ECLI:NL:GHAMS:2025:2737

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
200.356.168/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen en de rol van de ouders en gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], die ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter had eerder op 1 april 2025 de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 oktober 2025, een beslissing waar de moeder het niet mee eens was, terwijl de vader en de gecertificeerde instelling (GI) deze steunden. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de GI en de vader om bekrachtiging vroegen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die bij de moeder woont, zich verzet tegen contact met de vader, wat heeft geleid tot een stopzetting van de hulpverlening. De GI heeft meer inzicht willen krijgen in de opvoedingssituatie bij de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof heeft ook de rol van de GI en de zorgen van de ouders in overweging genomen, evenals de noodzaak van verdere hulpverlening en de impact van de ondertoezichtstelling op de minderjarige. De moeder heeft verzet tegen de ondertoezichtstelling en de omgangsregeling, terwijl de vader zich zorgen maakt over de ontwikkeling van zijn dochter. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.356.168/01
zaaknummer rechtbank: C/15/362514 / JU RK 25-289
beschikking van de meervoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Amersfoort,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] , hierna: de vader,
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Haarlem,
gevestigd te Den Haag,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] (12 jaar).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in haar beschikking van 1 april 2025 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 oktober 2025.
De moeder is het daarmee niet eens.
De GI en de vader zijn het wel eens met de bestreden beschikking.
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 juni 2025 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 17 september 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van [minderjarige] van 9 juli 2025, waarop door het hof op 10 juli 2025 is gereageerd;
- een bericht van [minderjarige] van 23 juli 2025, waarop door het hof op 29 juli 2025 is gereageerd;
- een bericht van de zijde van de vader van 27 augustus 2025, met bijlagen (prod. 1 en 2),
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 september 2025 met bijlagen (prod. 16-25 en een verzoekschrift tot benoeming bijzondere curator van 11 september 2025 met bijlagen).
2.4
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en in aanwezigheid van haar vertrouwenspersoon [naam 1] en de griffier met de voorzitter gesproken. De voorzitter heeft ter zitting de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5
De zitting heeft op 22 september 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door mr. A. Krim te Haarlem,
- twee vertegenwoordigers van de GI, en
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
2.6
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep beslist dat ondanks het bezwaar van de moeder de door de vader overgelegde productie 2 aan het dossier wordt toegevoegd,. Gebleken is dat deze productie een gespreksverslag van het multidisciplinair overleg (MDO) op 22 juli 2025 opgesteld door Bureau Mars betreft. Hoewel de moeder naar eigen zeggen niet bekend was met dit verslag en het niet eens is met de inhoud daarvan, heeft zij in deze procedure voldoende gelegenheid gekregen om daarop te reageren.
Ook heeft het hof op de zitting beslist dat de hierboven vermelde stukken van 17 september 2025 van de zijde van de GI worden toegelaten, hoewel deze buiten de verweertermijn en de tiendagentermijn zijn ingediend, aangezien de procedure een jeugdbeschermingsmaatregel betreft en de ingediende stukken de meeste recente stand van zaken van het verloop van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] weergeven. De stukken zijn enkele dagen voor de zitting aan de advocaat van de moeder toegezonden en de moeder wordt met de inhoud van een groot deel van deze stukken geacht bekend te zijn, nu deze stukken al eerder door de GI rechtstreeks aan de moeder zijn gezonden. De moeder heeft niet verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling teneinde (nader) kennis te nemen van de stukken en daarop te reageren. De goede procesorde verzet zich tegen het buiten beschouwing laten van de stukken.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2021 is een tijdelijke zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] op grond waarvan [minderjarige] eenmaal per week gedurende vier uur bij de vader in zijn woning verbleef onder begeleiding van de oma (vaderszijde) en waarbij de moeder het halen en brengen voor haar rekening nam.
3.3
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 28 februari 2022 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de tijdelijke zorgregeling, met dien verstande dat het contact tussen [minderjarige] en de vader plaatsvindt op zondag en is de moeder veroordeeld om een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat zij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt. De moeder is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 11 juli 2022 is een tijdelijke zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] , die inhoudt dat [minderjarige] eenmaal in de week voor de duur van zes uur bij de vader verblijft, van zondag 11.00 uur tot 17.00 uur, onder professionele begeleiding van een onafhankelijke derde. Hierbij is bepaald dat de GI ervoor zal zorgen dat een professionele instelling de zorgregeling begeleidt; indien het niet mogelijk is op zondag bij de vader thuis omgang onder professionele begeleiding te realiseren, kan de GI een andere dag en/of locatie bepalen.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 18 november 2024 is de beslissing omtrent de definitieve zorgregeling pro forma aangehouden tot begin november 2025.
3.6
De vader en [minderjarige] hebben voor het laatst omgang met elkaar gehad op 4 december 2021.
3.7
[minderjarige] staat sinds 13 april 2022 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd, voor het laatst bij de bestreden beschikking tot 13 oktober 2025.
Bij beschikkingen van 15 augustus 2023 en 10 juni 2025 heeft dit hof de beslissingen van de kinderrechter tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] bekrachtigd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar gedeeltelijk toegewezen en wel tot 13 oktober 2025 en daarmee voor een periode van zes maanden. Het verzoek is voor het overige afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de GI alsnog geheel af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen
.
4.4
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige kan verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft.
De standpunten
5.2
De moeder meent dat de kinderrechter ten onrechte de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft verlengd tot 13 oktober 2025. Volgens haar is de maatregel onnodig en schadelijk voor [minderjarige] , zeker gezien de psychische schade die [minderjarige] ondervindt door de voortdurende dreiging van het hebben van omgang met haar vader. Diverse betrokken professionals hebben bevestigd dat deze dreiging leidt tot ernstige stress, paniekklachten en blokkades in de behandeling van [minderjarige] . Desondanks blijft de GI inzetten op omgang zonder draagvlak of welzijnsbelang voor [minderjarige] .
[minderjarige] heeft op duidelijke en consistente wijze verklaard dat zij haar vader niet wil zien vanwege eigen ervaringen, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag door de vader en de opa vaderszijde. Zij is 12 jaar oud en haar wens dient volgens artikel 12 IVRK zwaar mee te wegen in de beoordeling door het hof. In de bestreden beschikking is de stem van [minderjarige] onvoldoende meegewogen. De moeder bestrijdt dat zij [minderjarige] beïnvloedt, ambivalent is en geen medewerking verleent. Het is juist de GI die de stem van [minderjarige] negeert, behandeltrajecten onderbreekt en [minderjarige] uitsluit van evaluaties over haar eigen zorg. Zelfs het recht om mee te beslissen over haar behandeling, zoals verankerd in de WBGO, is [minderjarige] ontnomen. De moeder heeft haar volledige medewerking gegeven aan trajecten die daadwerkelijk op het belang van [minderjarige] waren gericht, maar heeft zich verzet tegen dwingende omgangstrajecten die haaks stonden op wat [minderjarige] zelf aangaf. Zij handelde daarmee uit zorg en bescherming, aldus de moeder.
5.3
De GI voert aan dat de kinderrechter terecht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft verlengd. De ondertoezichtstelling blijft noodzakelijk gelet op de ernstige ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] en het blijvende gebrek aan noodzakelijke medewerking van de moeder aan de hulpverlening en het contactherstel met de vader. De GI heeft structurele zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Meerdere signalen wijzen erop dat zij wordt belast met volwassenenproblematiek, waaronder de visie van de moeder op de vader, de GI en andere betrokkenen. [minderjarige] krijgt onvoldoende ruimte om haar eigen identiteit en mening te ontwikkelen. De spanningen en onveiligheid die zij ervaart in het contact met beide ouders beïnvloeden haar functioneren ernstig. De GI heeft in de afgelopen jaren herhaaldelijk een patroon waargenomen waarbij moeder verbaal meewerkt, maar in gedrag en uitvoering tegenwerkt. Recent heeft de GI de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar. Dit verzoek zal door de kinderrechter op 2 oktober 2025 ter zitting worden behandeld. De GI is voornemens een intensieve ambulante gezinsopname op te starten via iHub en daarnaast een Verklarende Analyse te laten uitvoeren door een externe partij. Doel hiervan is om beter zicht te krijgen op het opvoedend vermogen van moeder en haar rol in het in stand houden van de problematiek. Tevens dient dit bij te dragen aan het realiseren van een voor [minderjarige] veilige en ontwikkelingsgerichte omgeving. De GI acht het van belang dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, zodat noodzakelijke stappen kunnen worden genomen en de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] kunnen worden geborgd. Zonder juridische maatregel ontbreekt de mogelijkheid om noodzakelijke interventies af te dwingen, aldus de GI.
5.4
De vader meent dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Hij maakt zich zorgen over zijn dochter. Al jaren ziet hij zijn dochter niet en de negatieve verhalen over hem worden steeds groter. Een ondertoezichtstelling voelt voor hem als een soort laatste strohalm. Hij hoopt dat de situatie voor [minderjarige] zal verbeteren. Hij is bereid op het punt van omgang een stapje terug te doen. Hoewel het zijn grootste wens is om weer contact met [minderjarige] te hebben, zal hij haar de rust geven waar zij nu om vraagt en omgang niet afdwingen, hoe zeer hij [minderjarige] ook weer zou willen zien. Wellicht dat een onderzoek naar de situatie bij de moeder thuis duidelijk zal maken wat [minderjarige] nodig heeft om in de toekomst open te kunnen staan voor contact met hem. Het zou zonde zijn als het hof nu zou oordelen dat een ondertoezichtstelling niet meer helpend is, aldus de vader.
5.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ten tijde van het raadsonderzoek begin 2022 zag de raad in [minderjarige] een kind dat behoefte had aan contact met haar vader en zich ook positief uitte over haar vader. Bij de aanvang van de ondertoezichtstelling had [minderjarige] nog steeds dat positieve beeld van haar vader. Inmiddels heeft zij dat niet meer en heeft zij angsten voor hem ontwikkeld. Er is ontzettend veel hulpverlening ingezet om te onderzoeken waar dat beeld vandaan komt en ook om haar voor te bereiden op een mogelijk omgangscontact met haar vader. Er is zelfs EMDR ingezet, specifiek gericht op de herinneringen aan (vermeend) seksueel misbruik. Er is van alles opgetuigd en inmiddels rijst de vraag of dit niet eerder de angst versterkt dan dat het [minderjarige] rust geeft. De indruk van de raad is dat waar [minderjarige] last van heeft meer in haar systeem zit dan in [minderjarige] zelf. Hoewel de raad nog steeds niet kan zeggen of de herinneringen van [minderjarige] waar of niet waar zijn, neigt de raad deze te duiden als ingeprente herinneringen. Dit baseert de raad op de gesprekken met professionals, het feit dat [minderjarige] meerdere malen heeft gezegd dat zij het seksuele misbruik heeft verzonnen en vooral ook vanwege het positieve beeld dat [minderjarige] aanvankelijk had van haar vader en zij niets liever wilde dan haar vader bij zich hebben. Nu is het zo groot geworden en heeft zij zo’n verwrongen beeld van de vader dat de raad zich zorgen maakt over de opvoedingssituatie van de moeder. De raad kan zich indenken dat daarop meer zicht nodig is. De voorzitter heeft aangegeven wat zijn indruk is van zijn gesprek met [minderjarige] en eigenlijk zegt de GI dat ook: [minderjarige] doet volwassen uitspraken, die niet passen bij een meisje van twaalf jaar. Zij is heel stellig in wat zij wil. Wat betreft haar verzoek om een bijzondere curator, het is duidelijk wat [minderjarige] wenst en dat zal er bij de bijzondere curator ook uit komen. De raad verwacht niet dat de bijzondere curator daarin enige beweging zal kunnen brengen en [minderjarige] wel nieuwsgierig naar haar vader zal weten te krijgen. De ondertoezichtstelling is tot nu toe heel erg gericht geweest op hulp voor [minderjarige] en het doen afnemen van haar angsten en het vervolgens kijken naar contactherstel met haar vader al dan niet onder begeleiding. Als dat laatste wordt losgelaten en de omgang wordt opgeschort omdat [minderjarige] zo stellig is en forceren veel te belastend is, rijst de vraag of dan daarmee ook de ontwikkelingsbedreiging is afgenomen. De raad heeft daar grote zorgen over. De moeder heeft ter zitting verklaard dat als de ondertoezichtstelling eindigt, zij zich direct weer voor hulp tot Youz zal wenden. De indruk van de raad is dat de situatie in de afgelopen jaren alleen maar erger is geworden. De gestelde paniekaanvallen van [minderjarige] zijn enkel door de moeder geconstateerd. De inzet van EMDR lijkt nu geen goed plan. Er dient gekeken te worden naar het systeem. Naar de interactie tussen [minderjarige] en de moeder. Naar de vraag of [minderjarige] onbelast kan opgroeien in deze situatie waarbij moeders angst voor de vader structureel is. Al vanaf 2020 heeft de moeder angst voor de vader en keer op keer zijn deze angsten ontkracht. Er zijn geen zorgen over criminele activiteiten van de vader, er zijn geen zorgen over drugsgebruik van de vader en er zijn ook geen zorgen over het vermeende misbruik. De raad kan zich vinden in het standpunt van de GI dat meer zicht op de thuissituatie dient te komen en op de interactie tussen moeder en dochter. En dat de omgang met de vader even van de baan is. De focus daarop gaat [minderjarige] nu niet helpen. De raad heeft eerder gedacht van wel. Het idee was destijds om meteen het contact herstellen en niet eerst hulpverlening in te zetten, maar het contact te normaliseren. Nu is het contact geproblematiseerd. Maar los van de omgang bestaan nog steeds zorgen over hoe met [minderjarige] thuis gaat en daar moet meer zicht op komen, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
Verlenging ondertoezichtstelling
5.6
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen terecht heeft toegewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.7
In de nog maar recente beschikking van 10 juni 2025 heeft dit hof geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten tijde van de beschikking van de kinderrechter van 18 november 2024 aanwezig waren en dat deze gronden ook nog nadien (tot 13 april 2025) aanwezig waren.
In die beschikking heeft dit hof onder meer overwogen:

5.7 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] ervaart psychische klachten in de vorm van angst- en spanningsklachten. Zij is bang voor de vader en zijn familie en zij heeft ideeën over haar vader die niet zomaar weggenomen kunnen worden. Er is daarnaast ernstig wantrouwen tussen de ouders en het lukt hen niet om met elkaar te communiceren over [minderjarige] , waardoor [minderjarige] klem zit tussen beide ouders. Door de onderlinge strijd tussen de ouders kan [minderjarige] geen onbelast contact hebben met de vader. Tot nu toe is het niet gelukt om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen.
5.8
Inmiddels is er hulpverlening voor [minderjarige] . Dit kan haar kan helpen haar trauma’s te verwerken en los te komen van haar nare herinneringen aan de vader. Het doel van de ondertoezichtstelling is dat [minderjarige] op den duur een zelfstandig beeld kan vormen van de vader waarbij wordt gestreefd naar contactherstel. Ondanks dat de opbouw van het contact met de vader bij [minderjarige] veel spanning oproept, is het hof van oordeel dat dit doel nog niet onbereikbaar is. Er zijn immers ontwikkelingen waardoor er nog zicht is op herstel van de relatie tussen [minderjarige] en de vader. Verder moet worden onderzocht in hoeverre er bij [minderjarige] ruimte is voor contact met de vader, waartoe voortzetting van het nu voor [minderjarige] gestarte traject van groot belang is. Het hof is er niet van overtuigd dat de moeder in het vrijwillig kader de noodzakelijke hulpverlening voldoende zal accepteren. Vooralsnog ontbreekt de emotionele toestemming van de moeder die [minderjarige] nodig heeft voor het aangaan van het contact met de vader. De regie van de GI is nodig om het patroon in het contact tussen de ouders te doorbreken. Dit alles acht het hof het meest in het belang van [minderjarige] .”.
5.8
Uit de bestreden beschikking maakt het hof op dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met zes maanden heeft verlengd in verband met de aanwezige problematiek, de ingezette hulpverlening en de stand van zaken in het traject gericht op contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Het hof onderschrijft deze doelstelling voor de thans lopende periode van de ondertoezichtstelling, en verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor onder 5.7 – nog betrekkelijk recent - is overwogen. Nog altijd groeit [minderjarige] zodanig op dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Zij kampt nog steeds met angst- en spanningsklachten. De ingezette hulpverlening bij Youz is inmiddels (tijdelijk) stopgezet. In de e-mail van 21 mei 2025 schrijft Youz dat door externe factoren die spelen in het leven van [minderjarige] geen mogelijkheden worden gezien om behandeldoelen te behalen en dat [minderjarige] niet toekomt aan behandeling doordat de spanning en ontregeling momenteel zoveel energie kosten. Tot op heden is niet duidelijk of bij [minderjarige] sprake is van kindeigen angst of dat zij (mede) wordt belast door de moeder. Systemische hulpverlening om dit in kaart te brengen is tot op heden niet van de grond gekomen. Volgens de moeder heeft hulpverleningsorganisatie iHub het gezin afgewezen omdat geen sprake was van opvoedproblematiek. Volgens de GI is dat gebeurd omdat de moeder geen hulpvraag heeft. Met de raad acht het hof het toenemende verzet van [minderjarige] tegen haar vader -– en de heftigheid ervan - een zorgelijke ontwikkeling. In het gesprek met de voorzitter heeft [minderjarige] herhaaldelijk benadrukt dat zij gebukt gaat onder de dreiging van omgang met haar vader. Zij wil onder geen beding omgang met haar vader en ziet ook voor de toekomst geen enkele mogelijkheid tot contact met haar vader. Enerzijds was [minderjarige] in het gesprek zeer stellig in haar bezwaren tegen omgang. Anderzijds gaf het gesprek de indruk, door de wijze waarop [minderjarige] focust op procedures, klachten en (belangen)vertegenwoordigers, dat [minderjarige] steeds meer wordt meegezogen in volwassenenproblematiek. Ook de GI heeft in haar stukken en ter zitting naar voren gebracht dat [minderjarige] niet-leeftijdsadequaat gedrag vertoont en uitspraken doet die niet-leeftijdsadequaat zijn. Zo heeft zij inmiddels diverse instanties benaderd met klachten over de GI, heeft zij het hof verzocht een bijzondere curator voor haar te benoemen en heeft zij volgens de vader de dag na haar 12e verjaardag het ziekenhuis verzocht hem te verwijderen uit haar online zorgportaal. Daarnaast heeft zij – als (nog maar) twaalfjarige – aangegeven een geslachtsnaamwijziging te wensen. Volgens de moeder is dit allemaal het gevolg van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Het hof is daarvan niet overtuigd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder zich al jarenlang verzet tegen de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de inmenging van de GI in haar gezinsleven. Duidelijk is dat [minderjarige] daarvan het nodige meekrijgt. Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking aan de wettelijke criteria voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voldaan, dat die noodzakelijk was, en dat ook thans nog gronden bestaan voor de verlengde ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
5.9
Al op 13 oktober aanstaande eindigt de verlengingsperiode van de ondertoezichtstelling waarover het in deze procedure gaat. De vraag of ook de komende periode voor [minderjarige] een beschermingsmaatregel noodzakelijk is, zoals de GI en de raad voorstaan of dat de maatregel inmiddels het doel voorbijschiet, zoals de moeder stelt, zal de kinderrechter dienen te beantwoorden. Bij de vraag of een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja welk doel die verlenging voornamelijk dient te hebben, zal de kinderrechter kunnen betrekken de zorgen van de hulpverleners ( [naam 2] , [naam 3] (Youz), Stichting Spoor 1 en kinderarts C. Lim) over de klachten van [minderjarige] , de stress en het stagneren van haar ontwikkeling. Die signalen zijn serieus te nemen. Beoordeeld zal moeten worden of onder de huidige omstandigheden het inzetten op contactherstel met de vader nog wel het primaire doel van de ondertoezichtstelling moet zijn, of dat het zwaartepunt (voorlopig) wordt gelegd op het meer zicht krijgen op de opvoed- en thuissituatie bij de moeder en de interactie tussen moeder en [minderjarige] .
Verzoek [minderjarige] tot opheffing van de ondertoezichtstelling
5.1
[minderjarige] heeft in haar berichten van 9 juli 2025 en 23 juli 2025 gevraagd de ondertoezichtstelling zo spoedig mogelijk te stoppen. Weliswaar kan een minderjarige op grond van art. 1:261, lid 2 BW een verzoek doen tot opheffing van de ondertoezichtstelling, maar niet gebleken is dat [minderjarige] in deze zaak bij de kinderrechter (zaaknummer C/15/362514 / JU RK 25-289) een dergelijk verzoek heeft gedaan. Zij kan een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep doen. Wel heeft het hof natuurlijk kennis genomen van de mening van [minderjarige] in deze hoger beroepszaak over de verlenging van de ondertoezichtstelling. Die mening stemt in grote lijnen overeen met wat de moeder daarover in haar appelschrift schrijft, en daarover heeft het hof overwogen als hiervoor onder 5.10 en 5.11 vermeld.
In haar brief verwijst [minderjarige] naar een gesprek met de kinderrechter op 7 juli 2025. Blijkens de brief van de rechtbank van 17 juli 2025, die [minderjarige] als bijlage bij haar bericht van 23 juli 2025 heeft gevoegd, gaat het hier om een andere zaak (zaaknummer C/15/365922/FA RK 25/2753) die is gaan lopen naar aanleiding van een e-mail van [minderjarige] van 21 mei 2025. Het hof begrijpt uit telefonische navraag bij de griffie van de rechtbank dat het gaat om een zaak die als informele rechtsingang is geregistreerd en die met genoemde brief van 17 juli is afgedaan. In de brief staat onder andere vermeld dat een kind niet kan vragen om de ondertoezichtstelling te stoppen. Wat in het licht van art. 1:261, lid 2 BW van deze wijze van afdoening en beslissing ook zij, het is een andere zaak die niet ter beoordeling van het hof ligt.
Verzoek [minderjarige] tot geslachtsnaamwijziging
5.11
[minderjarige] heeft in haar bericht van 9 juli 2025 ook gevraagd om een achternaamswijziging. Een dergelijk verzoek kan door [minderjarige] zelf niet worden gedaan, maar alleen door haar wettelijke vertegenwoordiger(s). Verder betreft het een bestuursrechtelijke procedure (art. 1:7 BW en Besluit geslachtsnaamwijziging) en geen civielrechtelijke zoals deze.
Verzoek tot benoeming bijzondere curator
5.12
Zowel de moeder als [minderjarige] hebben verzocht om de benoeming van een bijzondere curator. Het hof zal de verzoeken afwijzen. In deze hoger beroepsprocedure gaat het om een verlenging van de ondertoezichtstelling tot 13 oktober 2025. De benoeming van een bijzondere curator is in dat licht weinig zinvol. Daarbij komt dat is gebleken dat het standpunt van [minderjarige] met betrekking tot de ondertoezichtstelling in grote lijnen gelijk is aan dat van de moeder (die het standpunt duidelijk naar voren heeft gebracht), zodat in zoverre geen sprake is van een tegenstrijdig belang tussen [minderjarige] en haar moeder als bedoeld in art 1:250 BW. Voor wat betreft de gestelde belangentegenstelling tussen [minderjarige] en haar vader verwijst het hof naar het overwogene onder 5.9 en de door de vader getoonde bereidheid als vermeld onder 5.4.
5.13
[minderjarige] heeft in haar berichten van 9 juli 2025 en 23 juli 2025 en tijdens het gesprek met de voorzitter verder duidelijk gemaakt dat zij een bijzondere curator wil om de kindbehartiger te vervangen, die is gestopt, en om haar te adviseren en te helpen bij de beëindiging van de ondertoezichtstelling en bij achternaamswijziging. Zij wil zelf een stem. Zij wil een bijzondere curator met wie zij langdurig kan praten, die voor haar opkomt tijdens zittingen en die haar mening heel duidelijk aan de rechter weet te vertellen. De moeder heeft in haar verzoek van 11 september 2025 naar voren gebracht dat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk is omdat de bezwaren van [minderjarige] tegen contact met de vader tot heden onvoldoende zijn meegewogen in beslissingen. Daarbij kan een bijzondere curator de rechten van [minderjarige] bewaken waar het gaat om het instemmen met medische behandelingen en met het delen van informatie. Een advocaat kan als bijzondere curator namens [minderjarige] optreden in rechte en invloed uitoefenen op het juridische proces.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Niet uit te sluiten valt dat de benoeming van een bijzondere curator op enig moment in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, maar op dit moment bestaat daarvoor onvoldoende aanleiding. Zoals hiervoor overwogen, zal de kinderrechter bij de beoordeling van het verlengingsverzoek ongetwijfeld betrekken of onder de huidige omstandigheden het inzetten op contactherstel nog wel het primaire doel van de ondertoezichtstelling moet zijn, of dat het zwaartepunt (voorlopig) wordt gelegd op het meer zicht krijgen op de opvoed- en thuissituatie bij de moeder en de interactie tussen moeder en [minderjarige] .
Hetgeen is gesteld met betrekking tot medische behandelingen vormt evenmin voldoende aanleiding tot de benoeming van een bijzondere curator: [minderjarige] wil zelf graag dat de behandelingen bij Youz worden hervat, en daar is geen van de belanghebbenden op zichzelf tegen. Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot het delen van medische informatie is, mede gelet op de door de GI gegeven toelichting, onvoldoende zwaarwegend om een bijzondere curator te benoemen.
5.15
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 1 april 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. R.M. Troost en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 7 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.