ECLI:NL:GHAMS:2025:2747

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
23-000281-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling rechtmatigheid noodbevel burgemeester tijdens coronademonstratie op Museumplein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, had op 24 januari 2021 deelgenomen aan een demonstratie op het Museumplein in Amsterdam tegen de coronamaatregelen. De burgemeester had een noodbevel uitgevaardigd, waarop de demonstranten, waaronder de verdachte, zich moesten verwijderen. Het hof heeft de rechtmatigheid van dit noodbevel beoordeeld en geconcludeerd dat het aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldeed. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van medeplegen, maar het hof oordeelde dat hij opzettelijk niet had voldaan aan het bevel van de burgemeester. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van €150,00, die het hof proportioneel achtte in het licht van de omstandigheden van de zaak. Het hof benadrukte het belang van het naleven van ambtelijke bevelen in het kader van de openbare orde, vooral tijdens situaties van demonstraties.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000281-23
datum uitspraak: 6 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-086238-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juli en 23 juli 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten onder andere het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat sprake is van een schending van het verbod op willekeur, waardoor het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Bij andere demonstraties tegen de coronamaatregelen en andere onderwerpen zijn personen door de politie weggeleid en buiten de stad vrijgelaten, waarbij geen proces-verbaal tegen hen werd opgemaakt en geen strafvervolging is ingesteld.
De advocaten-generaal hebben zich onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Hoge Raad op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wél ontvankelijk is in de vervolging, omdat de vervolgingsbeslissing die ten aanzien van de verdachte is genomen geen blijk geeft van willekeur en bovendien op 24 januari 2021 niet enkel de verdachte, maar een hele groep mensen, die niet aan de vorderingen zich te verwijderen van het Museumplein voldeed, is aangehouden.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte en overweegt als volgt.
Op grond van de artikelen 167, eerste lid, en 242 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporings- of voorbereidend onderzoek (verdere) vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot (verdere) vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toets, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder begrepen het verbod van willekeur. Indien een rechter tot het oordeel komt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de (verdere) vervolging, gelden voor deze beslissing zware motiveringseisen.
Het hof concludeert dat de beslissing van de officier van justitie om de verdachte in deze zaak te vervolgen niet onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. De verdachte heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake zou zijn van gevallen gelijk aan die van de verdachte, waarin het openbaar ministerie een andere vervolgingsbeslissing heeft genomen dan in de onderhavige zaak. Ook overigens is in deze zaak geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden, waaruit zou moeten worden afgeleid dat het openbaar ministerie bij zijn belangenafweging niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de verdachte te vervolgen.

Standpunten

Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 24 januari 2021 op het Museumplein aan het demonstreren was tegen de toen geldende ondemocratische coronamaatregelen. Hij is aldaar met een groep blijven zitten, nadat hij de vordering van de politie om zich van het Museumplein te verwijderen had gehoord. Volgens de verdachte hoefde zijn grondrecht om te demonstreren niet te wijken voor de druk die de politie uitoefende om het plein te verlaten. De demonstranten stonden vreedzaam en op redelijke afstand van elkaar op het terrein en er was geen sprake van een noodtoestand. Daarnaast was het noodbevel onrechtmatig.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal zijn van mening dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard. Zij hebben daartoe betoogd dat het noodbevel, inhoudende dat het niet meer was toegestaan aanwezig te zijn op en rond het Museumplein, rechtmatig is gegeven. Uit de inhoud van het noodbevel volgt dat eerst de demonstratie is ontbonden. Toen de aanwezigen op het Museumplein ondanks herhaaldelijke waarschuwingen en vorderingen om uiteen te gaan, niet in beweging kwamen, is opgeschaald naar het noodbevel. De afgifte van het noodbevel vormde volgens de advocaten-generaal een gerechtvaardigde beperking op het bepaalde in artikel 11 EVRM en artikel 9 Grondwet, omdat de inzet daarvan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kon doorstaan. De inzet van de bevoegdheden op grond van de Wet openbare manifestaties (hierna: Wom) boden namelijk geen soelaas op 24 januari 2021.
Voorts hebben de advocaten-generaal betoogd dat de verdachte door de politierechter ten onrechte niet is veroordeeld voor het hem ten laste gelegde medeplegen van dit feit. De verdachte maakte bewust deel uit en bleef deel uitmaken van de groep van 17 personen die op het Museumplein bleef zitten. Zij hebben gezamenlijk het noodbevel en de vorderingen van de politie genegeerd.

Bewijsoverwegingen van het hof

Ter inleiding
Op 24 januari 2021 werd op het Museumplein in Amsterdam een manifestatie gehouden tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus (ook genoemd: het Coronavirus).
Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, al geruime tijd, in de greep van het virus. De medische en maatschappelijke gevolgen daarvan waren groot en voelbaar in de hele samenleving. De ernst van het virus en de noodzaak de ziekenhuizen te ontlasten, hebben genoodzaakt tot ingrijpend overheidsbeleid dat de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate heeft geraakt. Deze zogenoemde ‘Coronamaatregelen’ werden door de regering, op advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en voor de situatie opgerichte Outbreak Management Team (OMT) en veelal na voorafgaand debat in de Tweede Kamer, genomen en in wekelijkse persconferenties medegedeeld aan de Nederlandse bevolking. In januari 2021 werd de epidemiologische situatie in Nederland door het OMT als ‘ronduit kwetsbaar’ aangemerkt vanwege het zeer hoge aantal besmettingen in Nederland, het hoge reproductiegetal van het virus en de ontwikkelingen betreffende nieuwe varianten daarvan. Er werd gestart met het op grote schaal toedienen van vaccinaties en de geldende maatregelen werden aangescherpt, onder meer door op 23 januari 2021 een avondklok in te voeren. Het dringende advies om te allen tijde anderhalve meter afstand te houden gold al langere tijd. Samenkomen was alleen toegestaan in zeer kleine groepen.
De opvattingen in de samenleving met betrekking tot de geldende maatregelen liepen sterk uiteen. Een grote meerderheid voegde zich in de strenge kaders die nodig waren om het virus te bedwingen, ook al ervaarde men aanzienlijke nadelen en beperkingen daarvan. Er was ook weerstand en onvrede, die op uiteenlopende manieren werd geuit, onder andere door de organisatie van of deelname aan (grootschalige) demonstratiebijeenkomsten.
De context van deze strafzaak wordt mede bepaald door de maatregelen die zijn getroffen om het Coronavirus het hoofd te bieden.
Feitelijke gang van zaken rondom de demonstratie van 24 januari 2021
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 januari 2021 werd op het Museumplein in Amsterdam geprotesteerd tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus (ook genoemd: het Coronavirus). De burgemeester heeft het Museumplein, tezamen met meerdere straten in de omgeving, die dag vanaf 11:00 uur als veiligheidsrisicogebied aangewezen. Vanaf 13:45 uur had een menigte van honderden personen zich verzameld op het Museumplein, waarbij de aanwezigen zich niet hielden aan de geldende coronamaatregelen en zich provocerend opstelden tegenover de politie. Gegrond op ernstige vrees voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid heeft de burgemeester omstreeks 14.00 uur op grond van artikel 7 Wom de demonstratie ontbonden en hebben de demonstranten van de politie de opdracht gekregen uiteen te gaan. De herhaalde waarschuwingen en vorderingen werden door de demonstranten genegeerd. Hierop heeft de burgemeester omstreeks 14:40 uur een noodbevel op grond van artikel 175 Gemeentewet afgegeven, dat onder meer inhield dat personen zich van het Museumplein en de omgeving hiervan moesten verwijderen op eerste aanwijzingen van de politie en aanwijzingen van de politie moesten opvolgen.
Vervolgens is op verschillende manieren – onder meer via een megafoon, matrixborden en een zogeheten sound commander – aan het publiek kenbaar gemaakt dat zij op grond van het noodbevel het Museumplein moesten verlaten. Desondanks bleef een grote groep personen op het Museumplein. In het dossier wordt omschreven dat de sfeer ‘grimmig’ werd en demonstranten zeer agressief werden tegen de politie. De mobiele eenheid (ME) waaronder ook politiepaarden en -honden werden geschopt, geslagen en bekogeld met onder andere met knalvuurwerk en straatklinkers. Ook werden politievoertuigen vernield. Na het uitvoeren van charges bleef een groep van ongeveer 100 demonstranten op het Museumplein op de grond zitten. Deze overgebleven groep is nogmaals gevorderd zich te verwijderen, waarna uiteindelijk een groep van 17 personen, onder wie de verdachte, nog steeds bleef zitten. Deze personen zijn aangehouden voor het overtreden van artikel 184 Sr.
Juridisch kader
De Wom
De Wom regelt dat gemeenten bij verordening regels mogen stellen ter regulering van betogingen. Op grond van artikel 5 is de burgemeester bevoegd om voorafgaand aan de betoging onder meer voorschriften en/of beperkingen te stellen. Deze bevoegdheid kan op grond van artikel 2 slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Artikel 6 geeft de burgemeester de bevoegdheid om dit tijdens de betoging te doen. In artikel 7 is de burgemeester de bevoegdheid gegeven om de betoging te doen beëindigen. Overtreding van een opdracht van de burgemeester is in artikel 11 van de wet als overtreding aangemerkt en met straf bedreigd en mag alleen worden vervolgd op de voet van artikel 11 en niet wegens overtreding van artikel 184 Sr.
Wettelijke grondslag van het noodbevel
De bevoegdheid tot het geven van een noodbevel is neergelegd in artikel 175 Gemeentewet en is toegekend aan de burgemeester dan wel de locoburgemeester (als plaatsvervanger van de burgemeester op de voet van artikel 77 Gemeentewet). Voordat een noodbevel kan worden gegeven moet voldaan zijn aan twee voorwaarden. Ten eerste moet sprake zijn van één van de uitzonderlijke omstandigheden zoals omschreven in lid 1, dus een geval van “oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan”. Ten tweede moet de toepassing van normale bevoegdheden ontoereikend zijn om aan de situatie het hoofd te kunnen bieden. Het noodbevel heeft een ad hoc-karakter, is gericht tot een bepaalde groep, heeft een eenmalige werking en heeft betrekking op een klein gebied. Artikel 175 Gemeentewet is, blijkens de formulering, toegesneden op uitzonderlijke omstandigheden en heeft een noodkarakter.
Verhouding Wom en Gemeentewet
Artikel 7 van de Wom biedt waar het gaat om demonstraties een minder verstrekkende wettelijke grondslag voor het beëindigen daarvan teneinde (verdere) wanordelijkheden te voorkomen of te bestrijden dan artikel 175 Gemeentewet. Er bestaat geen rechtsregel die voorschrijft dat een artikel 7 Wom-besluit een verplichte tussenstap moet zijn om op rechtmatige wijze tot een noodbevel over te gaan. Evenmin volgt dit uit de wetsgeschiedenis (vgl. memorie van toelichting bij de Wom, Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 427, nr. 3, bladzijde 10). Ter beoordeling staat telkens hoe in een concrete situatie, waarmee de burgemeester wordt geconfronteerd, moet worden gereageerd. Dat dit in veel gevallen op toereikende wijze met toepassing van de bevoegdheden uit de Wom mogelijk zal zijn, wil niet zeggen dat daarmee altijd moet worden gestart. In het karakter van het noodbevel ligt immers besloten dat de inzet daarvan niet het resultaat van rustig afwachten zal zijn. Evenmin kan worden geconcludeerd dat toepassing steeds plaatsvindt na evaluatie van de inzet van minder ingrijpende bevoegdheden. Het gaat om de vraag of “normale bevoegdheden” ontoereikend zijn of zullen zijn; niet om de vraag of die bevoegdheden ontoereikend zijn geweest.
Rechtmatigheid noodbevel
Eén van de voorwaarden om tot bewezenverklaring van het misdrijf van artikel 184 Sr te komen is dat het gegeven ambtelijk bevel rechtmatig is. Daarbij gaat het onder meer om de aanwezigheid van een wettelijke grondslag en een toereikende feitelijke onderbouwing. Voorts moet (de inhoud van) het bevel ook voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het proportionaliteitsvereiste houdt in dat de toegepaste maatregel steeds in redelijke verhouding dient te staan tot de ernst van de situatie. De maatregel mag dus niet ingrijpender en verstrekkender van aard zijn dan strikt noodzakelijk met het oog op het te realiseren doel. Het vereiste van subsidiariteit schrijft voor dat gekozen dient te worden voor de minst ingrijpende maatregel.
Rechterlijke toetsing van noodbevelen
De rechter dient te beoordelen of de burgemeester in redelijkheid tot het uitvaardigen van het noodbevel heeft kunnen komen. Gelet op de discretionaire karakter van de noodbevelsbevoegdheid van de burgemeester gaat het hierbij om een marginale toets. De rechter gaat daarbij uit van de informatie die de burgemeester op het moment van diens beoordeling ter beschikking stond.
Het noodbevel
Het noodbevel dat de burgemeester op 24 januari 2021 heeft afgegeven luidt als volgt:
Noodbevel spontane demonstratie 24 januari 2021
DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM
Gelet op artikel 174 Gemeentewet, en gezien het besluit van de driehoek om geen spontane
demonstraties toe te staan op het Museumplein en de omgeving;
Overwegende dat,
  • De politie over informatie beschikt dat op zondagmiddag 24 januari 2021 wederom een bijeenkomst of niet toegestane manifestatie plaatsvindt op het Museumplein;
  • Het Museumplein en de directe omgeving vanaf 11.00 uur aangewezen zijn als Veiligheidsrisicogebied, naar aanleiding van ongeregeldheden op zondag 17 januari 2021 en omdat de politie over informatie beschikt dat bij de aangekondigde bijeenkomst op zondagmiddag 24 januari 2021 een verhoogde kans bestaat op confrontaties met personen die mogelijk in het bezit zijn van wapens en dat derhalve gevreesd moet worden voor ernstige verstoring van de openbare orde;
  • Dat de politie over informatie beschikt dat de initiatiefnemers, organisatoren en/of deelnemers van deze bijeenkomst dezelfde zijn als diegenen die betrokken waren bij de niet toegestane demonstratie op 17 januari 2021 op het Museumplein;
  • De Amsterdamse driehoek na de ongeregeldheden van 17 januari jl. heeft gecommuniceerd opnieuw op te treden tegen spontane demonstraties die niet zijn toegestaan op het Museumplein en de omgeving, alsmede andere locaties in de stad;
  • Ondanks deze voorschriften toch een demonstratie is gestart op het Museumplein op zondag 24 januari vanaf circa 13.45 uur;
  • Deze demonstratie onaangekondigd is, dat de demonstranten zich onvoldoende houden aan de 1,5 meter afstand en dat de demonstranten zich provocerend opstellen tegenover de politie;
  • Er daarom ernstige vrees voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid is ontstaan en ik om die reden op grond van artikel 7 WOM de demonstratie heb ontbonden en de demonstranten om circa 14.00 uur bij monde van de politie opdracht heb gegeven uiteen te gaan en de uiting te doen beëindigen;
  • De politie op dat moment constateerde dat er nog honderden mensen op weg waren naar het Museumplein;
  • De demonstranten herhaaldelijke waarschuwingen en vorderingen van de politie om de demonstratie te beëindigen uiteen te gaan negeren;
  • Dat deze herhaaldelijke vorderingen van de politie, doormiddel van aanspreken en omroepen, luid en duidelijk kenbaar zijn gemaakt aan de aanwezigen;
  • Er concrete signalen zijn van meegedragen wapens en zwaar vuurwerk, etc., die hebben geleid tot het instellen van een Veiligheidsrisicogebied op het Museumplein op 24 januari 2021. Tijdens preventief fouilleren zijn ook daadwerkelijk wapens en zwaar vuurwerk aangetroffen;
  • Er concrete waarnemingen zijn van risicogroepen die eerder hebben opgeroepen tot openlijke geweldpleging op 24 januari 2021, te Museumplein;
  • De beschikbare juridische instrumenten onvoldoende toereikend zijn om een adequaat veiligheidsniveau te garanderen en verdere verstoringen van de openbare orde, en ernstige wanordelijkheden of de vrees daartoe, te voorkomen;
  • Het daarom noodzakelijk is om ter handhaving van de openbare orde, de gezondheid en ter bescherming van de veiligheid voor personen en goederen, maatregelen te treffen in de vorm van een noodbevel;
  • Dit noodbevel wordt afgegeven op 17 januari 2021 om circa 14:40 uur, en geldt tot dat het doel van het noodbevel bereikt is;
Gelet op:
Artikel 175, eerste lid van de Gemeentewet volgens welke bepaling in geval van oproerige
beweging, van ernstige wanordelijkheden van rampen of zware ongevallen, dan wel
ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de burgemeester bevoegd is alle bevelen te
geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht;
BEVEELT:
Voor individuen en groepen die op het Museumplein of de omgeving worden aangetroffen
Personen die zich alleen of in groepsverband manifesteren op het Museumplein en de
omgeving, dienen;
  • Zich op eerste aanzegging van de politie te verwijderen van het Museumplein en de omgeving, en zich te begeven in een door de politie aangegeven richting of locatie, al dan niet met medeneming van voertuigen, voorwerpen, stoffen en goederen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de veiligheid;
  • Alle aanwijzingen, gegeven door de politie in het belang van de openbare orde, gezondheid of veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gevaar, terstond of stipt op te volgen;
  • Middelen die ingezet kunnen worden om verzette plegen of weerstand te bieden, zoals stokken, bij eerste aanzegging af te geven aan politie;
  • Identificatie niet te bemoeilijken door het dragen van bivakmutsen, helmen, sjaals of andere methoden en middelen (met uitzondering van het mondkapje).
Amsterdam, 24 januari 2021
De burgemeester van Amsterdam,
Femke Halsema
Beoordeling hof
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat het door de burgemeester op grond van artikel 175 Gemeentewet afgegeven noodbevel onrechtmatig was.
Het hof overweegt daartoe gelet op de hiervoor gedane feitelijke vaststellingen als volgt.
De burgemeester is van oordeel geweest dat het afgegeven Wom-bevel ontoereikend was om een adequaat veiligheidsniveau te kunnen garanderen. Gezien het feit dat de demonstratie, ondanks het afgegeven Wom-bevel, bleef voortduren, en dat uit het dossier blijkt dat er nog honderden demonstranten in aantocht waren en sprake was van een situatie waarin zowel de demonstranten als de politieagenten gevaar liepen - er waren immers concrete signalen van meegedragen wapens en zwaar vuurwerk, welke tijdens het preventief fouilleren ook daadwerkelijk zijn aangetroffen - is geenszins gebleken dat het noodbevel niet voldoet aan het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit en om die reden onrechtmatig zou zijn.
Evenmin is gebleken dat de wijze waarop door de politie uitvoering is gegeven aan het noodbevel disproportioneel is geweest. Na het blijvend negeren van het bevel het Museumplein te verlaten, is besloten het Museumplein te ontruimen door de ME met hulp van onder de bereden politie en waterwerpers. Na deze actie bleven alsnog ongeveer 100 personen – onder wie de verdachte – achter op het Museumplein. Hen is nogmaals gevorderd zich te verwijderen en aan hen is kenbaar gemaakt dat zij zouden worden aangehouden als zij hieraan niet voldeden. Het moet voor de verdachte dan ook glashelder zijn geweest dat de ME hem ertoe wilde bewegen weg te gaan. Ondanks herhaalde vorderingen heeft de verdachte zich niet verwijderd uit de omgeving maar is hij op het Museumplein blijven zitten. Hoewel de verdachte geen geweld heeft gebruikt en zich op een vreedzame manier heeft willen opstellen, overweegt het hof dat de verdachte opzettelijk geen gehoor heeft gegeven aan de vordering en komt het hof tot de hierna vermelde bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Partiële vrijspraak van medeplegen
Het hof acht - anders dan de advocaten-generaal - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met betrekking tot het opzettelijk niet voldoen aan het gegeven noodbevel. Om deze reden zal de verdachte van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel gegeven door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar zich niet verwijderd van het Museumplein en de omgeving van het Museumplein, nadat dit was gevorderd door de politie.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 150,- subsidiair 3 dagen hechtenis.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 24 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Hoewel in een democratische rechtsstaat ruimte is voor kritiek op het gevoerde beleid en het recht te demonstreren in de grondwet is verankerd, dienen daarvoor geldende regels in acht te worden genomen. De manier waarop betogers (eerder en die dag) hun onvrede hebben geuit en de vrees voor wanordelijkheden maakten dat het stadsbestuur het noodzakelijk vond het Museumplein en de omgeving daarvan op basis van een noodbevel te ontruimen. Het hof acht het van groot belang dat burgers in zo’n situatie aan de bevelen van het openbaar gezag en vorderingen van de politie gehoor geven.
De verdachte was één van de aanwezigen op het Museumplein. Hoewel niet is gebleken dat de verdachte met een gewelddadige intentie daarheen is gegaan en evenmin is gebleken dat de verdachte zelf enige vorm van geweld heeft gebruikt, is de verdachte, nadat de politie hem meermaals had gevorderd het Museumplein te verlaten op de grond blijven zitten in plaats van daaraan gehoor te geven. Aldus heeft hij een ambtelijk bevel genegeerd en dat kan niet zonder consequentie blijven.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte heeft op 25 januari 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst op 6 augustus 2025 - 4 jaren en ruim 6 maanden later - arrest wijst. Het hof volstaat met de constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en verbindt daaraan geen gevolgen.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geldboete van € 150,00 een passende en geboden reactie vormt. Het hof acht deze straf proportioneel en niet zodanig ingrijpend dat daarvan een
‘chilling effect’uitgaat op personen die door deelname aan een protestactie gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering, zodat zij deze rechten niet meer durven of willen effectueren. Het hof is van oordeel dat met deze straf deze rechten gewaarborgd blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 23 april 2021 onder CJIB nummer [nummer] .
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.W.T. Klappe en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2025.
=========================================================================
[…]
[…]