ECLI:NL:GHAMS:2025:2685

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
23-002355-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en gewoontewitwassen met strafoplegging van 24 maanden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2020. De verdachte is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, gewoontewitwassen en feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrifte. De verdachte heeft samen met anderen een economische schijnconstructie opgezet, waarbij door middel van valselijk opgemaakte facturen omzet en winst werd gegenereerd. De verdachte heeft ook aanzienlijke bedragen gewitwasht. Het hof heeft het hoger beroep van zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de beslissingen tot vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 24 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten die de integriteit van de legale economie bedreigen. Het hof heeft de teruggave van in beslag genomen BlackBerry-telefoons aan de verdachte gelast en de toepasselijke wettelijke voorschriften zijn genoemd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002355-20 (26Harlan)
datum uitspraak: 6 oktober 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-997114-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4, 5, 9 en 12 september 2025 en 6 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte en het Openbaar Ministerie in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van:
  • de valsheid in geschrifte van de geschriften onder f en u, voor zover dit onder 3 is tenlastegelegd;
  • het gewoontewitwassen van het schilderij getiteld ‘[titel schilderij]’, voor zover dit onder 4 is tenlastegelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte en het Openbaar Ministerie onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen voornoemde beslissing tot partiële vrijspraak van het gewoontewitwassen van het schilderij, waardoor de bezwaren tegen die beslissing als ingetrokken moeten worden beschouwd. Tijdens het requisitoir heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het Openbaar Ministerie berust in de partiële vrijspraak van de valsheid in geschrifte van de geschriften onder f en u. Het hof begrijpt dat daarmee ook de bezwaren tegen deze beslissingen zijn ingetrokken en de advocaat-generaal geen belang ziet bij nader onderzoek en beoordeling van deze feiten in hoger beroep.
Nu niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak voor wat betreft voornoemde beslissingen tot partiële vrijspraak, zal het hof het door de verdachte (indachtig artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering) en het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze beslissingen en met inachtneming van het voorgaande, niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van:
  • het gewoontewitwassen van het salaris dat is ontvangen van [bedrijf], voor zover dit onder 2 is tenlastegelegd;
  • het gewoontewitwassen van de scooter en contante geldbedragen van in totaal € 18.510,00, voor zover dit onder 4 is tenlastegelegd.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen eveneens geen hoger beroep open. Het hof zal daarom het door de verdachte ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze beslissingen tot vrijspraak, niet-ontvankelijk verklaren.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de kwalificaties van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet terug gegeven BlackBerry-telefoons – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • geen aanleiding ziet om anders te oordelen ten aanzien van het gewoontewitwassen van het salaris dat is ontvangen van [bedrijf], voor zover dit onder 2 is tenlastegelegd. Weliswaar viel dit onder de omvang van het appel van het Openbaar Ministerie zoals deze, ook in het licht van de appelschriftuur, bij aanvang van de inhoudelijke behandeling is vastgesteld, maar de advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep niets aangevoerd op dit punt, zodat zij
  • geen aanleiding ziet om anders te oordelen ten aanzien van het gewoontewitwassen van het contante geldbedrag van € 18.510,00 en de scooter (feit 4). In het bijzonder overweegt het hof dat het in de door de advocaat-generaal overgelegde resultaten van het onderzoek naar de geldlening van [getuige] geen aanleiding ziet om de verklaring van de verdachte over deze geldlening en daarmee de herkomst van het in de woning aangetroffen geldbedrag van € 18.510,00 en de scooter terzijde te schuiven en ondanks deze verklaring het witwassen van deze voorwerpen bewezen te achten. Daarbij acht het hof van belang dat de verdachte reeds in januari 2016 bij gelegenheid van zijn eerste verhoor bij de politie over deze lening heeft verklaard. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring die [getuige] op 12 augustus 2016 bij de politie heeft afgelegd en waar hij heeft bevestigd dat hij in augustus 2015 een contant geldbedrag van € 70.000,00 aan de verdachte heeft uitgeleend en het geld contant in één of twee enveloppen aan de verdachte heeft gegeven. De resultaten van het nadere onderzoek door het Openbaar Ministerie leiden niet tot een ander oordeel;
  • in hetgeen door de advocaat-generaal voor het overige is aangevoerd ten aanzien van de nog aan de orde zijnde beslissingen tot vrijspraak geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen.

Kwalificaties van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde

Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert
telkensop:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de ouderdom van de feiten in deze strafzaak. Naar zijn oordeel dient in verband met de ouderdom van de feiten er een strafkorting, naast compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn, te worden gegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, die vrijwel allen hun grondslag vinden in een door de verdachte met (een) andere(n) opgezette economische schijnconstructie met een rechtspersoon. Daarnaast heeft de verdachte zich een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan het witwassen van grote contante geldbedragen. Strafbare feiten als witwassen, valsheid in geschrift in verschillende varianten en het als oprichter en leider deelnemen aan een criminele organisatie vormen de bewezenverklaarde feitencomplexen.
Het spreekt voor zich dat dit ernstige strafbare feiten zijn. Witwassen – onder andere door het ‘cash’ betalen van ruim twee ton voor het schoolgeld van zijn kinderen aan [school] – vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Dit laatste is zeker ook aan de orde bij het opzetten en in stand houden van een rechtspersoon die enkel en alleen als schijnconstructie is opgezet. Er was sprake van een geraffineerde handelwijze waarbij de criminele wereld van de verdachte jarenlang – onder meer in de vorm van een crimineel samenwerkingsverband – ogenschijnlijk legaal opereerde in de bovenwereld.
Namens de verdachte is weinig aangevoerd met betrekking tot diens actuele persoonlijke omstandigheden. Behalve dat de verdachte zich – volgens de raadsman – in Turkije zou bevinden, is het hof niets bekend over zijn actuele privésituatie. Het hof heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte waaruit volgt dat hij onherroepelijk is veroordeeld in België in 2016 wegens – kort gezegd – “strafbare feiten in verband met illegale handel in verdovende middelen in de periode 01-01-2011 t/m 21-09-2011”.
Het hof is van oordeel dat gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is en in beginsel – waarbij het hof ook betrekt dat de bewezenverklaarde feiten dateren uit de periode 2013 tot en met 2018 – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 26 maanden is geïndiceerd.
In deze zaak is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. Op 16 januari 2018 is de verdachte aangehouden. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 oktober 2020. Dit betekent dat de berechting in eerste aanleg niet binnen twee jaar heeft plaatsgevonden en de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna negen maanden is overschreden.
Het hoger beroep tegen dit vonnis is ingesteld op 23 oktober 2020. Het hof wijst arrest op 6 oktober 2025. Dit betekent dat ook in hoger beroep sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie jaar.
Geconcludeerd moet worden dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen 24 maanden en dus, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM heeft plaatsgevonden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
Alles afwegende komt het hof in plaats van de geïndiceerde strafoplegging van 26 maanden tot de oplegging van 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Anders dan de rechtbank, gelast het hof de teruggave van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven BlackBerry-telefoons aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 51, 57, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte en het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van de valsheid in geschrifte van de geschriften onder f en u, voor zover dit onder 3 is tenlastegelegd, en het gewoontewitwassen van het schilderij getiteld ‘[titel schilderij]’, voor zover dit onder 4 is tenlastegelegd.
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het gewoontewitwassen van het salaris dat is ontvangen van [bedrijf], voor zover dit onder 2 is tenlastegelegd, en het gewoontewitwassen van de scooter en contante geldbedragen (in totaal € 18.510,00), voor zover dit onder 4 is tenlastegelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificaties van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven BlackBerry-telefoons en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een BlackBerry telefoon (goednummer 26DLR14046_296354);
  • een BlackBerry telefoon (goednummer 26DLR14046_296355);
  • een BlackBerry telefoon (goednummer 26DLR14046_296356).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. W.S. Ludwig en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 oktober 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.