ECLI:NL:GHAMS:2025:268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001260-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en voorhanden hebben van wapens in het onderzoek Messina

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022. De verdachte is veroordeeld voor de invoer van ongeveer 400 kilogram cocaïne en het voorhanden hebben van twee boksbeugels. De zaak is voortgekomen uit het opsporingsonderzoek 'Messina', waarin meerdere verdachten betrokken zijn. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij de dagvaarding voor een deel nietig was verklaard. Het hof heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De in beslag genomen boksbeugels zijn onttrokken aan het verkeer, omdat zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne en het voorhanden hebben van wapens.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001260-22
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-870306-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Messina’. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten, onder wie [verdachte] , die hierna wordt aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25, 27 en 28 november 2024, 3, 9 en 12 december 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft in haar vonnis de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde nietig verklaard.
De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
De raadsman heeft gesteld dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk niet is gericht tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, hetgeen dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep, voor zover dat al zou zijn gericht tegen het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof overweegt dat, zoals reeds op de terechtzitting van 3 december 2024 door het hof is beslist, het onder 2 tenlastegelegde aan de orde is in hoger beroep, nu de verdachte onbeperkt appel tegen voormeld vonnis heeft ingesteld en de daarin opgenomen beslissing ten aanzien van feit 2 geen beschermde vrijspraakbeslissing betreft op grond waarvan toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1, primair
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2019 tot en met 03 februari 2019 te [plaats 1] , gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht en/of heeft/hebben vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad ongeveer 400 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1, subsidiair
hij op een of meer tijdstippen of omstreeks de periode van 18 januari 2019 tot en met 03 februari 2019 te [plaats 1] , gemeente Velsen, en/of [plaats 2] , gemeente Haarlemmermeer, en/of Haarlem en/of Amsterdam en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad
waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt met personen en/of
- een of meer (actie)telefoons aangeschaft en/of overhandigd waarmee overleg gevoerd kon worden en/of
- contact onderhouden met de chauffeur van de vrachtwagen waarin de cocaïne vervoerd werd en/of
- een locatie (in [plaats 1] ) bezocht en/of verkend waar voornoemde cocaïne afgeleverd zou worden en/of
- één of meer (actie)telefoons en/of simkaarten (met de nummers [telefoonnummer 1] en/of + [telefoonnummer 6] en/of + [telefoonnummer 2] ) voorhanden gehad en/of
- een cryptotelefoon met het nummer [telefoonnummer 4] voorhanden gehad en/of
- een auto met het kenteken [kenteken 1] en/of een auto met het kenteken [kenteken 2] voorhanden gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te [plaats 3] , in elk geval in Nederland een of meerdere wapens van categorie 1, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten twee boksbeugels voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde partieel nietig dient te worden verklaard, nu zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde niet voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv omdat de tenlasteleggingen onvoldoende feitelijk zijn, althans innerlijk tegenstrijdig. De gebruikte bewoordingen
‘binnen het grondgebied van Nederland’en
‘in elk geval in Nederland’onder het primair tenlastegelegde zijn van onvoldoende betekenis en vergen een concrete invulling van gedragingen, die in de tenlastelegging ontbreekt. Verwijzing naar het dossier biedt geen soelaas, nu het dossier vooral lijkt te zien op de verlengde invoer en daartoe in de tenlastelegging de zinsnede ‘als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet (Ow)’ opgenomen had dienen te zijn. De vermelding van de pleegplaats [plaats 1] , voorzien van de onbepaalde en daarmee nietige toevoeging ‘
in elk geval in Nederland’ schept nog meer onduidelijkheid. Het subsidiair tenlastegelegde omvat te vage dan wel tegenstrijdige gedragingen. De raadsman heeft in dit licht concrete passages uit het onder 1, subsidiair tenlastegelegde aangehaald die, aldus de raadsman, vaag en/of (innerlijk) tegenstrijdig met het kwalitatieve deel en daarmee nietig zouden zijn.
Het hof is met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde van oordeel dat de tenlastelegging, meer in het bijzonder ook de daarin opgenomen pleegplaats [plaats 1] , in samenhang met het bestanddeel ‘
binnen het grondgebied van Nederland brengen’, voldoende feitelijk is en voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv aan de dagvaarding stelt. Het hof betrekt daarbij de betekenis, die ingevolge artikel 1, vierde lid, Ow in deze wet en de daarop berustende bepalingen moet worden verstaan onder het ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3’, namelijk dat daaronder is begrepen ‘
het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.’ Derhalve ook de verlengde invoer. Afzonderlijke verwijzing naar, of opname van, artikel 1, vierde lid, Ow in de tenlastelegging is daartoe niet vereist. Bezien in samenhang met de op dit feit betrekking hebbende stukken uit het dossier (met name de stukken betreffende zaaksdossier 1), is voor de verdachte voldoende duidelijk geweest waartegen hij zich diende te verdedigen. Uit het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer volgt dat ook. Bovendien schrijft geen rechtsregel voor dat alle pleegplaatsen waar de verdachte een bijdrage zou hebben geleverd en/of een handeling zou hebben verricht in de tenlastelegging dienen te worden vermeld, ook niet de plaats waar de verdovende middelen vandaan komen dan wel waar deze aanvankelijk binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Ten slotte valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom het enkel opnemen van de - als vangnet fungerende en vrij gangbare - toevoeging ‘
althans in Nederland’ in casu tot enige onduidelijkheid heeft geleid. Het enkele feit dat dit een ruim(er) gebied betreft, leidt nog niet tot dat oordeel.
Gelet op de hierna in het arrest te nemen beslissingen ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde behoeven de door de verdediging gevoerde (formele) verweren met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde geen bespreking.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde – welke tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep is gewijzigd – tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 vanwege het ontbreken van bewijs; wat betreft feit 2 is, behoudens het hiervoor reeds door het hof verworpen verzoek de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, enkel een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat de bevindingen uit het telecomonderzoek ten aanzien van de locatiebepaling aan de hand van zendmastgegevens niet als wettig bewijsmiddel kunnen gelden, omdat dit onderzoek is verricht door een opsporingsambtenaar en niet, zoals volgens de verdediging is vereist op grond van het bepaalde in artikel 150 Sv en de daarop gebaseerde Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek (hierna: de Aanwijzing) door een externe deskundige. Indien het hof de resultaten van het telecomonderzoek wel gebruikt, verzoekt de verdediging een deskundige te horen om te beoordelen of de conclusies en bevindingen van de verbalisant juist zijn.
Voorts is ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het dossier geen enkel bewijsmiddel bevat dat ziet op betrokkenheid van de verdachte bij de daadwerkelijke dan wel de verlengde invoer van cocaïne in [plaats 1] of elders in Nederland, ook niet ten aanzien van medeplegen. De conclusies uit het telecomonderzoek, voor zover die al kunnen worden meegenomen, houden niet meer in dan dat de mobiele telefoon waarmee het contact is onderhouden met de chauffeur van de vrachtwagen waarmee de cocaïne naar [plaats 1] is vervoerd (GSM-Vriend), dezelfde reisbewegingen maakt als de auto van de verdachte. Niet blijkt dat de verdachte deze telefoon heeft gebruikt en de inhoud van de communicatie met de chauffeur is onbekend. Ook de (daaraan voorafgaande) ontmoetingen die de verdachte heeft gehad met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kunnen, zonder kennis van de inhoud van de communicatie tussen deze personen, niet bijdragen aan het bewijs.
De raadsman heeft voorts uitdrukkelijk niet ingestemd met het voorgehouden achten van het gehele dossier, voor zover stukken daaruit niet daadwerkelijk door het hof zijn voorgehouden of de verkorte inhoud is medegedeeld. Daarvan wordt door hem uitgezonderd zaaksdossiers 1 en 14, de pagina’s genoemd in de verwijzingsindex in die dossiers en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het vonnis. Op overige stukken mag volgens de raadsman geen acht worden geslagen, niet wat betreft het gebruik als bewijs noch in het kader van de verwerping van verweren.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van feit 1
1.1
Inleiding
Op 3 februari 2019 is in een loods aan de [adres 2] in [plaats 1] een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen, verstopt in dozen met bananen. De bananen zijn per boot vervoerd vanuit Colombia en op 1 februari 2019 te Vlissingen in Nederland aangekomen. Vanuit Vlissingen zijn de bananen diezelfde dag naar de rijpingskamers van een bedrijf in Moerdijk gegaan en vervolgens, in de nacht van 2 op 3 februari, per vrachtwagen vanuit Moerdijk naar [plaats 1] vervoerd, alwaar de lading in de vroege ochtend van 3 februari 2019 is aangekomen. De chauffeur van de vrachtwagen, [naam] , is ter plaatse aangehouden. Hij was in het bezit van een Nokia, model 105, met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] . Deze telefoon had hij gekregen van de man die hem had gevraagd de pallet met bananen te vervoeren; hij was die ochtend nog door hem gebeld met de mededeling dat hij er zo aan kwam om de lading op te halen.
De verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van de in de loods aangetroffen cocaïne.
1.2
De bruikbaarheid van de resultaten van het telecomonderzoek
Het hof overweegt, evenals de rechtbank, dat het verweer van de raadsman ten aanzien van het
telecomonderzoek is gebaseerd op de aanname dat voor het verwerken van historische verkeersgegevens en het interpreteren daarvan een vorm van deskundigheid is vereist als bedoeld in de artikelen 150 en 343 Sv. Die aanname is onterecht. In de Aanwijzing is bepaald dat, indien het onderzoek (i) plaatsvindt op een onderzoeksgebied dat is vermeld op de lijst die als bijlage 3 bij de Aanwijzing is opgenomen én (ii) wordt verricht door een opsporingsambtenaar, er geen sprake is van deskundigenonderzoek, maar van technisch opsporingsonderzoek. Onderhavig telecomonderzoek - waarbij de verbalisant data uit verschillende (politie)bronnen waaronder historische verkeersgegevens heeft vergeleken, gecombineerd en geanalyseerd - valt onder het in bijlage 3 bij de Aanwijzing vermelde onderzoeksgebied ‘informatietechnologie’ en is uitgevoerd door een opsporingsambtenaar, zodat sprake is van technisch opsporingsonderzoek. Benoeming van een deskundige is derhalve niet vereist. Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft aan haar (eerst bij pleidooi in hoger beroep naar voren gebrachte) voorwaardelijke verzoek om een deskundige te horen over de juistheid van de conclusies en bevindingen uit het telecomonderzoek niet meer ten grondslag gelegd dan dat zij de resultaten betwist. Deze betwisting is niet concreet gemaakt en ook niet nader onderbouwd. Het hof ziet gelet hierop en in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de bruikbaarheid van de resultaten van het telecomonderzoek, geen noodzaak tot het verrichten van het gevraagde onderzoek. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
De resultaten uit het telecomonderzoek zijn, gelet op al het vorenoverwogene en bij gebreke van enige aanwijzing voor twijfel aan de betrouwbaarheid daarvan, bruikbaar voor het bewijs.
1.3
Bewijs
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen, naast hetgeen hiervoor onder ‘Inleiding’ is vermeld, het volgende af, waarbij grotendeels wordt aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank.
Gebruikte (reguliere) telefoons en voertuigen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte]
[medeverdachte 2] heeft in de ten laste gelegde periode gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 3] en daarnaast van een cryptotelefoon waarvan het nummer eindigt op - [telefoonnummer 4] (hierna: [telefoonnummer 4] ). Ook maakte hij gebruik van de auto met kenteken [kenteken 3] . Sinds september 2018 is onder deze auto een peilbaken geplaatst.
In diezelfde periode heeft [medeverdachte 1] gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 5] en de auto met kenteken [kenteken 2] . [medeverdachte 1] verbleef regelmatig op het adres [adres 3] te [plaats 2] .
[verdachte] heeft in deze periode gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 7] en de auto met kenteken [kenteken 1] .
Contacten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] voorafgaand aan de inbeslagname van de cocaïne op 3 februari
2019
Op
18 januari 2019zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] samen in het havengebied van [plaats 1] en bezoeken zij twee panden, die in de directe omgeving zijn gelegen van de loods aan de [adres 2] , waar de cocaïne op 3 februari 2019 is aangetroffen.
Op
31 januari 2019zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] in de middag samen. Enige tijd later ontmoet [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] . Die avond zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] weer samen in een eetgelegenheid. Eveneens op die dag wordt in een auto, die door [medeverdachte 1] wordt gebruikt, door de FIOD een briefje gevonden met daarop de tekst “ [adres 4] ”. De chauffeur van het transport, [naam] , is woonachtig op het adres [adres 2] . Rechts naast het woonhuis aan de [adres 2] bevindt zich een door een hek af te sluiten ruimte waar zich de loods bevindt waar de cocaïne is aangetroffen. Rechts van dit hek zit bedrijfspand [adres 5] . Tussen de percelen 10 en 18 zijn geen andere percelen gevestigd, zodat het hof ervan uitgaat, mede in het licht van de hierna te noemen bevindingen, in onderlinge samenhang beschouwd, dat het in voornoemde auto aangetroffen briefje betrekking heeft op de naast het pand nummer 18 gelegen loods.
In de avond van
1 februari 2019bevinden de telefoons van [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ) en van [verdachte] (- [telefoonnummer 7] ) zich in de directe omgeving van [eetgelegenheid] in Amsterdam, evenals de auto van [medeverdachte 2] . Ook is in die periode het kenteken van de auto van [verdachte] geregistreerd bij cameraopstellingen in Amsterdam. Vervolgens, inmiddels is het 2 februari 2019, laten zowel de auto als de telefoons van [medeverdachte 2] en de telefoon van [verdachte] een verplaatsing zien naar [plaats 2] , in de omgeving van het [adres 3] , alwaar [medeverdachte 1] vaker verblijft.
Op
2 februari 2019, tussen 19:45 uur en in elk geval 20:40 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ) en [verdachte] (- [telefoonnummer 7] ) opnieuw in elkaars nabijheid, nu in Haarlem. Kort daarna, omstreeks 20:49 uur, verplaatsen de telefoons en de auto van [medeverdachte 2] zich in de richting van de [adres 6] . In deze straat is de winkel [bedrijf] gevestigd. In de onmiddellijke omgeving van deze winkel zijn drie telefoonnummers geactiveerd om 20:51 uur ( [telefoonnummer 1] , op 3 februari 2019 aangetroffen bij [naam] ), 20:54 uur ( [telefoonnummer 6] ) en 20:56 uur ( [telefoonnummer 2] ). Deze telefoonnummers zijn uitgegeven door Lebara en voor verkoop geleverd aan [bedrijf] . De bij deze nummers behorende simkaarten zijn alle drie geplaatst in een telefoon van het merk Nokia, model 105. Tussen 21:02 uur en 21:04 uur verlaat in elk geval de [telefoonnummer 4] van [medeverdachte 2] de (omgeving van de) [adres 6] weer. Op 2 februari 2019 om 21:02 uur, derhalve direct na activatie, hebben [telefoonnummer 6] en het telefoonnummer van [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) verbinding gemaakt.
Vervolgens verplaatsen de telefoons (- [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ) en de auto van [medeverdachte 2] zich richting [plaats 2] , eerst naar de omgeving van het [adres 3] en daarna naar de woning van [medeverdachte 2] , waar [medeverdachte 2] zichtbaar om 22:11 uur arriveert.
[verdachte] is kennelijk vanuit Haarlem naar [plaats 1] gereden, waar om 22:36 uur een pintransactie wordt gedaan bij een Shell tankstation aan de [adres 7] met de pinpas van [verdachte] . De telefoon van [verdachte] (- [telefoonnummer 7] ) verplaatst zich vervolgens tussen 22:45 uur en 22:52 uur in de richting van zijn woonadres in [plaats 3] . Vervolgens verplaatst de auto van [verdachte] zich vandaaruit weer in de richting van [plaats 2] , waar zijn auto door een cameraopstelling wordt geregistreerd. Om 23:44 uur gaat [verdachte] de woning van [medeverdachte 2] in [plaats 2] binnen. Hij verlaat deze weer op
3 februari 2019om 00:34 uur en zijn auto wordt geregistreerd door een cameraopstelling die voertuigen registreert die [plaats 2] verlaten.
[naam] bevindt zich op 3 februari 2019 rond 04:00 uur in Moerdijk, waar hij de pallet met bananen ophaalt en vervolgens vertrekt richting [plaats 1] .
Op 3 februari 2019 tussen 04:01 uur en 04:05 uur worden vanuit [telefoonnummer 6] vier uitgaande verbindingen geregistreerd naar [telefoonnummer 2] , waarbij om 04:02 uur en 04:05 uur twee gesprekken tot stand komen die 42 seconden, respectievelijk elf seconden duren. Bij deze verbindingen maakt [telefoonnummer 6] gebruik van Cell-ID’s die een verplaatsing weergeven vanuit de omgeving van Velsen-Noord, Beverwijk, Heemskerk via Velsen-Zuid naar Velserbroek, Rijksweg 349 en Rijksweg A9. [telefoonnummer 2] maakt gebruik van Cell-ID’s die dekking geven aan de woning van [medeverdachte 2] . Tussentijds, om 04:04 uur, wordt voor het eerst een verbinding geregistreerd vanuit [telefoonnummer 6] naar [telefoonnummer 1] ( [naam] ), die negen seconden duurt. [telefoonnummer 1] ( [naam] ) bevindt zich op dat moment in de omgeving van Moerdijk.
Om 04:10 uur gaat [medeverdachte 1] de woning van [medeverdachte 2] binnen. Acht minuten later gaat [verdachte] eveneens de woning binnen. Om 04:56 uur verlaten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning. Om 05:04 uur worden de kentekens van de auto’s van [medeverdachte 1] en van [verdachte] geregistreerd wanneer zij [plaats 2] verlaten.
De vrachtwagen van [naam] is om 06:09 uur bij de loods aan de [adres 2] in [plaats 1] gearriveerd.
Een half uur daarvoor, om 05:39 uur, is gepind in het havengebied van [plaats 1] , met een bankpas die hoort bij een rekeningnummer van [verdachte] . Ook [telefoonnummer 4] (van [medeverdachte 2] ) bevindt zich tussen omstreeks 05:30 uur en 06:47 uur in dat havengebied. Hetzelfde geldt voor [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 2] . De kentekens van de auto’s van [medeverdachte 1] en [verdachte] worden op 3 februari 2019 om 06:44 uur gezien op camerabeelden die zijn vastgelegd in het havengebied van [plaats 1] . Daarbij valt op dat de auto's achter elkaar rijden terwijl de inzittenden onderling contact hebben door middel van een handgebaar. De politie is dan al kort daarvoor, om 06:44 uur, binnengetreden in de loods aan de [adres 2] in [plaats 1] , alwaar een half uur later de partij van ongeveer 400 kilo cocaïne in beslag wordt genomen. Om 07:50 uur wordt vrachtwagenchauffeur [naam] aangehouden.
Aantreffen [telefoonnummer 1] en gebruik van de Nokia's
Zoals hiervoor overwogen, is onder [naam] een telefoon aangetroffen van het merk Nokia, waarvan het nummer eindigt op [telefoonnummer 1] en waarvan [naam] heeft verklaard deze telefoon te hebben gekregen van degene op wiens verzoek hij de pallet met bananen heeft opgehaald. In de onder [naam] aangetroffen [telefoonnummer 1] stond één nummer geregistreerd, met als contactnaam ‘vriend’ en met een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 6] . Dit betreft eerdergenoemd nummer [telefoonnummer 6] .
Tussen [telefoonnummer 1] ( [naam] ) en [telefoonnummer 6] (vriend) zijn in de vroege ochtend van 3 februari 2019, dus kort voor het arriveren van de cocaïne in [plaats 1] , in totaal 23 keer verbindingen geregistreerd, waarbij het initiatief telkens werd genomen door [telefoonnummer 6] (vriend). [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 2] , de derde van de drie in Haarlem op 2 februari 2019 aangeschafte Nokia's, hebben eveneens regelmatig onderling contact terwijl zij zich in het havengebied van [plaats 1] bevinden.
Het telefoonnummer van [verdachte] (- [telefoonnummer 7] ) staat opgeslagen in de privé-telefoon van [naam] . In de weken voorafgaand aan de (verlengde) invoer van de cocaïne heeft meermaals contact tussen de telefoontoestellen plaatsgevonden. Hierbij is zowel gechat als gebeld.
Samenkomst nabij [adres 8] na het aantreffen van de cocaïne door de politie
Op 3 februari 2019, rond 07:30 uur, rijden de auto's van [medeverdachte 1] en [verdachte] in Amsterdam in
de richting van de [adres 8] . Dan is ook [telefoonnummer 6] in Amsterdam en rond 07:45 uur bevinden zowel [telefoonnummer 4] (van [medeverdachte 2] ), als [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 6] zich in de directe omgeving van de [adres 8] .
De drie Nokia's hebben na 07:47 uur op 3 februari 2019 geen contact meer met elkaar. Er zijn in elk geval geen verbindingen meer geregistreerd.
Geen gebruik eigen gsm-telefoons [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1]
[telefoonnummer 4] (van [medeverdachte 2] ) verplaatst zich op 3 februari 2019 kort na 09:00 uur vanuit de omgeving van Amsterdam naar [plaats 2] . Om 09:18 uur gaat [medeverdachte 2] zijn woning in [plaats 2] binnen. Van het telefoonnummer - [telefoonnummer 3] van [medeverdachte 2] zijn op 3 februari 2019 tussen 04:51 uur en 09:23 uur geen verbindingen geregistreerd.
Van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) zijn tussen 04:11 uur en 11:04 uur op 3 februari 2019 geen verbindingen geregistreerd.
Van de telefoon van [verdachte] (- [telefoonnummer 7] ) zijn op 3 februari 2019 tussen 01:19 uur en 09:20 uur geen inkomende of uitgaande verbindingen geregistreerd. Eerst om 09:20 uur die dag wordt weer gebruik gemaakt van deze telefoon.
1.4
Conclusie ten aanzien van betrokkenheid
Het hof deelt de conclusies van de rechtbank dat uit alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt van een gezamenlijke intensieve oriëntatie van [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] op het transport van de cocaïne naar de loods in [plaats 1] .
Daarvoor is redengevend wat er is gebleken over de activiteiten van elk van hen afzonderlijk en
van één of meer van hen samen. In het oog springend zijn het adres van de locatie van aflevering waarover [medeverdachte 1] kennelijk beschikte en de aanschaf van de drie Nokiatelefoons die op verschillende wijzen in verband te brengen zijn met de verdachten én direct in verband staan met het transport, meer in het bijzonder met de chauffeur. [verdachte] stond ook op andere wijze eerder in contact met de chauffeur. Daarnaast neemt het hof op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aan dat de verdachten alle drie in de haven van [plaats 1] zijn geweest op het moment van aflevering van de partij cocaïne en vervolgens min of meer gelijktijdig naar een locatie in Amsterdam zijn gegaan. Ook dit laatste moet, gelet op de overige gedragingen van de verdachten, in een betekenisvol verband staan met de ingevoerde cocaïne. Aan die vaststelling draagt bij het gegeven dat twee van de drie telefoons, die op de avond vóór de aankomst van de cocaïne in Haarlem zijn aangeschaft en onmiskenbaar verband hebben met het transport en met de verdachten, in diezelfde omgeving in Amsterdam zijn uitgepeild. Daarbij valt op dat die nacht geen gebruik is gemaakt van de reguliere telefoons van de verdachten, terwijl hierboven is vastgesteld dat de verdachten in die nacht wel actief waren. Kennelijk hebben de verdachten in de nacht van 2 op 3 februari 2019 onder de radar willen blijven. Dit sterkt het hof in de conclusie dat de verdachten betrokken waren bij de in de loods aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
Tegen deze achtergrond zijn tot slot ook de ontmoetingen in wisselende samenstelling in de dagen voorafgaand aan 3 februari 2019 van betekenis. Al deze uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden grijpen zodanig in elkaar dat er een samenstel van gedragingen uit moet worden afgeleid die werden gedragen en gestuurd door die gedeelde oriëntatie op de invoer van de hoeveelheid van ongeveer 400 kilogram cocaïne. Bij gebreke van verklaringen van de verdachten die voor enige zinvolle alternatieve uitleg van deze redengevende feiten en omstandigheden aanknopingspunten kunnen bieden, komt het hof tot de slotsom dat zij allen in een zinvol verband staan met het cocaïnetransport. Het hof is van oordeel dat een nadere duiding van elk van de gedragingen van de verdachten niet mogelijk is, maar ook niet nodig, en het maakt deze conclusie daarom niet anders.
1.5
Verlengde invoer
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van (verlengde) invoer overweegt het hof, met de rechtbank, als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de tijdspanne tussen het eerste moment van binnenkomst op Nederlands grondgebied van de cocaïne en het aantreffen van de cocaïne in de loods in [plaats 1] kort is geweest. Immers, de pallet met bananen, in welke pallet de uit Colombia afkomstige cocaïne was verborgen, is op 1 februari 2019 per boot in Vlissingen, Nederland, aangekomen. Diezelfde dag is de pallet op transport gegaan naar de rijpingskamers in Moerdijk. Vervolgens is de pallet al in de nacht van 2 op 3 februari 2019 vanuit Moerdijk naar [plaats 1] gebracht, waar de cocaïne diezelfde dag, begin van de ochtend, rond 07:00 uur, in beslag is genomen door de politie. Daarbij leidt het hof uit de wijze van aantreffen van de cocaïne in [plaats 1] door de politie af, dat de cocaïne in Vlissingen en Moerdijk niet is uit- of omgepakt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verstopte cocaïne na het lossen en inklaren van de bananen en het vervoer van de bananen naar de rijpingskamers in Moerdijk, direct voor verder vervoer en overdracht van de cocaïne is overgebracht naar [plaats 1] en aldus, gezien ook het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, sprake is geweest van verlengde invoer van cocaïne.
1.6
Medeplegen
Uit het vorenoverwogene blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne. Daarbij is sprake van een gezamenlijk optreden, onder andere bestaande uit het regelen en gebruik van werktelefoons voor de chauffeur van het transport en de verdachten zelf, de kennelijk - teneinde onder de radar te blijven - onderling gemaakte afspraak geen gebruik te maken van de eigen (reguliere) telefoons, het gezamenlijk nachtelijk vertrek van de verdachten vanuit de woning van [medeverdachte 2] naar [plaats 1] waar de cocaïne naartoe werd getransporteerd, het daartoe onderhouden van contact met de chauffeur van het transport en met elkaar, en het na ontdekking en inbeslagname door de politie van de cocaïne, gezamenlijke vertrek van de verdachten vanuit [plaats 1] naar Amsterdam.
1.7
Eindconclusie ten aanzien van het onder 1, primair tenlastegelegde
Hetgeen (verder) door de verdediging ten aanzien van dit feit naar voren is gebracht vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Gelet op al het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Nu de verdachte dit feit ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, zal het hof, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen voor dit feit, zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Overige verweren
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuige [naam]
Het eerst bij pleidooi in hoger beroep gedane voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuige [naam] is enkel gedaan ten aanzien van het onder 1, subsidiair tenlastegelegde. Nu het hof het onder 1, primair ten laste gelegde bewezen acht, komt het reeds daarom niet toe aan de beoordeling van dit verzoek.
Voorgehouden achten van stukken
Gelet op de in dit arrest opgenomen bewijsmiddelen, behoeft het verweer met betrekking tot het voorgehouden achten van alle dossierstukken reeds hierom geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1, primair
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 3 februari 2019 te [plaats 1] , gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 400 kilogram cocaïne;
2.
hij op 28 oktober 2020 te [plaats 3] , wapens van categorie 1, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten twee boksbeugels, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat de verdachte kostwinner is en door een eventuele detentie zijn baan en woning kwijtraakt, en om die reden verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet in combinatie met een taakstraf. Ten behoeve van het onder 2 tenlastegelegde is specifiek verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (rechterlijk pardon) dan wel een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het (verlengd) invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid van ongeveer 400 kilogram was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en hebben een corrumperende werking op de samenleving.
De verdachte heeft daarnaast twee boksbeugels voorhanden gehad. Een boksbeugel kan worden gebruikt om personen ernstig letsel toe te brengen. Het voorhanden hebben van dergelijke handwapens acht het hof dan ook kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2024 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hetgeen de verdediging omtrent de persoonlijke omstandigheden en ook anderszins naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof acht in beginsel, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof constateert dat de procedure in hoger beroep, die is aangevangen met het instellen van appel op 4 mei 2022 en is geëindigd met het arrest van dit hof op 30 januari 2025, langer heeft geduurd dan 24 maanden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim acht maanden, ziet het hof aanleiding tot vermindering van de straf en zal aan de verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van vier jaren en zes maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het hof beslist ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen op basis van de geactualiseerde beslaglijst van 21 oktober 2024, zoals aangehecht bij dit arrest.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven boksbeugels zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte onder 2 begane feit aangetroffen. Zij behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen, conform de vordering van de advocaat-generaal, worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 1.00 STK Boksbeugel Kl:zwart (Omschrijving: - Boksbeugel (629326), zwart);
2 1.00 STK Boksbeugel Kl:grijs (Omschrijving: - Boksbeugel (629325), grijs).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.