ECLI:NL:GHAMS:2025:257

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001367-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijspraak en veroordelingen voor drugshandel en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het voorhanden hebben van ongeveer 350 kilogram ketamine, maar werd wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en cocaïne, alsook voor valsheid in geschrift. De zaak is voortgekomen uit de opsporingsonderzoeken 'Messina' en 'Februus', waarbij meerdere verdachten betrokken waren. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank bevestigd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft in hoger beroep beperkte vorderingen gedaan, en het openbaar ministerie heeft ook beperkt hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf. De uiteindelijke straf bestaat uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 240 uren. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het gebruik van valse documenten voor financiële transacties.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001367-22
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-860141-20 (onderzoek Messina) en 15-870710-19 (onderzoek Februus) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .
Deze strafzaak komt voort uit de opsporingsonderzoeken die bekend zijn onder de namen ‘Messina’ en ‘Februus’. In deze onderzoeken is sprake van meer verdachten, onder wie [verdachte] , die hierna wordt aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachte wordt hierna aangeduid als [medeverdachte] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25, 27 en 28 november 2024, 5 en 9 december 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-860141-20 (onderzoek Messina) en van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-870710-19 (onderzoek Februus).
De verdachte heeft beperkt hoger beroep ingesteld, in die zin dat het hoger beroep niet is gericht tegen beide vrijspraken. Het openbaar ministerie heeft ook beperkt hoger beroep ingesteld, doch enkel wat betreft de vrijspraak in onderzoek Messina.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-860141-20 (onderzoek Messina) in hoger beroep nog wel aan de orde is, terwijl het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-870710-19 (onderzoek Februus) niet meer aan de orde is.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Onderzoek Messina met parketnummer 15-860141-20:
1.
zij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk zonder registratie een (grote) hoeveelheid ketamine (te weten (ongeveer) 350 kilo), in elk geval een werkzame stof, in voorraad heeft gehad en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd, dan wel in voornoemde werkzame stof een groothandel heeft gedreven;
2.
zij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
-ongeveer (in totaal ongeveer) 3,6 gram en/of 6 tabletten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
-ongeveer (in totaal ongeveer) 1,8 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Onderzoek Februus met parketnummer 15-870710-19 (gevoegd):
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 juli 2017 tot en met 31 juli 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte] en/of
- een valse arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] en/of
- een of meerdere valse salarisspecificaties van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte] en/of
- een of meerdere valse rekeningoverzichten
te versturen aan een verhuurder/verhuurbemiddelaar en/of (vervolgens) die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een/de (nieuwe) huurovereenkomst van de woning gelegen aan de [adres 1] , gemeente Haarlemmermeer;
3.
zij in of omstreeks de periode van 01 september 2018 tot en met 27 september 2018 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte] en/of
- een of meerdere valse salarisspecificaties van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte]
te versturen aan de bank en/of een tussenpersoon en/of (vervolgens) die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een/de (nieuwe) hypotheek ten behoeve van de koop van de woning gelegen aan de [adres 2] , Amsterdam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring ten aanzien van het in onderzoek Februus onder 2 tenlastegelegde en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Standpunten van partijen

De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor het in onderzoek Messina onder 1 en 2 tenlastegelegde en het in onderzoek Februus onder 2 en 3 tenlastegelegde.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken.
In dat verband is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte wetenschap heeft gehad van (de aanmerkelijke kans op) de aanwezigheid van ketamine in de loods aan de [adres 3] , laat staan enige betrokkenheid bij de handel daarin heeft gehad. Evenmin is gebleken van een ‘tezamen afweten’ in het kader van medeplegen. Het ten laste gelegde onder 1 in onderzoek Messina kan derhalve niet worden bewezen.
Het onder 2 in onderzoek Messina tenlastegelegde bezit van harddrugs in de gezamenlijke woning van de verdachte en haar partner [medeverdachte] kan slechts partieel worden bewezen, nu zij slechts van een deel daarvan, een kleine hoeveelheid cocaïne in haar handtas (zeker geen 1,8 gram), wetenschap had.
Bij de verdachte bestond verder evenmin wetenschap van het valse karakter van de onder 2 in onderzoek Februus tenlastegelegde stukken, nu zij ten tijde van het opsturen van de documenten in de veronderstelling verkeerde dat haar partner [medeverdachte] bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) zou gaan werken en al deels werkzaamheden voor deze onderneming verrichte. (Voorwaardelijk) opzet kan niet worden bewezen, zodat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Vrijspraak dient eveneens te volgen voor het vermeende gebruik van valse stukken, zoals tenlastegelegd onder 3 in onderzoek Februus. In dat kader is naar voren gebracht dat de verdachte daadwerkelijk bij [bedrijf 2] heeft gewerkt en daarvoor salaris heeft ontvangen. De contante stortingen op de rekening van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) waren gelden, afkomstig uit betalingen van klanten van de onderneming en waren benodigd om betalingen, waaronder het salaris van de verdachte, te verrichten. Uit het dossier volgt niet dat het chatgesprek tussen [medeverdachte] en [naam] betrekking heeft op stortingen, voorafgaand aan de salarisbetaling van de verdachte dan wel stortingen, die door of in opdracht van [medeverdachte] zijn gedaan. Aldus kan niet worden bewezen dat de werkgeversverklaring en salarisspecificaties vanuit [bedrijf 2] vals of vervalst zijn.

Het oordeel van het hof

I
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in onderzoek Messina
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in onderzoek Messina onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat, hoewel het dossier diverse aanwijzingen bevat die de indruk kunnen wekken dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de ketamine in de loods aan de [adres 3] in Hoofddorp, deze aanwijzingen onvoldoende zijn om te komen tot wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde feit.
II
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in onderzoek Messina onder 2 en in onderzoek Februus
onder 2 en 3 tenlastegelegde
Het onder 2 tenlastegelegde in onderzoek Messina
De verdachte heeft verklaard van een deel van de in haar woning aangetroffen drugs wetenschap te hebben gehad. Volgens haar verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg op 6 april 2022 betrof dit één of twee MDMA-pillen en een pakje cocaïne in haar tas. In hoger beroep lijkt de verdediging deze wetenschap te willen beperken tot een kleine hoeveelheid cocaïne in de handtas, hetgeen niet overeenkomt met de eerdere verklaring van de verdachte hieromtrent.
Het hof overweegt met betrekking tot de in de woning aangetroffen verdovende middelen dat de huurder van een woning verondersteld wordt op de hoogte te zijn van wat zich in die woning bevindt behoudens aanwijzingen voor het tegendeel. Die aanwijzingen ontbreken. Daarbij wordt overwogen dat betekenis toekomt aan het feit dat de verdovende middelen op meerdere, voor de verdachte vrij toegankelijke plaatsen in de woning van de verdachte en haar partner [medeverdachte] zijn aangetroffen, te weten in de handtas van de verdachte, in de keuken en op diverse plaatsen in de slaapkamer van de verdachte, en zij zelf ook verdovende middelen gebruikte. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wetenschap had van en daarmee opzet op de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning.
Het onder 2 tenlastegelegde in onderzoek Februus
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met het oog op het aangaan van een huurovereenkomst betreffende de woning aan de [adres 1] een werkgeversverklaring en salarisstroken van [bedrijf 1] betreffende een dienstverband met [medeverdachte] aan de verhuurbemiddelaar heeft gestuurd, terwijl de verdachte ook heeft verklaard dat [medeverdachte] nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt.
Dit maakt dat de verdachte, op het moment dat haar door de verhuurbemiddelaar werd gevraagd naar die stukken, moet hebben geweten dat zij deze niet kon overleggen. Op het moment dat de verdachte deze stukken stuurde aan de verhuurbemiddelaar, kan het dan ook niet anders zijn dan dat zij wist dat die documenten in strijd met de werkelijkheid waren. Temeer nu zij ook heeft verklaard dat zij (slechts) dacht dat [medeverdachte] bij [bedrijf 1] zou gaan werken. Of de verdachte de betreffende documenten wel of niet heeft bekeken voordat zij deze naar de verhuurbemiddelaar stuurde, doet in dit geval niet ter zake: de verdachte wist immers dat documenten die door moesten gaan voor recente salarisstroken van [medeverdachte] en een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] betreffende het dienstverband van [medeverdachte] - terwijl hij niet bij [bedrijf 1] werkte - op geen enkele wijze echt en onvervalst konden zijn. De in hoger beroep geponeerde stelling van de verdediging dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [medeverdachte] al (op informele wijze) bij [bedrijf 1] werkte, omdat hij dat tegen haar had gezegd, vindt geen steun in het dossier, noch in het verhandelde ter zitting.
Anders dan de rechtbank, acht het hof ook medeplegen bewezen. [medeverdachte] heeft de documenten met het oog op het aangaan van een huurovereenkomst voor hem en de verdachte aan de verdachte verstrekt en zij heeft deze vervolgens doorgestuurd naar de verhuurbemiddelaar. Dit maakt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Nu uit de stukken in het dossier van [verdachte] niet blijkt door wie de zich in het verhuurdossier bevindende bankafschriften en arbeidsovereenkomst zijn verstrekt, zal het hof het gebruik van deze documenten niet bewezen verklaren.
Het onder 3 tenlastegelegde in onderzoek Februus
Het hof acht bewezen dat de verdachte ten behoeve van de hypotheekaanvraag voor de woning aan de [adres 2] in Amsterdam gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring en valse salarisspecificaties van [bedrijf 2] . Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte niet daadwerkelijk in dienst is geweest bij [bedrijf 2] , maar dat sprake is geweest van een schijnconstructie. Tot deze conclusie komt het hof op grond van een aantal, uit de bewijsmiddelen blijkende, feiten en omstandigheden, welke hieronder zullen worden besproken.
De verdachte heeft in de maanden februari tot en met september 2018 een totaalbedrag van bijna € 23.000,00 overgemaakt gekregen van [bedrijf 2] . Haar bruto jaarsalaris bedroeg ruim € 58.000,00. De totale omzet van het bedrijf over het hele jaar 2018 bedroeg volgens de gegevens van de Belastingdienst echter slechts € 21.133,00. Daar komt bij dat [bedrijf 2] voor tienduizenden euro's belastingschulden open had staan.
Op de bankrekening van [bedrijf 2] is te zien dat meerdere keren een bedrag op de rekening is gestort in de orde van grootte van het salaris van de verdachte en dat diezelfde dag, althans vlak daarna, dat salaris werd overgemaakt. De hoogte van het salaris van de verdachte staat niet in verhouding tot de geringe omzet van [bedrijf 2] en roept de vraag op of het geld wel werkelijk van [bedrijf 2] afkomstig was. Bij de beantwoording van die vraag slaat het hof acht op de volgende feiten en omstandigheden.
Op algemeen geformuleerde vragen over haar werkzaamheden, eventuele collega's en de bedrijfsvoering van [bedrijf 2] , weet de verdachte tijdens de verhoren bij de politie geen antwoorden te geven, hetgeen opmerkelijk is voor een dienstverband dat 6 maanden zou hebben geduurd. Ter terechtzitting in eerste aanleg kwam daarin geen verandering en ook in hoger beroep bleven de antwoorden uiterst vaag: veel verder dan “de gekochte auto-onderdelen een beetje in kaart brengen in Excel” en “bonnen afrekenen van klanten” kwam de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet, terwijl haar salaris niet in verhouding staat tot deze vrij beperkte werkzaamheden. Volgens de verdachte zou niet concreet zijn afgesproken wat zij voor werkzaamheden zou verrichten voor het bedrijf en zou [naam] zeer slecht bereikbaar zijn geweest voor vragen die zij aan hem had over het werk.
Enkele dagen na het passeren van de hypotheekakte voor de [adres 2] bij de notaris, is het ‘dienstverband’ tussen de verdachte en [bedrijf 2] beëindigd. Dan stopt ook het storten van bedragen op de rekening van [bedrijf 2] .
Op een telefoon die in de woning van de verdachte en [medeverdachte] is aangetroffen, staat een chatgesprek tussen [medeverdachte] en [naam] van 10 augustus 2018. Hierin draagt [medeverdachte] [naam] op alles in “de boeken” te laten kloppen. Ook heeft hij het over contante stortingen en een hypotheek regelen, en geeft hij aan dat [naam] en hij even een duidelijk verhaal met zijn vrouw moeten afspreken voor het geval “ze” haar vragen willen stellen over wat ze doet en waar het geld vandaan komt. Vervolgens draagt [medeverdachte] [naam] op het gesprek te wissen.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat tussen de verdachte en [bedrijf 2] sprake is geweest van een fictief dienstverband. De verdachte heeft niet daadwerkelijk salaris verdiend bij [bedrijf 2] . De aan de ING bank overgelegde documenten zijn daarmee vals. Daarbij is sprake van een nauw en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] , gelet op de rol die [medeverdachte] hierin blijkens voornoemd chatgesprek met [naam] heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in onderzoek Messina onder 2 en in onderzoek Februus onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Onderzoek Messina met parketnummer 15-860141-20:
2.
zij op 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3,4 gram en 4 tabletten van een materiaal bevattende MDMA, en
- 1,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Onderzoek Februus met parketnummer 15-870710-19 (gevoegd):
2.
zij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 juli 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte] en
- valse salarisspecificaties van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte]
te versturen aan een verhuurder/verhuurbemiddelaar en die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een huurovereenkomst van de woning gelegen aan de [adres 1] , gemeente Haarlemmermeer;
3.
zij in de periode van 1 september 2018 tot en met 27 september 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte] en
- een valse salarisspecificatie van [bedrijf 2] ten aanzien van [verdachte]
te versturen aan een tussenpersoon en vervolgens die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een hypotheek ten behoeve van de koop van de woning gelegen aan de [adres 2] , Amsterdam.
Hetgeen in onderzoek Messina onder 2 en in onderzoek Februus onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in onderzoek Messina onder 2 en in onderzoek Februus onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in onderzoek Messina onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het in onderzoek Februus onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert telkens op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in onderzoek Messina onder 2 en in onderzoek Februus onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg inzake onderzoek Messina onder 2 en onderzoek Februus onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het inzake onderzoek Messina onder 1 en 2 en inzake onderzoek Februus onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het ontbreken van een strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn. Met betrekking tot de in de woning aangetroffen harddrugs (feit 2 onderzoek Messina) is specifiek verzocht geen straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen in haar woning en tweemaal aan het, in vereniging met haar partner, gebruikmaken van valse documenten. De aangetroffen verdovende middelen betroffen MDMA en cocaïne, zijnde harddrugs die zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en andere vormen van criminaliteit in de hand werken. De valse documenten die de verdachte heeft verstrekt aan een verhuurbemiddelingsbedrijf en een bank zijn gebruikt met het oog op het aangaan van een huurovereenkomst voor een woning en het afsluiten van een hypotheek. Het handelen van de verdachte tast het vertrouwen aan dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten. Bovendien kan dit handelen leiden tot grote financiële schade.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2024 is zij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat in beginsel, alles afwegende, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en wel voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof constateert dat de procedure in hoger beroep, die is gestart met het instellen van appel op 17 mei 2022 en geëindigd met het arrest van dit hof van 30 januari 2025, langer heeft geduurd dan 24 maanden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim acht maanden ziet het hof aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand op te leggen en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd de overwaarde van de woning aan de [adres 2] te Amsterdam (ter hoogte van € 23.946,46) en de daaraan gelieerde huurpenningen van € 4.250,00 verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft verzocht deze vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het in onderzoek Februus onder 3 tenlastegelegde. Voorts heeft de verdediging verzocht het beslag op de overwaarde en de huurpenningen op te heffen.
Het hof acht, mede gezien de reeds opgelegde straffen, onvoldoende grond aanwezig om over te gaan tot de bijkomende straf van verbeurdverklaring. Het hof zal geen beslissing nemen op het verzoek van de verdediging om het beslag op de overwaarde en de huurpenningen op te heffen, nu hier conservatoir beslag op rust.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-860141-20 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-860141-20 onder 2 en in de zaak met parketnummer 15-870710-19 onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-860141-20 onder 2 en in de zaak met parketnummer 15-870710-19 onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.
[…]