ECLI:NL:GHAMS:2025:2699

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
23-000257-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassingen van bewijsmotivering en bewijsmiddelen in strafzaak tegen verdachte voor uitvoer van MDMA en telen van cannabis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2022. De verdachte is beschuldigd van het tweemaal uitvoeren van MDMA (xtc-pillen), het telen van cannabis en het aanwezig hebben van xtc-pillen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die is verminderd van 54 maanden naar 48 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld voor zijn rol in de drugshandel. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 30 maart 2023 en 25 september 2025 heeft de verdediging betoogd dat de bewijsvoering onvoldoende was en dat de verdachte vrijgesproken diende te worden. Het hof heeft echter de bewijsmotivering en bewijsmiddelen op enkele punten aangepast, maar de kern van de zaak bleef intact. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het organiseren van de uitvoer van grote hoeveelheden xtc-pillen, met als bestemming Brazilië, en het telen van hennepplanten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de drugshandel in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de schadelijke gevolgen van zijn daden en heeft enkel gehandeld uit eigen winstbejag. De gevangenisstraf van 48 maanden werd opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000257-22
datum uitspraak: 9 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-871872-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 maart 2023, 25 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Vonnis waartegen beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waartegen het beroep is gericht zal dit daarom bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering en de bewijsmiddelen op enkele punten als volgt aanpast.

3.Aanvullingen in bewijsmotivering en bewijsmiddelen

3.1.
Gevoerde verweren
De verdediging heeft in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het aantreffen van de vacumeermachine en de bijbehorende plastic zakken heeft geen betekenis, aangezien deze bedoeld waren voor het verpakken van de hennep afkomstig van de aangetroffen hennepkwekerij. Niet is gebleken dat hiermee de aangetroffen verpakkingen konden worden dichtgemaakt. Het apparaat is niet getest door de politie; het is niet eens aangetoond dat het werkte.
De in bewijsmiddel 16 van het vonnis opgenomen tapgesprekken kunnen niet voor het bewijs gebezigd worden, nu deze gesprekken in het Kaapverdisch-Creools zijn gevoerd, terwijl zij door een tolk in de Portugese taal zijn vertaald. Hierdoor is de vertaling van deze gesprekken niet betrouwbaar. Overigens is onduidelijk waarom het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] aan de verdachte wordt gekoppeld.
De verklaring die de medeverdachte [medeverdachte] (verder: de medeverdachte) op
19 oktober 2017 heeft afgelegd kan evenmin voor het bewijs gebezigd worden, nu hij zonder tolk is gehoord en hij de Nederlandse taal niet goed machtig is. Die verklaring is overigens niet geloofwaardig.
Ten aanzien van zaaksdossier C3, betreffende koerier [naam] , wordt aangevoerd dat de tenlastelegging enkel spreekt over 8 augustus 2017, zodat bewezen moet worden dat de verdachte op specifiek die datum iets heeft ondernomen ten aanzien van die uitvoer. Dat is niet gebleken. Ook is de rol van de verdachte in dit zaaksdossier niet gebleken.
Voorts heeft hetgeen in de aangetroffen notities staat (opgenomen in bewijsmiddelen 27 en 29 tot en met 31 van het vonnis) geen bewijswaarde, aangezien deze notities zien op andere data dan de ten laste gelegde data.
Voor medeplegen dient sprake te zijn van een bewuste en nauwe samenwerking. Uit het dossier blijkt niet dat daarvan sprake is geweest.
Tot slot kan – in het geval dat de uitwerkingen van de tapgesprekken en de verhoren wel kloppen – niet bewezen worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de uitvoer van de MDMA.
3.2.
Overwegingen van het hof
Het hof verwijst ter verwerping van de verweren naar de bewijsmotivering in het vonnis. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
3.2.1.
Schrappingen uit bewijsmotivering
Het hof overweegt dat de volgende passages uit de bewijsmotivering in het vonnis worden geschrapt.
  • Op blad 3 van het vonnis de passage:
  • Op blad 4 van het vonnis de passage:
  • Op blad 4 en 5 van het vonnis de passage:
  • Op blad 5 van het vonnis de passage:
3.2.2.
Aanpassingen van bewijsmiddelen
Het hof voegt het volgende bewijsmiddel toe aan de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
-
De verklaring van de getuige [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2025.Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, vraagt of ik wist dat ik MDMA aan meneer [persoon 2] gaf. Ja.
Het hof schrapt de volgende bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken (map A2, pagina 317 e.v.), in het vonnis opgenomen als bewijsmiddel 16;
  • het proces-verbaal van doorzoeking tot inbeslagneming (map G3, pagina 4 e.v.), in het vonnis opgenomen als bewijsmiddel 33.
3.2.3.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Het hof overweegt dat de verweren die betrekking hebben op de aangetroffen vacumeermachine en bijbehorende zakken en die betrekking hebben op (de vertaling van) de tapgesprekken geen bespreking behoeven, nu deze bevindingen door het hof niet worden gebruikt voor het bewijs. Het voorwaardelijk gedane verzoek tot het opnieuw laten vertalen van bepaalde tapgesprekken, maar nu door een tolk Kaapverdisch-Creools, behoeft om die reden ook geen verdere bespreking.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat uit de tenlastelegging niet blijkt dat voor een bewezenverklaring vastgesteld dient te worden dat de verdachte specifiek op 8 augustus 2017 en 25 september 2017 handelingen heeft verricht die zien op het medeplegen van de uitvoer van de verdovende middelen. Immers, ten laste is gelegd dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 25 september 2017 medepleger is geweest van de twee uitvoeren die hebben plaatsgevonden op
8 augustus 2017 en 25 september 2017. Dat de verdachte geen handelingen op die twee laatstgenoemde data zou hebben verricht, maakt dus niet dat de verdachte vrijgesproken dient te worden.
Tot slot is het hof met de verdediging van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de notities, genoemd in de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen 27 en 29 tot en met 31, specifiek op de ten laste gelegde uitvoeren van MDMA zien. Evenwel komen deze notities in de bewijsconstructie betekenis toe, nu zij steun bieden aan de op basis van de bewijsmiddelen gerechtvaardigde conclusie dat de verdachte zich in en/of omstreeks de ten laste gelegde periode bezig hield met het verpakken en vervoeren van xtc-pillen.
Het hof verwijst verder naar de bewijsmotivering van de rechtbank en de in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden (met de aanpassingen zoals hiervoor vermeld), waaruit volgt dat de verweren van de verdediging dienen te worden verworpen.

4.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest.
4.1.
Standpunten van de partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook heeft hij aangevoerd dat detentie zwaarder is voor de verdachte dan gemiddeld, nu hij door een motorongeluk letsel heeft opgelopen en de medische dienst in de gevangenis beperkt is. De raadsman heeft primair verzocht de verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis en hem een lange taakstraf op te leggen en subsidiair verzocht hem een gematigde gevangenisstraf op te leggen.
4.2.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen op twee verschillende momenten uitvoeren van grote hoeveelheden xtc-pillen. Alhoewel het nettogewicht van één van de ladingen niet is vast te stellen, is duidelijk dat het in totaal ongeveer 10 kilogram (meer dan 28 duizend pillen) MDMA betrof. Daarnaast heeft de verdachte, kennelijk ten behoeve van deze handel, 500 xtc-pillen aanwezig gehad. MDMA is een voor de gezondheid van personen gevaarlijke stof. De verdachte speelde een organisatorische en faciliterende rol bij de uitvoer van deze pillen, met als bestemming Brazilië. Gezien de grote hoeveelheid moeten die xtc-pillen bedoeld zijn geweest voor verdere verkoop en verhandeling aldaar. De handel in illegale verdovende middelen gaat wereldwijd gepaard met vele andere vormen van (niet zelden gewelddadige en/of ondermijnende) criminaliteit en de verdachte heeft aan dit criminele circuit een bijdrage geleverd. De verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor deze nadelige gevolgen, maar enkel gehandeld uit eigen winstbejag.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het telen van 272 hennepplanten. Het telen van hennep leidt tot negatieve maatschappelijke effecten, overlast voor buurtbewoners en is indirect de oorzaak van andere vormen van criminaliteit. Het opzetten van een dergelijke kweekinstallatie levert bovendien (brand)gevaar op voor de omwonenden.
Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof enkel worden volstaan met de oplegging van een langdurige gevangenisstraf. De door de verdediging bepleite combinatie van een taakstraf met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf is, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, niet aan de orde.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg en in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als genoemd in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij geldt als uitgangspunt dat in de fase van de eerste aanleg een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat de vervolging is aangevangen (in het onderhavige geval het moment dat de verdachte in verzekering is gesteld) en dat in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. De verdachte is op 17 oktober 2017 in verzekering gesteld en het vonnis is op 24 januari 2022 gewezen, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 2 jaren en 3 maanden is overschreden. Voorts heeft de verdachte reeds op 3 februari 2022 hoger beroep ingesteld, zodat de redelijke termijn in hoger beroep bij het wijzen van onderhavig arrest met ruim 1 jaar en 8 maanden is overschreden. In deze zeer forse termijnoverschrijding ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
In de overige door de verdediging aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om de straf verder te verlagen. Niet is gebleken dat de verdachte als gevolg van het motorongeluk detentieongeschikt is dan wel dat de detentie voor hem zodanig belastend zal zijn dat hem om die reden een kortere gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Wet straffen en beschermen
Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar.
Het hof ziet in onderhavige situatie geen aanleiding om, zoals door de verdediging verzocht, bij de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Het hof wijst erop dat onder het oude regime geen zekerheid bestond dat voorwaardelijke invrijheidstelling zou worden verleend. De veroordeelde kwam van rechtswege in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling maar of dit plaatsvond was afhankelijk van het gedrag van de veroordeelde. Bij het bepalen van de straf heeft het hof zich rekenschap gegeven van de gevolgen voor verdachte van de invoering van de nieuwe regeling voor de tenuitvoerlegging.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
4.3.
Voorlopige hechtenis
Het hof is van oordeel dat er op dit moment geen gronden meer aanwezig zijn voor voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

6.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waartegen beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Beveelt de opheffing van het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.M.G. de Weerd, mr. K.J. Veenstra en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 oktober 2025.