ECLI:NL:GHAMS:2025:2625

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23-002252-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake weigering medewerking aan ademanalyse door lid boordpersoneel onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een lid van het boordpersoneel, werd beschuldigd van het verrichten van werkzaamheden aan boord van een vliegtuig onder invloed van alcohol. Tevens weigerde hij medewerking aan een ademanalyse, nadat de verdenking was gerezen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.500, waarvan € 500 voorwaardelijk, en een proeftijd van een jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de toelaatbaarheid van de wijziging van de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat deze toelaatbaar was, omdat de juridische aard van de feiten en de gedragingen voldoende verwant waren. Het hof heeft de strafoplegging heroverwogen en, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden, besloten de geldboete te handhaven, maar de proeftijd van het voorwaardelijke deel te verlengen naar drie jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de strafoplegging, maar het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002252-24
datum uitspraak: 7 augustus 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2024 in de strafzaak onder het parketnummer 15-198929-22 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1992,
adres: [adres] ),

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof een in hoger beroep gevoerd verweer bespreken. Na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen de bewijsmiddelen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Toelaatbaarheid wijziging tenlastelegging

De raadsvrouw heeft zich, zo begrijpt het hof, op het standpunt gesteld dat de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg ontoelaatbaar was. Volgens haar vormt de na de wijziging subsidiair tenlastegelegde gedraging niet hetzelfde feit als de primair tenlastegelegde gedraging. Daarnaast is de vordering tot wijziging van de tenlastelegging te laat gedaan.
Het hof stelt voorop dat, bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging van de tenlastelegging, de aan te leggen maatstaf is of de in de tenlastelegging omschreven gedraging hetzelfde feit, in de zin van artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vormt als de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven gedraging.
Bij de toepassing van die maatstaf moet worden onderzocht of er voldoende verwantschap bestaat tussen de delictsomschrijvingen waarop de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan zijn toegesneden. Daarbij moet ook worden meegewogen of de strekking van deze delictsomschrijvingen niet wezenlijk uiteenloopt. Verder moet worden beoordeeld of de verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden die wijzen op voldoende samenhang, met name wat betreft de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke eenheid in het handelen en de schuld van de verdachte. Als aan deze voorwaarden is voldaan, brengt de gedachte achter de beperking van artikel 313, tweede lid, Sv — die verwijst naar artikel 68 Sr — mee dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is.
In de eerste plaats dient daarbij als relevante vergelijkingsfactor te worden betrokken de juridische aard van de feiten. Indien sprake is van verschillende delictsomschrijvingen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de verschillende delictsomschrijvingen strekken, en de strafmaxima die op de feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
In de tweede plaats dient als relevante vergelijkingsfactor te worden betrokken de gedraging van de verdachte. Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft het tijdstip waarop, de plaats waar, en de omstandigheden waaronder, zij zijn verricht.
Het hof overweegt het volgende. In de oorspronkelijke tenlastelegging wordt de verdachte verweten dat hij, als lid van het boordpersoneel, tijdens een vlucht werkzaamheden heeft verricht onder invloed van alcohol. In de vordering tot wijziging van de tenlastelegging wordt de verdachte subsidiair verweten dat hij geweigerd heeft medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, nadat tegen hem de verdenking was gerezen dat hij onder invloed van alcohol als lid van het boordpersoneel, tijdens een vlucht werkzaamheden had verricht.
Hoewel het primair tenlastegelegde is toegesneden op artikel 2.12, derde lid 3, aanhef en onder b, van de Wet luchtvaart en het subsidiair tenlastegelegde op artikel 11.6, tweede lid, van de Wet luchtvaart, lopen de juridische aard noch de omschreven gedragingen in de oorspronkelijke tenlastelegging en in de gewijzigde tenlastelegging zodanig uiteen dat in dit geval geen sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. De strafbaarstelling van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde strekt immers ter bescherming van de luchtverkeersveiligheid, terwijl de strafmaxima die op beide feiten zijn gesteld hetzelfde zijn (artikel 11.10, eerste lid, Wet luchtvaart).
Verder overweegt het hof dat de omstandigheid dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting in eerste aanleg pas kort vóór die zitting is aangekondigd, op zichzelf niet kan leiden tot het oordeel dat die wijziging ontoelaatbaar is, nu de officier van justitie in eerste aanleg bevoegd is om tot de sluiting van het onderzoek een dergelijke wijziging te doen.
Op grond van het voorgaande acht de het hof de wijziging van de tenlastelegging toelaatbaar. Het verweer wordt daarom verworpen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, waarvan € 500,00 voorwaardelijk, te voldoen in 10 termijnen, en met een proeftijd van een jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, terwijl tegen hem de verdenking was gerezen dat hij als lid van het boordpersoneel onder invloed van alcohol werkzaamheden had verricht aan boord van een vliegtuig, geweigerd een bevel tot medewerking aan een ademanalyse op te volgen. Door het weigeren mee te werken aan een ademanalyse heeft de verdachte een door het bevoegd gezag genomen besluit genegeerd. Daarbij is een dergelijk bevel in dit geval bedoeld ter waarborging van de luchtverkeersveiligheid. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 1.500,00, waarvan € 500,00 voorwaardelijk passend en geboden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte op dit moment nog werkzaam is in het [beroep], ziet het hof aanleiding aan het voorwaardelijke deel een proeftijd van drie jaar te verbinden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11.6 en 11.10 Wet luchtvaart.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijventwintig) dagenhechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 augustus 2025.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.