moeten nog stappen zetten in hun ontwikkeling en er is onvoldoende zicht op hun persoonlijke leven en thuissituatie. De beslissing is genomen op 14 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.355.271/01
zaaknummer rechtbank: C/15/364373 / JU RK 25-544
beschikking van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. A.W. Hoogland te Den Helder,
en
de gecertificeerde instelling stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI,
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] ,
- [de moeder] , hierna: de moeder,
- [pleegouders] , hierna samen te noemen: de pleegouders,
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- Parlan, gevestigd te Alkmaar.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Alkmaar,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] (3 jaar oud).
1.2
De kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 13 mei 2025 (hierna: de bestreden beschikking) onder meer de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 18 december 2025 verlengd. De vader en de moeder zijn het niet eens met de beslissing over de uithuisplaatsing van [minderjarige] en willen dat zij weer bij hen komt wonen. De GI vindt dat de uithuisplaatsing terecht is verlengd, omdat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders nog te vroeg is. Het hof is het met de kinderrechter eens dat de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd moet worden.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 3 juni 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 21 juli 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de GI van 7 augustus 2025 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 27 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door A. Zoltowska, tolk in de Poolse taal, die via een telefoonverbinding aanwezig was,
- de moeder, eveneens bijgestaan door A. Zoltowska, tolk in de Poolse taal,
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer,
- de pleegouders,
- Parlan, vertegenwoordigd door twee medewerkers,
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2022 te [plaats C] , Polen.
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De ouders en [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.
3.3
[minderjarige] woont sinds 12 maart 2024 op vrijwillige basis in een pleeggezin. Zij staat sinds 18 juni 2024 onder toezicht van de GI. Op dezelfde dag is voor [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna verlengd.
3.4
[minderjarige] woont sinds 1 mei 2024 bij het huidige pleeggezin.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 18 december 2025. De GI had verzocht om een verlenging voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft de beslissing met betrekking tot het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het meer verzochte pro forma aangehouden tot 27 november 2025. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om voor 27 november 2025 informatie te verstrekken over de huidige stand van zaken en hierbij tevens aan te geven of het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te weten zes maanden, wordt gehandhaafd. In de beschikking van 13 mei 2025 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 juni 2026. Tegen dat deel van de bestreden beschikking is geen hoger beroep ingesteld en daarover zal het hof dus niet oordelen.
4.2
De vader verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en opnieuw rechtdoende, primair het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, subsidiair het verzoek slechts toe te wijzen voor de duur van drie maanden.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Zowel de ouders als [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit. De zaak heeft daardoor een internationaal karakter. [minderjarige] had ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek – en heeft nog steeds – haar gewone verblijfplaats in Nederland. Op grond van art. 7, lid 1 Verordening Brussel II-ter (Verordening EU 2019/1111) is de Nederlandse rechter bevoegd. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:265b, eerste lid, BW volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De standpunten
5.3
De vader vindt dat de uithuisplaatsing niet meer nodig is. [minderjarige] moet spoedig bij de ouders worden teruggeplaatst, omdat de belangrijke hechting aan de ouders in haar eerste levensjaren al enige tijd wordt onderbroken. Die onderbreking moet niet langer duren dan strikt noodzakelijk. Indien de uithuisplaatsing nog langer voortduurt, acht de vader de kans groot dat [minderjarige] niet meer thuis komt wonen. Het belang van [minderjarige] om op te groeien bij haar familie moet prevaleren. De ouders verlenen voldoende medewerking aan de aangeboden hulpverlening. De ouders zijn leerbaar en gemotiveerd om zich de noodzakelijke opvoedvaardigheden eigen te maken. De vader betwist dat er zorgen zijn over het drugs- en drankgebruik van de ouders.
5.4
De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de vader.
5.5
De GI wil dat de uithuisplaatsing wordt verlengd. De verlenging van de uithuisplaatsing is nodig om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden en thuissituatie van de ouders en om [minderjarige] te ondersteunen in het contact met de ouders. Voor een thuisplaatsing is het te vroeg omdat [minderjarige] het contact met haar ouders nog als te onveilig en stressvol ervaart. Er wordt ook gezien dat de ouders onvoldoende bij [minderjarige] kunnen aansluiten. De ernst van die problemen vraagt om verdere gerichte ondersteuning, met specifieke aandacht voor het bieden van voorspelbaarheid, emotionele beschikbaarheid en het versterken van veilige hechtingsrelaties in zowel het pleeggezin als het contact met de ouders. De GI kan de veiligheid van [minderjarige] bij de ouders nog niet waarborgen. Het Terug Naar Huis Onderzoek (hierna TNHO) heeft meer tijd nodig waarbij de noodzakelijke stappen met de ouders gemaakt moeten worden.
5.6
De pleegouders hebben aangegeven dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt. Volgens de pleegouders is [minderjarige] altijd blij om de ouders te zien, maar is ze na de omgang wel ontregeld. Dat is terug te zien in haar gedrag. De pleegouders denken dat een terugplaatsing bij de ouders nog te vroeg is. Ze zijn bang dat de vooruitgang in de ontwikkeling van [minderjarige] bij een terugplaatsing verloren gaat.
Informatie van Parlan
5.7
Parlan heeft verklaard dat ze veel stress bij [minderjarige] zien. Tijdens de omgang is te zien dat het voor de ouders moeilijk is om de stress van [minderjarige] te reguleren. Er wordt door de ouders niet altijd consistent op [minderjarige] gereageerd. De opvoedadviezen worden niet altijd door de ouders toegepast. Parlan heeft daardoor enige twijfel of de ouders leerbaar zijn. De taalbarrière speelt daarin ook een rol, omdat de ouders Pools en nog onvoldoende Nederlands spreken. De ouders geven beperkte openheid van zaken over het verleden. Volgens Parlan is er te weinig zicht op het persoonlijk functioneren en het welzijn van de ouders. Ook vindt Parlan het van belang dat de begeleide omgang niet meer zo vaak wordt afgezegd door de ouders.
Advies van de raad
5.8
De raad adviseert de uithuisplaatsing te verlengen. De raad vindt dat [minderjarige] nog niet teruggeplaatst kan worden bij de ouders. Het is van belang dat het TNHO eerst meer duidelijkheid geeft over [minderjarige] , maar ook over de situatie, het persoonlijke leven en het drank- en drugsgebruik van de ouders. De raad roept de ouders en Parlan op om alles op alles te zetten om resultaten te boeken, zodat [minderjarige] uiteindelijk teruggeplaatst kan worden bij de ouders.
Beoordeling door het hof
5.9
Uit de stukken in het dossier en wat is besproken op de zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [minderjarige] is, na aanvankelijk op vrijwillige basis bij een pleeggezin te hebben verbleven, in juni 2024 met spoed uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over haar veiligheid. Door hun middelengebruik waren de ouders onvoldoende beschikbaar als opvoeders voor [minderjarige] en daarnaast werden de gemaakte veiligheidsafspraken niet nagekomen. [minderjarige] is op 1 mei 2024 in het huidige perspectiefbiedend pleeggezin geplaatst. [minderjarige] heeft inmiddels twee keer per week begeleide omgang met de ouders. De omgang vindt momenteel wekelijks op maandag tweeëneenhalf uur bij de ouders thuis plaats en op donderdag twee uur op het kantoor van Parlan. Op 10 juli 2025 is het TNHO gestart om toe te werken naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders.
5.1
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] moet worden verlengd. Er bestaan nog te veel zorgen over de opvoedvaardigheden en de situatie van de ouders. Uit het verslag van Parlan van de begeleide omgang blijkt dat [minderjarige] altijd blij is om haar ouders te zien, maar ook veel spanning heeft. [minderjarige] gaat dan vaak op haar tenen staan, haar lichaam begint heftig te trillen, ze spert haar ogen wijd open en begint te gillen of te schreeuwen. De ouders herkennen deze stresssignalen onvoldoende en hebben moeite met het leggen van verbanden in gedragspatronen. Tijdens de omgangsmomenten lukt het de ouders niet altijd om de pedagogische adviezen toe te passen, wat zorgt voor verwarring bij [minderjarige] . Er is ook sprake van een taalbarrière, aangezien [minderjarige] Nederlands spreekt en de ouders Pools. Dat bemoeilijkt het voor de ouders om [minderjarige] goed te kunnen begrijpen en te ondersteunen. Na de omgang met de ouders is [minderjarige] ontregeld en moet ze een paar dagen bijkomen. De pleegmoeder heeft aangegeven dat [minderjarige] dan een dwingende houding kan aannemen naar anderen en in de nacht huilend wakker kan worden. Uit de resultaten van de afgenomen testen (TSCYC en AISI) blijkt dat [minderjarige] gehechtheidsproblemen heeft. Dit maakt dat zij in het bijzonder behoefte heeft aan voorspelbaarheid van haar opvoeders. De ouders zijn niet altijd voorspelbaar geweest in het nakomen van de omgang. [minderjarige] is meerdere malen teleurgesteld omdat de ouders niet naar de omgang kwamen. Hoewel gebleken is dat de ouders hun best doen om de gegeven adviezen van de hulpverlening op te volgen, de afspraken na te komen en zich inspannen om de Nederlandse taal te leren, blijkt uit het voorgaande dat de ouders nog stappen moeten zetten in de verdere ontwikkeling van hun opvoedingsvaardigheden en hun beschikbaarheid voor [minderjarige] .
5.11
Daarnaast is er momenteel nog te weinig zicht op het persoonlijke leven en de thuissituatie van de ouders. Hoewel de ouders hulp hebben gekregen in verband met hun drank- en drugsgebruik zijn de zorgen hierover de afgelopen periode niet geheel weggenomen. Er is op 31 maart 2025 een incident tussen de ouders geweest waarbij de politie was betrokken en sprake leek te zijn van overmatig drankgebruik van de ouders. Ook zijn op 7 april 2025 door een omgangsbegeleider druggerelateerde spullen en drank in de koelkast van de ouders aangetroffen. Daarnaast heeft tijdens de omgang op 19 juni 2025 een omgangsbegeleider een dranklucht geroken bij de ouders. De veiligheid van [minderjarige] bij een terugplaatsing bij de ouders kan daardoor niet voldoende gewaarborgd worden. Het beëindigen van de uithuisplaatsing of het verkorten van de periode waarover de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is daarom nog niet verantwoord.
5.12
Voor zover de vader zich beroept op het (naar het hof begrijpt: bepaalde in artikel 8) EVRM, verwerpt het hof dat beroep. Een inbreuk op het bij dat artikel beschermde recht op eerbiediging van ‘family life’ is, gelet op het voorgaande, gerechtvaardigd, want noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] .
5.13
De machtiging is voorlopig nog noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof acht het ook van belang dat de resultaten van het TNHO worden afgewacht. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
5.14
Hetgeen overigens nog door de ouders is aangevoerd leidt niet tot een andere beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.T. Hoogland en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 14 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.